ECLI:NL:RBZWB:2025:478

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 januari 2025
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
02-126050-23; 01-060091-22 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal vergezeld van bedreiging met geweld, in vereniging gepleegd met toepassing van het adolescentenstrafrecht

Op 31 januari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2004, die samen met een medeverdachte een woningoverval heeft gepleegd. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 17 januari 2025, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte diefstal in vereniging, voorafgegaan door bedreiging met geweld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachte op 19 mei 2023 in een woning in Gilze en Rijen een doosje vapes hebben weggenomen, terwijl zij de bewoners met een mes bedreigden. De rechtbank achtte de verklaringen van de aangevers en de 112-melding geloofwaardig en concludeerde dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en legde een jeugddetentie op van 274 dagen, waarvan 270 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en begeleiding door de Jeugdreclassering. Daarnaast werd een werkstraf van 200 uren opgelegd. De benadeelde partij, [aangever 1], kreeg een schadevergoeding van € 500,- toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank besloot ook tot onttrekking aan het verkeer van in beslag genomen goederen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02-126050-23; 01-060091-22 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 31 januari 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2004 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsvrouw mr. R.M. van Breemen, advocaat te Rijen

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 17 januari 2025, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met een ander een woningoverval heeft gepleegd, nadat een doosje vapes is weggenomen waarbij [aangever 1] en [aangever 2] met een mes zijn bedreigd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en dat verdachte moet worden vrijgesproken. Zij heeft aangevoerd dat er noch sprake is geweest van (bedreiging met) geweld, noch van diefstal in vereniging omdat [medeverdachte] in een vermoedelijke opwelling het doosje met vapes heeft weggenomen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De vaststelling van de feiten en omstandigheden
Op grond van de bewijsmiddelen en overige stukken in het dossier kan worden vastgesteld dat [verdachte] op 18 mei 2023 via Snapchat had afgesproken om van [aangever 1] een tiental doosjes vapes te kopen. Een dag later reden [verdachte] en [medeverdachte] samen op de scooter van [medeverdachte] naar de woning gelegen [het adres] te [plaats] , waar [aangever 1] en zijn vriendin, [aangever 2] , op dat moment verbleven. [verdachte] en [medeverdachte] zijn de woning binnengegaan, waar [aangever 1] meerdere doosjes vapes op het balkon van de woning had klaar gezet en er werd onderhandeld over de prijs. Beiden hadden een bigshopper meegenomen. [verdachte] en [medeverdachte] gingen op enig moment weer weg en plaatsten vervolgens de scooter dichter bij de voormelde woning. Aansluitend gingen zij voor een tweede keer de woning in. [aangever 1] en [medeverdachte] begonnen op het balkon wederom te praten over de prijs. Ondertussen laadde [medeverdachte] alvast een aantal doosjes vapes in zijn bigshopper. [aangever 1] wilde echter eerst een afspraak maken over de prijs. Er heerste een grimmige sfeer. [verdachte] stond bij [aangever 2] in de woonkamer en trok vervolgens een keukenmes en dirigeerde haar naar buiten, naar het balkon. Met een lichte druk plaatste hij mes met de punt net boven haar borst. [verdachte] zei dat ze moest meewerken en dan zou haar niets overkomen. Toen liep [verdachte] naar [aangever 1] toe en bedreigde hem ook met het mes. Hij zei dat [aangever 1] alles moest meegeven en dan zouden hem en zijn vriendin niets overkomen. Als reactie hierop riep [aangever 1] om hulp. Hij riep dat er familie van hem beneden stond en dat die ‘112’ moest bellen. [verdachte] rende daarop meteen uit de woning. [medeverdachte] pakte een doosje vapes en vluchtte ook weg. Zij reden samen weg op de scooter.
[aangever 1] en [aangever 2] namen direct contact op met de politie en achtervolgden ondertussen met hun auto de scooter met daarop [verdachte] en [medeverdachte] . Niet veel later konden zij door de politie worden aangehouden. [verdachte] werd met name herkend aan zijn gele jas. [verdachte] hield een tas vast met daarin twee keukenmessen. In de jaszak van [medeverdachte] werd het weggenomen doosje vapes aangetroffen.
