ECLI:NL:RBZWB:2025:482

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 januari 2025
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
02-126107-23; 01-245520-24 (ter terechtzitting gevoegd)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal vergezeld van bedreiging met geweld, in vereniging gepleegd door minderjarige verdachten

Op 31 januari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2006, die samen met een medeverdachte een woningoverval heeft gepleegd. De zaak werd behandeld met gesloten deuren op 17 januari 2025. De tenlastelegging omvatte diefstal in vereniging, waarbij de verdachten een doosje vapes hebben weggenomen na bedreiging met een mes. De rechtbank oordeelde dat de feiten wettig en overtuigend bewezen zijn, gebaseerd op de verklaringen van de aangevers en de bevindingen van de politie. De rechtbank concludeerde dat de verdachten samenwerkten en dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking. De bedreiging met geweld werd ook bewezen geacht, waarbij de medeverdachte een mes gebruikte om de aangevers te intimideren. De rechtbank legde een jeugddetentie op van 274 dagen, waarvan 270 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 150 uur. Daarnaast werd een schadevergoeding van €500,- aan de benadeelde partij toegewezen. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, en oordeelde dat de verdachten zich niet hebben gedistantieerd van de bedreigingen en de diefstal.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team jeugd
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02-126107-23; 01-245520-24 (ter terechtzitting gevoegd)
vonnis van de meervoudige kamer van 31 januari 2025
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2006 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsvrouw mr. A.D.M. Klein Selle, advocaat te Oisterwijk

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 17 januari 2025, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
02-126107-23:
samen met een ander een woningoverval heeft gepleegd, waarbij na bedreiging met een mes van [aangever 1] en [aangever 2] een doosje vapes is weggenomen.
01-245520-24:
feit 1:onder invloed van alcohol en cannabis een snorfiets heeft bestuurd;
feit 2:opzettelijk ongeveer 60,15 gram hasjiesj aanwezig heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft ten aanzien van de woningoverval, genoemd onder 01-245520-24, de bedreiging met geweld ontkend en gezwegen over het/de mes(sen). De raadsvrouw heeft evenwel betoogd dat de rechtbank tot een bewezenverklaring van alle feiten kan komen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
02-126107-23:
De vaststelling van de feiten en omstandigheden
Op grond van de bewijsmiddelen en overige stukken in het dossier kan worden vastgesteld dat medeverdachte [medeverdachte] op 18 mei 2023 via Snapchat had afgesproken om van aangever [aangever 1] een tiental doosjes vapes te kopen. Een dag later reden [medeverdachte] en [verdachte] samen op de scooter van [verdachte] naar de woning gelegen aan [het adres] te [plaats 1] , waar [aangever 1] en zijn vriendin, [aangever 2] , op dat moment verbleven. [medeverdachte] en [verdachte] zijn met twee bigshoppers de woning binnengegaan, waar [aangever 1] meerdere doosjes vapes op het balkon van de woning had klaar gezet en er werd onderhandeld over de prijs. [medeverdachte] en [verdachte] gingen op enig moment weer weg en plaatsten vervolgens de scooter dichter bij de voormelde woning. Aansluitend gingen zij voor een tweede keer de woning in. [aangever 1] en [verdachte] begonnen op het balkon wederom te praten over de prijs. Ondertussen laadde [verdachte] alvast een aantal doosjes vapes in zijn bigshopper. [aangever 1] wilde echter eerst een afspraak maken over de prijs. Er heerste een grimmige sfeer. [medeverdachte] stond bij [aangever 2] in de woonkamer en trok vervolgens een keukenmes en dirigeerde haar naar buiten, naar het balkon. Met een lichte druk plaatste hij mes met de punt net boven haar borst. [medeverdachte] zei dat ze moest meewerken en dan zou haar niets overkomen. Toen liep [medeverdachte] naar [aangever 1] toe en bedreigde hem ook met het mes. Hij zei dat [aangever 1] alles moest meegeven en dan zouden hem en zijn vriendin niets overkomen. Als reactie hierop riep [aangever 1] om hulp. Hij riep dat er familie van hem beneden stond en dat die ‘112’ moest bellen. [medeverdachte] rende daarop meteen uit de woning. [verdachte] pakte een doosje vapes en vluchtte ook weg. Zij reden samen weg op de scooter.
