ECLI:NL:RBZWB:2025:480

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
BRE 24/7810
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag om omgevingsvergunning voor uitbreiding vleeskuikenbedrijf

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingesteld tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Moerdijk. Eiseres had op 2 augustus 2023 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning 1e fase voor de uitbreiding van een vleeskuikenbedrijf op een perceel in [plaats]. De rechtbank oordeelt dat het college niet tijdig heeft beslist op deze aanvraag, wat heeft geleid tot het beroep van eiseres. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn waarbinnen het college had moeten beslissen op de aanvraag, namelijk zes maanden, inmiddels is verstreken. Eiseres heeft het college op 26 juli 2024 in gebreke gesteld, maar er is nog steeds geen besluit genomen.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) besloten om zonder zitting uitspraak te doen, omdat het beroep kennelijk gegrond is. De rechtbank legt het college een termijn op van twee weken om alsnog een besluit te nemen. Daarnaast wordt er een dwangsom opgelegd van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank stelt ook de bestuurlijke dwangsom vast op € 1.442,-, omdat het college de hoogte hiervan niet zelf heeft vastgesteld. Eiseres krijgt het griffierecht vergoed, maar heeft geen proceskosten gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.

De uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, en is openbaar gemaakt op 30 januari 2025. De rechtbank heeft de beslissing geformuleerd in de vorm van een aantal bepalingen, waaronder de verplichting voor het college om binnen twee weken een besluit bekend te maken en de vaststelling van de dwangsom.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/7810

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 januari 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres,

(vertegenwoordigd door: [naam] ),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Moerdijk.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingesteld, omdat het college volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar aanvraag van 2 augustus 2023 om een omgevingsvergunning 1e fase voor uitbreiding van een vleeskuikenbedrijf op het perceel gelegen aan [het adres] in [plaats] .
1.1.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
Is het beroep kennelijk gegrond?
3. Het beroep is kennelijk gegrond. Eiseres heeft de aanvraag ingediend op 2 augustus 2023. Het college moet binnen zes maanden beslissen op de aanvraag. [2] Het college had dus uiterlijk op 2 februari 2024 moeten beslissen. De termijn waarbinnen het college moet beslissen is inmiddels voorbij. Eiseres heeft het college op 26 juli 2024 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
Sinds die tijd is een ontwerpbesluit strekkende tot weigering van de gevraagde omgevingsvergunning gepubliceerd conform de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure. Dit ontwerpbesluit heeft ter inzage gelegen van 15 augustus 2024 tot en met 25 september 2024. Eiseres heeft op 22 september 2024 een zienswijze ingediend.
Welke beslistermijn moet aan het college worden opgelegd?
4. Omdat het college nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat het college dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet het college dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. De rechtbank ziet geen aanleiding om een andere termijn op te leggen. Het college heeft weliswaar de stukken overgelegd, maar heeft niet aangegeven wanneer een beslissing te verwachten is.
Welke dwangsom wordt aan het college opgelegd?
5. De rechtbank bepaalt dat het college een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door het college. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-. De rechtbank ziet nu nog geen aanleiding om in afwijking van het landelijke beleid een hogere dwangsom, zoals verzocht door eiseres, op te leggen.
Stelt de rechtbank de bestuurlijke dwangsom vast?
6. Eiseres heeft verzocht om de bestuurlijke dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden. [3]
6.1.
Het college heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit op grond van artikel 8:55c van de Awb nu alsnog. De rechtbank constateert dat uit de stukken blijkt dat de ingebrekestelling op 26 juli 2024 is ontvangen en dat sinds twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling meer dan 42 dagen zijn verstreken. De rechtbank oordeelt dan ook dat de dwangsom het maximale bedrag van € 1.442,- bedraagt.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt, het college de onder 4. genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan het college de onder 5. genoemde dwangsom wordt opgelegd. De rechtbank stelt ook de door het college al verschuldigde bestuurlijke dwangsom vast zoals onder 6.1. berekend.
8. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden. Eiseres heeft geen proceskosten gemaakt die volgens de wet vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt het college op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat het college aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,- ;
- stelt de door het college te betalen bestuurlijke dwangsom vast op € 1.442,-;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 371,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Jouvenaar, griffier, op 30 januari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Dit staat in artikel 3:10, eerste lid, van de Awb in samenhang met artikel 3:18 van de Awb en artikel 3.10, eerste lid, onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 4.3, onderdeel a, van de Invoeringswet Omgevingswet.
3.Dit staat in artikel 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.