De rechtbank is voor de vaststelling van de feiten en omstandigheden met name uitgegaan van de 112-melding van [aangever 1] , de verklaringen van [aangever 1] en [aangever 2] en de bevindingen van de politie, nu deze vrijwel naadloos op elkaar aansluiten. Deze bewijsmiddelen weerleggen de verklaringen van [verdachte] en [medeverdachte] , welke verklaringen minder consistent zijn.
Diefstal in vereniging
Uit het vorenstaande blijkt dat [medeverdachte] bij zijn vertrek uit de woning een doosje vapes heeft meegegrist, en dus heeft gestolen. [medeverdachte] heeft deze strafbare handeling bekend. De vraag die thans door de rechtbank moet worden beantwoord is of [verdachte] medeverantwoordelijk kan worden gehouden voor deze diefstal. Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking, waarin ligt besloten dat een verdachte het opzet heeft gehad op zowel de samenwerking als op het gronddelict. Die kwalificatie is alleen gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Het is niet noodzakelijk dat alle medeplegers alle uitvoeringshandelingen verrichten. Het accent ligt op de samenwerking.
Volgens de lezing van [verdachte] en [medeverdachte] zijn zij samen naar [aangever 1] toegegaan om vapes te kopen. Gelet op de verklaringen van de aangevers en de Snapchat-communicatie zou aan de transactie een prijskaartje van ongeveer 1.000 euro hangen, want [verdachte] had [aangever 1] laten weten tien doosjes met vapes te willen kopen. De doosjes kosten ongeveer 100 euro per stuk. Maar [verdachte] had helemaal geen contant geld bij zich om iets te kopen. Hij heeft in dit verband aangegeven dat hij pas later geld zou pinnen voor de aankoop en dat men het nog niet eens was over de prijs. Dat zou ook de reden zijn geweest om na het eerste bezoek aan [aangever 1] terug naar de scooter te lopen. Het is echter opmerkelijk dat hij, op het moment dat hij voor een tweede keer [aangever 1] bezocht om (zogenaamd) nog eens over de prijs te praten, nog steeds geen geld had gepind.
Daarnaast heeft [verdachte] enerzijds verklaard dat hij alleen met [medeverdachte] geld voor de vapes zou inleggen, en anderzijds dat hij met meerdere mensen hiervoor al geld had ingelegd. Met [aangever 1] sprak hij over de aankoop van tien doosjes. Bij de politie heeft [verdachte] gezegd dat het om zes doosjes ging.
Bij [medeverdachte] is door de politie een geldbedrag van 305 euro aangetroffen. Toch wist [medeverdachte] zelf niet hoeveel geld hij eigenlijk bij zich had en hoeveel geld hij aan de vapes wilde besteden. Daarover verklaart hij namelijk telkens anders. Verder heeft [medeverdachte] anders dan [verdachte] aangegeven dat er slechts één doosje van tien vapes gekocht zou gaan worden.
De verdachten hadden in elk geval twee bigshoppers meegenomen voor de doosjes, omdat ze niet allemaal in de buddyseat van de scooter zouden passen.
Er is dus wisselend en tegenstrijdig verklaard over het aankopen van vapes.
De rechtbank slaat tevens acht op de verklaringen van [aangever 1] en [aangever 2] en de 112-melding, waaruit is op te maken dat [medeverdachte] tijdens het tweede bezoek al verschillende doosjes vapes in een bigshopper aan het inladen was. [verdachte] moet dit ook hebben gezien. Er hing een grimmige sfeer. [aangever 1] kreeg hierbij de sterk indruk dat [verdachte] en [medeverdachte] die doosjes zonder te betalen wilden meenemen.
Tevens wordt rekening gehouden met de omstandigheid dat [verdachte] en [medeverdachte] samen na het eerste bezoek de scooter dichter bij de woning van [aangever 1] hebben geparkeerd, hetgeen ingegeven kan zijn door de behoefte om snel weg te kunnen komen.
Beide aangevers hebben verklaard dat [verdachte] heeft gezegd dat zij alle doosjes (kosteloos) moesten meegeven.
Opvallend is ook dat in de Snapchats van [verdachte] , die dateren van enkele dagen tot een dag voor dit feit, expliciet en herhaaldelijk wordt gesproken over ‘racen’ (wat straattaal is voor ‘beroven’) in combinatie met vapes.