[aangever 1] en [aangever 2] namen direct contact op met de politie en achtervolgden ondertussen met hun auto de scooter. Niet veel later konden de verdachten door de politie worden aangehouden. [medeverdachte] werd met name herkend aan zijn gele jas. [medeverdachte] hield een tas vast met daarin twee keukenmessen. In de jaszak van [verdachte] werd het weggenomen doosje vapes aangetroffen.
De rechtbank is voor de vaststelling van de feiten en omstandigheden met name uitgegaan van de 112-melding van [aangever 1] , de verklaringen van [aangever 1] en [aangever 2] en de bevindingen van de politie, nu deze vrijwel naadloos op elkaar aansluiten. Deze bewijsmiddelen weerleggen de verklaringen van [medeverdachte] en [verdachte] , welke verklaringen minder consistent zijn.
Diefstal in vereniging
Uit het vorenstaande blijkt dat [verdachte] bij zijn vertrek uit de woning een doosje vapes heeft meegegrist, en dus heeft gestolen. [verdachte] heeft deze strafbare handeling bekend. De vraag die thans door de rechtbank moet worden beantwoord is of [medeverdachte] medeverantwoordelijk kan worden gehouden voor deze diefstal. Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking, waarin ligt besloten dat verdachte het opzet heeft gehad op zowel de samenwerking als op het gronddelict. Die kwalificatie is alleen gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van een verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Het is niet noodzakelijk dat alle medeplegers alle uitvoeringshandelingen verrichten. Het accent ligt op de samenwerking.
Volgens de lezing van [medeverdachte] en [verdachte] zijn zij samen naar [aangever 1] toegegaan om vapes te kopen. Gelet op de verklaringen van de aangevers en de Snapchat-communicatie zou aan de transactie een prijskaartje van ongeveer 1.000 euro hangen, want [medeverdachte] had [aangever 1] laten weten tien doosjes met vapes te willen kopen. De doosjes kosten ongeveer 100 euro per stuk. Maar [medeverdachte] had helemaal geen contant geld bij zich om iets te kopen. Hij heeft in dit verband aangegeven dat hij pas later geld zou pinnen voor de aankoop en dat men het nog niet eens was over de prijs. Dat zou ook de reden zijn geweest om na het eerste bezoek aan [aangever 1] terug naar de scooter te lopen. Het is echter opmerkelijk dat hij, op het moment dat hij voor een tweede keer [aangever 1] bezocht om (zogenaamd) nog eens over de prijs te praten, nog steeds geen geld had gepind.
Daarnaast heeft [medeverdachte] enerzijds verklaard dat hij alleen met [verdachte] geld voor de vapes zou inleggen, en anderzijds dat hij met meerdere mensen hiervoor al geld had ingelegd. Met [aangever 1] sprak hij over de aankoop van tien doosjes. Bij de politie heeft [medeverdachte] gezegd dat het om zes doosjes ging.
Bij [verdachte] is door de politie een geldbedrag van 305 euro aangetroffen. Toch wist [verdachte] zelf niet hoeveel geld hij eigenlijk bij zich had en hoeveel geld hij aan de vapes wilde besteden. Daarover verklaart hij namelijk telkens anders. Verder heeft [verdachte] anders dan [medeverdachte] aangegeven dat er slechts één doosje van tien vapes gekocht zou gaan worden.
De verdachten hadden in elk geval twee bigshoppers meegenomen voor de doosjes, omdat ze niet allemaal in de buddyseat van de scooter zouden passen.
Er is dus wisselend en tegenstrijdig verklaard over het aankopen van vapes.
