Op 23 juli 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak over de WOZ-waarde van een vrijstaande woning. De belanghebbende, eigenaar van de woning, had beroep aangetekend tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar, die de waarde van de woning op 1 januari 2022 had vastgesteld op € 432.000. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 11 juni 2025, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende en de heffingsambtenaar aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar niet voldoende had aangetoond dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. De rechtbank concludeerde dat de waarde van de woning schattenderwijs op € 400.000 moest worden vastgesteld, wat leidde tot een verlaging van de WOZ-waarde en de bijbehorende aanslag onroerendezaakbelastingen. De heffingsambtenaar werd ook veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de belanghebbende. De uitspraak werd openbaar gemaakt en bevatte informatie over de mogelijkheid tot hoger beroep.