Dit alles maakt dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat [verdachte] en [medeverdachte] van plan waren om vapes bij [aangever 1] mee te nemen, zonder daarvoor te betalen. Dat zij daartoe samen op een scooter naar de woning zijn toegereden, samen tweemaal daar naar binnen zijn gegaan, samen de scooter hebben verplaatst en samen met de buit op de scooter zijn gevlucht, wijst op een nauwe en bewuste samenwerking. Beide verdachten hebben door het samenstel van hun gedragingen een significante bijdrage geleverd aan de diefstal. Hun beider opzet was ook gericht op de diefstal en op de samenwerking.
Gelet op de gegeven omstandigheden gaat de rechtbank er niet van uit dat [medeverdachte] het doosje vapes in een “vermoedelijke opwelling” heeft ontvreemd, zoals door de verdediging is opgeworpen.
De ten laste gelegde diefstal in vereniging kan worden bewezen.
Het verweer van de verdediging treft geen doel.
Bedreiging met geweld
De verdediging betwist dat de aangevers met een mes zijn bedreigd, noch door [verdachte] noch door [medeverdachte] . In de visie van de verdediging droeg [verdachte] weliswaar twee messen in een tas bij zich bij zijn eerste bezoek aan [aangever 1] , maar had hij de messen niet meer bij zich bij zijn tweede bezoek. [verdachte] zou deze messen namelijk tussentijds in de buddyseat van de scooter hebben gestopt.
De rechtbank deelt de visie van de verdediging niet. Naast de eerder aangehaalde feiten en omstandigheden heeft zij daarvoor in het bijzonder in aanmerking genomen dat [medeverdachte] stellig heeft verklaard dat er geen messen in de buddyseat van zijn scooter zijn gelegd en dat de buddyseat in [plaats] überhaupt niet open is geweest.
Daarnaast had [verdachte] bij zijn aanhouding de tas met messen in zijn handen vast. In dit licht is het onwaarschijnlijk dat hij tijdens zijn vluchtactie eerst nog de tas uit de buddyseat zou hebben gepakt, alvorens op de scooter weg te rijden. Dit kost immers extra tijd.
Bovendien betrekt de rechtbank in haar oordeel dat [aangever 1] onmiddellijk na het incident de politie heeft ingelicht en al tijdens deze 112-melding heeft verteld dat het mes waarmee is gedreigd een keukenmes betreft. Als er niet daadwerkelijk met een mes zou zijn gedreigd, had hij die beschrijving van het mes toen nog niet kunnen geven. [aangever 1] en [aangever 2] hebben niets opgemerkt over een ander moment waarop zij (een) mes(sen) bij de verdachten zouden hebben waargenomen. Volgens [verdachte] zelf zou dat ook niet mogelijk zijn geweest. Hij heeft namelijk verklaard dat hij voor zijn eerste bezoek aan [aangever 1] weliswaar een bigshopper met daarin twee messen had meegenomen, maar ook dat hij die tas zodanig had opgerold dat de messen voor de aangevers niet zichtbaar kunnen zijn geweest.
Niet in de laatste plaats heeft de rechtbank meegewogen dat [verdachte] meteen is weggerend op het moment dat [aangever 1] om hulp is gaan roepen. Dat verklaart [verdachte] zelf ook. [verdachte] verliet toen als eerste de woning. Daarna pas nam [medeverdachte] de vapes weg. [medeverdachte] nam als laatste de benen. Over de volgorde van vertrek verklaren [aangever 1] en [aangever 2] eenduidig. Tevens heeft [verdachte] hierover gezegd dat [medeverdachte] met hem is meegerend, en niet andersom. Deze volgorde duidt er op dat in elk geval niet de diefstal de aanleiding kan zijn geweest voor [aangever 1] om alarm te slaan, maar dat tevoren iets anders is gebeurd. Gezien de verklaringen van de aangevers en de context van het gehele feitencomplex, is de rechtbank van oordeel dat dit de bedreiging met geweld door [verdachte] met een mes moet zijn geweest. [verdachte] heeft hier tegenover gezet dat [aangever 1] om hulp riep, omdat [medeverdachte] doosjes in de bigshopper aan het laden was. Buiten dat die optie de rechtbank minder waarschijnlijk voorkomt, wordt die nergens in het dossier bevestigd. Zoals hierboven is vermeld, volgt de rechtbank de verklaringen van de aangevers, die steun vinden in de 112-melding en de bevindingen van de politie.