De rechtbank slaat tevens acht op de verklaringen van [aangever 1] en [aangever 2] en de 112-melding, waaruit is op te maken dat [verdachte] tijdens het tweede bezoek al verschillende doosjes vapes in een bigshopper aan het inladen was. [medeverdachte] moet dit ook hebben gezien. Er hing een grimmige sfeer. [aangever 1] kreeg hierbij de sterk indruk dat [medeverdachte] en [verdachte] die doosjes zonder te betalen wilden meenemen.
Tevens wordt rekening gehouden met de omstandigheid dat [medeverdachte] en [verdachte] samen na het eerste bezoek de scooter dichter bij de woning van [aangever 1] hebben geparkeerd, hetgeen ingegeven kan zijn door de behoefte om snel weg te kunnen komen.
Beide aangevers hebben verklaard dat [medeverdachte] heeft gezegd dat zij alle doosjes (kosteloos) moesten meegeven.
Dit alles maakt dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat [medeverdachte] en [verdachte] van plan waren om vapes bij [aangever 1] mee te nemen, zonder daarvoor te betalen. Dat zij daartoe samen op een scooter naar de woning zijn toegereden, samen tweemaal daar naar binnen zijn gegaan, samen de scooter hebben verplaatst en samen met de buit op de scooter zijn gevlucht, wijst op een nauwe en bewuste samenwerking. Beide verdachten hebben door het samenstel van hun gedragingen een significante bijdrage geleverd aan de diefstal. Hun beider opzet was ook gericht op de diefstal en op de samenwerking.
De ten laste gelegde diefstal in vereniging kan worden bewezen.
Bedreiging met geweld
[verdachte] heeft ontkend dat hij de aangevers met een mes heeft bedreigd. Over het aandeel van [medeverdachte] hieromtrent wil hij niets verklaren.
De rechtbank heeft in haar oordeel betrokken dat [aangever 1] onmiddellijk na het incident de politie heeft ingelicht en al tijdens deze 112-melding heeft verteld dat het mes waarmee is gedreigd een keukenmes betreft. Als er niet daadwerkelijk met een mes zou zijn gedreigd, had hij die beschrijving van het mes toen nog niet kunnen geven. [aangever 1] en [aangever 2] hebben niets opgemerkt over een ander moment waarop zij (een) mes(sen) bij de verdachten zouden hebben waargenomen.
Daarnaast heeft de rechtbank meegewogen dat [medeverdachte] meteen is weggerend op het moment dat [aangever 1] om hulp is gaan roepen. Dat verklaart [medeverdachte] zelf ook. [medeverdachte] verliet toen als eerste de woning. Daarna pas nam [verdachte] de vapes weg. [verdachte] nam als laatste de benen. Over de volgorde van vertrek verklaren [aangever 1] en [aangever 2] eenduidig. Tevens heeft [medeverdachte] hierover gezegd dat [verdachte] met hem is meegerend, en niet andersom. Deze volgorde duidt er op dat in elk geval niet de diefstal de aanleiding kan zijn geweest voor [aangever 1] om alarm te slaan, maar dat tevoren iets anders is gebeurd. Gezien de verklaringen van de aangevers en de context van het gehele feitencomplex, is de rechtbank van oordeel dat dit de bedreiging met geweld door [medeverdachte] met een mes moet zijn geweest. [medeverdachte] heeft hier tegenover gezet dat [aangever 1] om hulp riep, omdat [verdachte] doosjes in de bigshopper aan het laden was. Buiten dat die optie de rechtbank minder waarschijnlijk voorkomt, wordt die nergens in het dossier bevestigd. Zoals hierboven is vermeld, volgt de rechtbank de verklaringen van de aangevers, die steun vinden in de 112-melding en de bevindingen van de politie.
