ECLI:NL:RBZWB:2025:477

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 januari 2025
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
425340 HA ZA 24-433
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. de Graauw
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding vennootschap onder firma na overlijden van vennoot en afwikkeling van nalatenschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 januari 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen twee nabestaanden van een overleden vennoot van een vennootschap onder firma (vof). De eiser, de broer van de overledene, vorderde onder andere een verklaring voor recht dat de vof door het overlijden van zijn broer is ontbonden en dat hij de onderneming als eenmanszaak heeft voortgezet. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vof inderdaad is ontbonden per de datum van overlijden van de vennoot en dat de onderneming door de eiser is voortgezet als eenmanszaak. De waarde van het aandeel van de overledene in de vof is vastgesteld op € 90.000,00, dat de eiser aan de executeur van de nalatenschap moet betalen. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de aanslagen inkomstenbelasting en zorgverzekeringswet voor rekening van de vof komen, terwijl de overdrachtsbelasting voor het bedrijfspand voor rekening van de eiser komt. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de belasting over de stakingswinst voor rekening van de executeur komt. Tot slot zijn de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, gezien de familierechtelijke relatie.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/425340 / HA ZA 24-433
Vonnis van 29 januari 2025
in de zaak van:
[nabestaande],
te [plaats 1],
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [nabestaande],
advocaat: mr. V.G.G. Veldhuis,
tegen
[executeur],
IN HAAR HOEDANIGHEID VAN EXECUTEUR IN DE NALATENSCHAP VAN [erflater], VAN ENIG ERFGENAAM IN DIE NALATENSCHAP EN VOOR ZICHZELF,
te [plaats 1],
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [executeur],
advocaat: mr. C.G.A. Mattheussens.
De zaak in het kort
Partijen zijn beiden nabestaanden van [erflater] die op [datum] 2023 is komen te overlijden. [nabestaande] was zijn broer. [executeur] was zijn partner. Zij is ook enig erfgenaam en executeur van de nalatenschap. [nabestaande] en [erflater] dreven samen een onderneming in de vorm van een vennootschap onder firma (vof). Door het overlijden van [erflater] is de vof ontbonden. Deze zaak gaat over de (financiële) afwikkeling tussen partijen. De rechtbank verklaart voor recht dat de vof op [datum] 2023 is ontbonden en dat de onderneming per die datum door [nabestaande] is voortgezet als eenmanszaak. Daarnaast oordeelt de rechtbank dat de waarde van het aandeel van [erflater] in de vof door de broers onderling is vastgesteld op € 90.000,00. [nabestaande] wordt veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan [executeur] (q.q.). De rechtbank verklaart voor recht dat de aanslagen IB/Zvw voor rekening van de vof komen, en voorts dat de overdrachtsbelasting ten aanzien van het bedrijfspand voor rekening komt van [nabestaande] aan wie het pand toekomt. Wat betreft de (belasting over de) stakingswinst concludeert de rechtbank dat deze voor rekening van [executeur] (q.q.) komt. [nabestaande] zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 13.000,00 aan [executeur] (privé). [erflater] heeft dit bedrag namelijk privé betaald ter aflossing van een lening van de vof. Partijen worden geacht onderling verder de overdracht en levering van het bedrijfspand te regelen. Dit geldt ook voor de afgifte van (persoonlijke) spullen van [erflater] en/of [executeur] die [nabestaande] nog onder zich heeft. Verder worden de vorderingen van partijen over en weer afgewezen. Omdat partijen een familierechtelijke relatie hebben worden de proceskosten tot slot tussen hen gecompenseerd. Dit betekent dat zij ieder hun eigen kosten dragen. In paragraaf 4 van dit vonnis wordt toegelicht hoe de rechtbank tot het oordeel is gekomen.
Leeswijzer
Eerst wordt in paragraaf 1 kort opgesomd welke stappen er in deze procedure zijn gezet tot het moment van deze uitspraak. Daarna worden in paragraaf 2 een aantal feiten vermeld waarover partijen het eens zijn, of die niet zijn betwist, en die de rechtbank belangrijk vindt voor de beoordeling van de zaak. In paragraaf 3 wordt kort samengevat wat de vorderingen van partijen over en weer inhouden. Zoals gezegd wordt in paragraaf 4 uitgelegd hoe het oordeel van de rechtbank tot stand is gekomen. Daarbij wordt puntsgewijs, voor zover nodig voor de beoordeling, uiteengezet wat partijen aan hun vorderingen ten grondslag hebben gelegd en wat de wederpartij daartegen heeft aangevoerd. De uiteindelijke beslissing staat in paragraaf 5 van dit vonnis.

1.De procedure

1.1.
Hoe de procedure is verlopen blijkt uit:
  • de inleidende dagvaarding van 26 juli 2024 met (21) producties,
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens houdende conclusie van eis in reconventie met (2) producties,
  • het tussenvonnis van 9 oktober 2024,
  • de conclusie van antwoord in reconventie met productie (22),
  • de brief van mr. Mattheussens van 27 november 2024 met productie (3),
  • de mondelinge behandeling van 29 november 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[nabestaande] heeft samen met zijn broer, [erflater] (hierna: [erflater]), een onderneming gedreven: “[V.o.F.]” (hierna: de vof). De onderneming is opgericht op 9 september 2003 en werd, ieder voor een gelijk deel, gedreven in de vorm van een vennootschap onder firma. Er is geen vennootschapsakte of -overeenkomst opgesteld.
2.2.
In augustus/september 2009 is de onderneming verhuisd naar een bedrijfspand in [plaats 2], gemeente Halderberge, dat in opdracht van de broers is gebouwd. Zij hebben voor de financiering hiervan samen een hypotheek afgesloten bij een bank.
2.3.
[erflater] is in 2022 ziek geworden en op [datum] 2023 overleden.
2.4.
[executeur] was de partner van [erflater]. Zij waren niet gehuwd of geregistreerd. [executeur] is door [erflater] bij testament benoemd tot enig erfgenaam en ook tot executeur. [executeur] heeft de nalatenschap van [erflater] zuiver aanvaard en ook de benoeming tot executeur is door haar aanvaard.
2.5.
[erflater] had twee kinderen uit een eerdere relatie en een dochter uit zijn relatie met [executeur].