[medeverdachte] heeft ten aanzien van het dragen van het/de mes(sen) en het gebruik daarvan als pressiemiddel door [verdachte] zijn lippen stijf op elkaar gehouden. Niettemin bevond [medeverdachte] zich ten tijde van de bedreigingen op het balkon van de woning van de aangevers. Hij moet dan ook de bedreigingen die [verdachte] bij en op het balkon heeft geuit hebben meegekregen en daarbij het mes hebben gezien. Die bedreiging heeft [medeverdachte] blijkbaar niet afgeschrikt. Het heeft hem er niet van weerhouden om een doosje vapes weg te nemen en om samen met [verdachte] op de vlucht te slaan. Hij heeft zich daarmee achter de bedreiging van verdachte geschaard en zich op geen enkel ogenblik van de situatie gedistantieerd. De rechtbank stelt nadrukkelijk dat het hier vooral gaat om het moment: het wegnemen van het doosje nádat de bedreigingen hebben plaatsgevonden. De rechtbank acht daarom niet geloofwaardig dat [medeverdachte] niets van de bedreigingen af wist en dat dit ook niet van te voren zou zijn ingecalculeerd. Mensen geven immers niet zomaar, vrijwillig hun bezittingen aan een vreemde af. [medeverdachte] is gewoon doorgegaan met de gezamenlijke uitvoering van het plan dat hij met [verdachte] had gemaakt.
Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
Conclusie
Gelet op het bovenstaande, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] tezamen en in vereniging met [medeverdachte] de ten laste gelegde diefstal voorafgegaan van bedreiging met geweld heeft gepleegd.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte]
op 19 mei 2023 te [plaats] , gemeente Gilze en Rijen, in een woning
(gelegen aan [het adres] )
tezamen en in vereniging met een ander
een doosje/verpakking (inhoudende tien vapes/e-sigaretten) dat aan [aangever 1] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan doorvan bedreiging met geweld tegen [aangever 1] en [aangever 2] gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door
- met een mes in de richting van die [aangever 1] te komen/lopen en
- die [aangever 1] dreigend toe te voegen: "Luister maat, je gaat nu alles meegeven en dan overkomt jullie niks" en
- een mes boven de borst van die [aangever 2] te zetten/plaatsen en
- die [aangever 2] dreigend toe te voegen: "Nu naar buiten" en "Als je gewoon
meewerkt dan gebeurt er niets."
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. [verdachte] is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. [verdachte] zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie acht het adolescentenstrafrecht van toepassing. Hij vordert verdachte op te leggen een jeugddetentie van 274 dagen waarvan 270 dagen voorwaardelijk met aftrek van voorarrest, een proeftijd van twee jaar en als bijzondere voorwaarde begeleiding door de Jeugdreclassering, voor zolang de Jeugdreclassering dat noodzakelijk vindt. Daarnaast is een werkstraf van 200 uur gevorderd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft niets ter zake van de strafoplegging aangevoerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De ernst van het feit
[verdachte] heeft samen met zijn vriend [medeverdachte] een woningoverval gepleegd. Zij hebben gedaan alsof zij bij het slachtoffer aan huis vapes wilden kopen. Vervolgens hebben zij vapes gestolen, nadat zij het slachtoffer en zijn vriendin hebben bedreigd met een groot keukenmes. De rechtbank acht dit feit bijzonder ernstig. Feiten als de onderhavige kenmerken zich doordat zij een ernstige inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers en hun gevoel van veiligheid in en rond hun woning. Wat voor verdachte kennelijk een klusje is geweest waarmee snel financieel voordeel kon worden behaald, is voor de slachtoffers een angstaanjagende gebeurtenis geweest die hun waarschijnlijk nog lange tijd zal blijven achtervolgen. De manier die verdachte heeft gekozen om aan spullen te komen is maatschappelijk onacceptabel.
De rechtbank rekent verdachte voorts aan dat hij geen openheid van zaken heeft gegeven over zijn exacte rol bij het bewezenverklaarde feit.