[verdachte] bevond zich ten tijde van de bedreigingen op het balkon. Hij moet dan ook de bedreigingen die [medeverdachte] bij en op het balkon heeft geuit hebben meegekregen en daarbij het mes hebben gezien. Die bedreiging heeft [verdachte] blijkbaar niet afgeschrikt. Het heeft hem er niet van weerhouden om een doosje vapes weg te nemen en om samen met [medeverdachte] op de vlucht te slaan. Hij heeft zich daarmee achter de bedreiging van verdachte geschaard en zich op geen enkel ogenblik van de situatie gedistantieerd. De rechtbank stelt nadrukkelijk dat het hier vooral gaat om het moment: het wegnemen van het doosje nádat de bedreigingen hebben plaatsgevonden. De rechtbank acht daarom niet geloofwaardig dat [verdachte] niets van de bedreigingen af wist en dat dit ook niet van te voren zou zijn ingecalculeerd. Mensen geven immers niet zomaar, vrijwillig hun bezittingen aan een vreemde af. [verdachte] is gewoon doorgegaan met de gezamenlijke uitvoering van het plan dat hij met [medeverdachte] had gemaakt.
Voorts had [medeverdachte] bij zijn aanhouding de tas met twee messen nog in zijn handen vast.
Conclusie
Gelet op het bovenstaande, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [medeverdachte] tezamen en in vereniging met [verdachte] de ten laste gelegde diefstal voorafgegaan van bedreiging met geweld heeft gepleegd.
01-245520-24:
De rechtbank acht op basis van de aangehaalde bewijsmiddelen de beide ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
02-126107-23:
op 19 mei 2023 te [plaats 1] , gemeente Gilze en Rijen , in een woning
(gelegen aan [het adres] )
tezamen en in vereniging met een ander
een doosje/verpakking (inhoudende tien vapes/e-sigaretten) dat aan [aangever 1] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan van bedreiging met geweld tegen [aangever 1] en [aangever 2] gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door
- met een mes in de richting van die [aangever 1] te komen/lopen en
- die [aangever 1] dreigend toe te voegen: "Luister maat, je gaat nu alles meegeven en dan overkomt jullie niks" en
- een mes boven de borst van die [aangever 2] te zetten/plaatsen en
- die [aangever 2] dreigend toe te voegen: "Nu naar buiten" en "Als je gewoon
meewerkt dan gebeurt er niets."
01-245520-24:
feit 1:op 11 mei 2024 te [plaats 2] , gemeente Eersel
een voertuig, te weten een snorfiets, heeft bestuurd, na gebruik van een in artikel 2 van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer aangewezen stoffen als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cannabis en alcohol, terwijl
ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de genoemde Wet, het gehalte in zijn bloed bij iedere aangewezen stof en/of alcohol 6,6 microgram THC per liter bloed en 0,27 milligram ethanol per milliliter bloed bedroeg;
feit 2:op 11 mei 2024 te [plaats 2] , gemeente Eersel
opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 60,15 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj),
zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert verdachte op te leggen een jeugddetentie van 274 dagen waarvan 270 dagen voorwaardelijk met aftrek van voorarrest en een proeftijd van twee jaar. Daarnaast heeft hij een werkstraf van 150 uur gevorderd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging kan zich vinden in de gevorderde straffen. Zij verzoekt evenwel de werkstraf te matigen. Verder vraagt zij rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn, de beperktere rol van verdachte in de zaak met parketnummer
02-126107-23 en het gegeven dat hij een first offender is. Verdachte heeft veel spijt en wil werken aan zijn toekomst. Hij wenst een eigen autobedrijf op te starten.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De ernst van het feit
Verdachte heeft samen met zijn vriend [medeverdachte] een woningoverval gepleegd. Zij hebben gedaan alsof zij bij het slachtoffer aan huis vapes wilden kopen. Vervolgens hebben zij de vapes gestolen, nadat zij het slachtoffer en zijn vriendin hebben bedreigd met een groot keukenmes. De rechtbank acht dit feit bijzonder ernstig. Feiten als de onderhavige kenmerken zich doordat zij een ernstige inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers en hun gevoel van veiligheid in en rond hun woning. Wat voor verdachte kennelijk een klusje is geweest waarmee snel financieel voordeel kon worden behaald, is voor de slachtoffers een angstaanjagende gebeurtenis geweest die hun waarschijnlijk nog lange tijd zal blijven achtervolgen. De manier die verdachte heeft gekozen om aan spullen te komen is maatschappelijk onacceptabel.