De persoonlijke omstandigheden
De rechtbank houdt rekening met het strafblad van verdachte. Daaruit volgt dat hij eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen ter zake van bedreiging met geweld, een poging tot diefstal en mishandeling. Dit heeft een strafverhogende werking.
De rechtbank heeft kennis genomen van de brief van de heer [naam] van de Stichting Jeugdbescherming Brabant, die de jeugdreclassering uitvoert, d.d. 16 januari 2025. [naam] heeft verdachte vanaf november 2023 begeleid in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een eerder opgelegde voorwaardelijke straf. In de brief wordt beschreven dat [naam] verdachte heeft leren kennen als een kwetsbare en sombere jongen die verslaafd was aan softdrugs (blowen). Hij had een laag gevoel van eigenwaarde. Verdachte wist niet hoe hij aan zijn problemen kon ontsnappen en had daartoe ook niet de kracht. Verdachte zag er torenhoog tegenop om (opnieuw) uit huis te worden geplaatst, voor bijvoorbeeld een begeleid wonen traject. De ouders van verdachte waren volgens [naam] hun zoon helemaal kwijt geraakt en hadden het vertrouwen in hem verloren door zijn softdrugsgebruik en het plegen van strafbare feiten. Zij hebben evenwel baat gehad bij de adviezen vanuit de hulpverlenende [instantie] en hebben hun zoon nieuwe kansen gegeven. Verdachte zelf was het praten beu en wilde zichzelf liever kunnen bewijzen. Hij wilde zelf een andere draai aan zijn leven geven. De Jeugdreclassering heeft geprobeerd hem dat vertrouwen te geven en hem positief gestimuleerd. Met kleine stapjes tegelijk is dit gelukt. [naam] vermeldt dat verdachte heeft geleerd om te blijven doorzetten, betere keuzes te maken en kritisch op zichzelf te zijn. Zo is hij erin geslaagd om telkens een andere baan te vinden. Momenteel werkt hij in ploegendienst. Daarnaast is verdachte acht maanden geleden zelfstandig gestopt met blowen. De zucht is verdwenen. Het afgelopen jaar heeft verdachte dan ook veel vooruitgang geboekt. De ouders van verdachte zijn erg tevreden en weer trots op hun zoon.
De volgende stap in de begeleiding zal zich richten op het blijven behouden van een
baan, het mogelijk volgen van een opleiding, het uitbreiden van zijn sociale leven en het vergroten van zijn gevoel van eigenwaarde.
De jeugdreclassering adviseert verdachte een werkstraf met een groot voorwaardelijk deel op te leggen, zodat verdachte de ingeslagen positieve weg kan vervolgen en zijn baan kan behouden. Zij stelt voor aan het voorwaardelijk deel begeleiding door de jeugdreclassering voor de duur van één jaar te koppelen.
De heer [naam] heeft het advies van de Jeugdreclassering ter zitting mondeling toegelicht en adviseert het adolescentenstrafrecht toe te passen, omdat verdachte door zijn blowgedrag en daarmee samenhangende problematiek een aantal belangrijke jaren van zijn pubertijd heeft verloren die hij nu nog kan inhalen.
Verder is ter zitting aan de orde gekomen dat verdachte nog altijd thuis woont.
Het adolescentenstrafrecht
De verdachte was ten tijde van het plegen van de feiten 18 jaar en dus meerderjarig. Uitgangspunt is dat op een jongvolwassene, die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, het volwassenstrafrecht wordt toegepast. De rechtbank kan echter op grond van artikel 77c Sr, het sanctierecht voor jeugdigen toepassen bij een verdachte die ouder is dan 18 jaar en niet ouder is dan 22 jaar, indien zij daartoe aanleiding vindt in de persoon van de verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De rechtbank volgt het advies van de Jeugdreclassering om het adolescentenstrafrecht toe te passen. Vanwege zijn problemen in het verleden heeft verdachte een aantal van zijn tienerjaren gemist. Dit betekent dat bij verdachte kan worden gesproken van een onvoltooide ontwikkeling. Verdachte woont nog altijd bij zijn ouders en naast hun ondersteuning wordt het door de rechtbank noodzakelijk geacht dat de bestaande begeleiding door de Jeugdreclassering wordt voortgezet om zijn situatie verder te stabiliseren en de gestelde doelen ten aanzien van werk en/of opleiding, sociale contacten en vrijetijdsinvulling te behalen. De rechtbank is daarom van oordeel dat pedagogische beïnvloeding van verdachte nog mogelijk is en dat hij daarbij gebaat zal zijn. Toepassing van het adolescentenstrafrecht is niet alleen van belang voor een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte, maar ook in het belang van de maatschappij. Hiermee wordt beoogd om verdachte ervan te weerhouden dat hij zich opnieuw schuldig maakt aan het plegen van strafbare feiten.