Verdachte heeft tevens een snorfiets bestuurd onder invloed van alcohol en cannabis. Voorts heeft hij in de buddyseat van de snorfiets ongeveer 60,15 gram hasjiesj aanwezig gehad. Ook dit zijn kwalijke feiten. Het is een feit van algemene bekendheid dat alcohol- en cannabisgebruik de rijvaardigheid nadelig beïnvloedt, zeker door de combinatie van die middelen. Verdachte is desondanks op de snorfiets gestapt, zonder zich te bekommeren om de veiligheid van andere weggebruikers.
Softdrugs, zoals hasjiesj, kunnen schadelijk zijn voor de volksgezondheid. De handel in deze drugs gaat doorgaans gepaard met velerlei vormen van criminaliteit. Verdachte is daar kennelijk aan voorbij gegaan.
De rechtbank rekent verdachte voorts aan dat hij in de zaak met parketnummer
02-126107-23 geen volledige openheid van zaken heeft gegeven over het bewezenverklaarde feit. Hij heeft niet het achterste van zijn tong laten zien.
De persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft gezien dat verdachte een blanco strafblad heeft.
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft een tweetal rapportages over verdachte uitgebracht, te weten op 21 mei 2023 en op 3 januari 2025. De rechtbank heeft met name het meest recente rapport in aanmerking genomen, omdat dit is opgesteld naar aanleiding van alle door verdachte gepleegde feiten. De Raad heeft hiervoor tevens informatie ingewonnen bij mevrouw [naam] , jeugdreclasseringswerker van Stichting Jeugdbescherming Brabant. In voormeld rapport komt naar voren dat verdachte over het algemeen goed en stabiel functioneert. Zijn ouders blijken zicht en grip op verdachte te hebben. Hij woont nog thuis. De indruk bestaat dat verdachte lering heeft getrokken uit hetgeen is gebeurd. Hij komt met de Jeugdreclassering doorgaans zijn afspraken na. Momenteel werkt verdachte bij zijn ex-stiefvader in de autobranche en heeft hij de wens om in de nabije toekomst een eigen autobedrijf op te zetten. Er bestaan geen zorgen over de vrienden en de vrijetijdsbesteding van verdachte. Verdachte is zich thans bewust van de risico’s van het gebruik van alcohol en probeert dit daarom te beperken.
De Raad is wel bezorgd over het cannabisgebruik van verdachte. Hij zou regelmatig in de weekenden en avonden blowen. Hoewel dit niet problematisch hoeft te zijn, bestaat het risico op verslaving. Verder spreekt de Raad het vermoeden uit dat verdachte zich heeft bezig gehouden met de verkoop van drugs. Op het moment van het opmaken van het rapport zouden die signalen over criminele activiteiten er niet meer zijn. De Raad acht het in dit verband van belang dat verdachte een stabiel inkomen behoudt om niet in de verleiding te komen om op een snelle en illegale wijze geld te verdienen. Ook gezien het feit dat hij soms impulsief gedrag kan vertonen.
Omdat verdachte op de diverse leefgebieden goed functioneert, wordt een onvoorwaardelijke jeugddetentie (die hoger is dan de duur van het voorarrest) volgens de Raad niet passend geacht. De Raad adviseert verdachte een onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen, evenals een stevige voorwaardelijke jeugddetentie. De Raad ziet geen meerwaarde in toezicht en begeleiding door de Jeugdreclassering. De Jeugdreclassering heeft aangegeven dat verdachte het maximaal haalbare uit de begeleiding heeft gehaald, die anderhalf jaar heeft geduurd.