De straf
Voor de strafoplegging heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de straffen die zijn neergelegd in de Landelijk oriëntatiepunten voor straftoemeting (LOVS) voor jeugdigen en bij de straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd. Als strafverzwarende omstandigheid houdt de rechtbank er rekening mee dat bij de bedreiging gebruik is gemaakt van een wapen, een mes.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke jeugddetentie passend en geboden is. Het onvoorwaardelijk deel zal gelijk zijn aan de duur van het voorarrest, zodat verdachte niet terug naar de gevangenis hoeft en zijn positieve ontwikkelingen in combinatie met het begeleidingstraject niet worden doorkruist. Het voorwaardelijk deel geldt als een stevige stok achter de deur om te voorkomen dat verdachte recidiveert. Ook kan aan deze straf de begeleiding van de Jeugdreclassering worden verbonden, gedurende de proeftijd van twee jaar of zoveel korter als de reclassering noodzakelijk vindt. Verdachte wordt hiermee een laatste kans geboden om zijn plannen waar te maken en om op het rechte pad te blijven.
Ondanks dat bij het jeugdstrafrecht, anders dan bij het volwassenstrafrecht, de focus niet zozeer op vergelding maar op pedagogische bijsturing ligt, is de rechtbank van oordeel dat verdachte nog mag voelen dat hij een ernstig feit heeft gepleegd. Daarom zal tevens een forse werkstraf worden opgelegd.
De door de officier van justitie gevorderde straffen worden door de rechtbank alleszins redelijk geacht. Zij zal verdachte dan ook conform de eis veroordelen tot een jeugddetentie van 274 dagen waarvan 270 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met aftrek van voorarrest en met als bijzondere voorwaarde begeleiding door de Jeugdreclassering. Daarnaast wordt een werkstraf van 200 uren opgelegd.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [aangever 1] vordert een immateriële schadevergoeding van € 950,- en de wettelijke rente.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat zij bewezen acht dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers die (in hun woning) zijn bedreigd met een wapen nog langdurig hinder en psychische klachten kunnen ondervinden.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door de mededader is betaald, en andersom.
Gezien de bedragen die in soortgelijke zaken aan benadeelden worden toegekend, zal de rechtbank de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.Het beslag

8.1
De onttrekking aan het verkeer
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen goed is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Het goed is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.

9.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke werkstraf van 60 uren die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Oost-Brabant ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. Zij ziet geen aanknopingspunten om daarover andersluidend te beslissen.

10.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36c, 36f, 77c, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 77aa van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
diefstal, voorafgegaan van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 274 dagen, waarvan 270 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de
Jeugdreclassering, uit te voeren door Stichting Jeugdbescherming Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, voor zo vaak en zo lang de Jeugdreclassering dit nodig acht;
* dat verdachte zich binnen drie dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis zal melden bij Stichting Jeugdbescherming Brabant, locatie ‘s-Hertogenbosch;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* dat verdachte medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, de medewerking van huisbezoeken en het zich melden bij de Jeugdreclassering zo vaak en zolang als de Jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- draagt de Stichting Jeugdbescherming Brabant op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
- veroordeelt verdacht tot
een werkstraf van 200 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
100 dagen;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomen goed, te weten:
69,2 gram hasjiesj (goednummer 2594103);
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 11 mei 2022 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 01-060091-22
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten een
werkstraf van 60 uren;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[aangever 1]van
€ 500,--, aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 19 mei 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[aangever 1] , € 500,--te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 19 mei 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 0 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Combee, voorzitter, mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos en mr. W. Toekoen (tevens kinderrechter), rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.A.C.M. Roebroeks, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 31 januari 2025.
Mr. Schnitzler-Strijbos en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.