Mevrouw [naam] heeft ter zitting kenbaar gemaakt dat zij achter de inhoud van het voornoemde rapport van de Raad staat. Verdachte is in haar optiek de afgelopen periode flink gegroeid. Zij heeft aanbevolen het jeugdstrafrecht toe te passen, dus niet het volwassenstrafrecht. Verdachte mag volgens haar jonger dan zijn kalenderleeftijd worden beschouwd. Hij heeft nog altijd begeleiding nodig, maar die kan ook prima door de ouders worden gegeven.
De redelijke termijn
In artikel 6, eerste lid, van het EVRM (Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden), is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Volgens vaste jurisprudentie geldt als uitgangspunt dat er bij jeugdzaken in eerste aanleg een eindvonnis wordt uitgesproken binnen zestien maanden nadat de redelijke termijn is aangevangen. Die termijn start vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse staat jegens een verdachte een handeling is verricht waaraan de verdachte in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van de verdachte op 19 mei 2023 kan in deze zaak als een zodanige handeling worden opgevat. Het eindpunt is in dit geval de datum van de uitspraak in eerste aanleg van deze rechtbank: 31 januari 2025. Dit betekent dat de redelijke termijn met ongeveer vier maanden is overschreden.
Gelet op de mate van de overschrijding en de aard en omvang van de op te leggen straffen, volstaat de rechtbank met de enkele constatering dat de redelijke termijn is overschreden en verbindt zij aan deze overschrijding geen gevolgen.
De straf
Voor de strafoplegging heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de straffen die zijn neergelegd in de Landelijk oriëntatiepunten voor straftoemeting (LOVS) voor jeugdigen en bij de straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd. Als strafverzwarende omstandigheid houdt de rechtbank er rekening mee dat bij de bedreiging gebruik is gemaakt van een wapen, een mes.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat voor alle feiten samen een deels onvoorwaardelijke jeugddetentie passend en geboden is. Het onvoorwaardelijk deel zal gelijk zijn aan de duur van het voorarrest, zodat verdachte niet terug naar de gevangenis hoeft en de positieve wending in zijn leven niet wordt doorkruist. Het voorwaardelijk deel geldt als een stevige stok achter de deur om te voorkomen dat verdachte recidiveert.
Ondanks dat bij het jeugdstrafrecht, anders dan bij het volwassenstrafrecht, de focus niet zozeer op vergelding maar op pedagogische bijsturing ligt, is de rechtbank van oordeel dat verdachte nog mag voelen dat hij een ernstig feit heeft gepleegd. Daarom zal tevens een forse werkstraf worden opgelegd.
De door de officier van justitie gevorderde straffen worden door de rechtbank alleszins redelijk geacht. Zij zal verdachte dan ook conform de eis veroordelen tot een jeugddetentie van 274 dagen waarvan 270 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en met aftrek van voorarrest. Daarnaast wordt een werkstraf van 150 uren opgelegd.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [aangever 1] vordert een immateriële schadevergoeding van € 950,- en de wettelijke rente voor het feit onder parketnummer 02-126107-23.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat zij bewezen acht dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers die (in hun woning) zijn bedreigd met een wapen nog langdurig hinder en psychische klachten kunnen ondervinden.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door de mededader is betaald, en andersom.
Gezien de bedragen die in soortgelijke zaken aan benadeelden worden toegekend, zal de rechtbank de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.Het beslag

8.1
De onttrekking aan het verkeer
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen goed is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat het feit is begaan met betrekking tot dit goed.
Verder is dit goed van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36c, 36f, 77a, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 77gg van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 8 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994 en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
02-126107-23:
diefstal, voorafgegaan van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
01-245520-24:
feit 1:overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
feit 2:opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 274 dagen, waarvan 270 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
- veroordeelt verdacht tot
een werkstraf van 150 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
75 dagen;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomen goed, te weten:
70,6 gram hasjiesj (goednummer 2594105);
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[aangever 1]van
€ 500,--, aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 19 mei 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[aangever 1] , € 500,--te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 19 mei 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 0 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Toekoen, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos en mr. R. Combee, rechters, in tegenwoordigheid van
mr. D.A.C.M. Roebroeks, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 31 januari 2025.
Mr. Schnitzler-Strijbos en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.