3.De vorderingen en het verweer

in conventie en in reconventie:
3.1.
In deze paragraaf wordt volstaan met een enkele (waar mogelijk verkorte) weergave van de vorderingen. De stellingen die partijen aan hun vorderingen ten grondslag hebben gelegd, en dat wat de wederpartij hiertegen heeft aangevoerd, zullen puntsgewijs in paragraaf 4 van de beoordeling uiteen worden gezet om zo veel mogelijk herhaling te voorkomen.
in conventie:
3.2.
[nabestaande] vordert, samengevat, om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. te verklaren voor recht dat de vennootschap onder firma ‘[V.o.F.]’ door het overlijden van [erflater] per [datum] 2023 is ontbonden en door [nabestaande] per [datum] 2023 als eenmanszaak is voortgezet,
2. de waarde van het aandeel van wijlen [erflater] in de vennootschap onder firma ‘[V.o.F.]’ vast te stellen op:
a. primair: het tussen [nabestaande] en [erflater] overeengekomen bedrag van
€ 103.000,00, te verminderen met de voorgeschoten aanslagen inkomstenbelasting en een bedrag van € 12.921,61 met betrekking tot de door [nabestaande] gemaakte kosten, dan wel,
b. subsidiair: het tussen [nabestaande] en [erflater] overeengekomen bedrag van
€ 103.000,00, dan wel,
c. meer subsidiair: een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, al dan niet door middel van het benoemen van een deskundige,
3. [executeur] te gebieden om alle noodzakelijke medewerking te verlenen aan de vereffening van het vermogen van de vennootschap onder firma ‘[V.o.F.]’ voor zover dit betrekking heeft op het aandeel van wijlen [erflater] daarin, waaronder in ieder geval begrepen de overdracht en notariële levering van het aandeel in het onroerend goed in [plaats 2], op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 voor iedere dag dat [executeur] in gebreke blijft haar medewerking te verlenen, met een maximum van
€ 100.000,00,
met veroordeling van [executeur] in de kosten van de procedure, waaronder begrepen de nakosten.
3.3.
[executeur] betwist de stellingen van [nabestaande] en voert verweer. Zij concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [nabestaande], met veroordeling van [nabestaande] in de kosten van deze procedure.
in reconventie:
3.4.
[executeur] vordert, na vermeerdering en wijziging van eis, samengevat, om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat [nabestaande] de ontbonden vennootschap onder firma als eenmanszaak voortzet eerst:
- nadat hij aan [executeur] in haar hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van [erflater] een bedrag van € 90.000,00 betaalt en aan [executeur] in privé een bedrag van € 13.000,00 betaalt,
- nadat [executeur] privé is ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid tegenover de bank,
- nadat aan [executeur] privé worden overhandigd de privéadministratie-/
boekhouding van [erflater] en van de onderneming van [executeur], de stofzuiger van de onderneming van [executeur], de privégoederen van [executeur] en/of [erflater], waaronder autobanden en kleding,
en voor recht te verklaren dat [nabestaande] tegenover [executeur] q.q. en privé gehouden is om op eerste verzoek de aanslagen IB/Zvw over de jaren 2020 tot en met 2023, eventueel verschuldigde overdrachtsbelasting en stakingswinst te betalen, en
te bepalen dat de kosten van de notaris voor de overdracht van het aandeel van [erflater] in het onroerend goed voor rekening komen van [nabestaande],
II. [nabestaande] te veroordelen om aan [executeur] q.q. te betalen € 90.000,00 en
€ 9.043,00, aan [executeur] privé te betalen € 13.000,00 en aan [executeur] q.q. en privé af te geven: de privéadministratie-/boekhouding van [erflater] en van de onderneming van [executeur], de stofzuiger van de onderneming van [executeur], de privégoederen van [executeur] en/of [erflater], waaronder autobanden en kleding, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag indien hieraan geen uitvoering wordt gegeven, met een maximum van € 10.000,00,
III. indien de rechtbank de vordering betreffende de verklaring voor recht afwijst: [nabestaande] te veroordelen om aan [executeur] privé te betalen € 13.000,00 en tot afgifte van: de privéadministratie-/boekhouding van [erflater] en van de onderneming van [executeur], de stofzuiger van de onderneming van [executeur], de privégoederen van [executeur] en/of [erflater], waaronder autobanden en kleding, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag met een maximum van € 10.000,00,
IV. [nabestaande] te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.5.
[nabestaande] betwist de stellingen van [executeur] en voert verweer. Hij concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [executeur], met veroordeling van [executeur] in de kosten van deze procedure.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie:
4.1.
Omdat de vorderingen van [nabestaande] (in conventie) enerzijds en de tegenvorderingen van [executeur] (in reconventie) anderzijds onderling nauw met elkaar samenhangen, zullen deze hieronder gezamenlijk worden beoordeeld. De beoordeling vindt puntsgewijs plaats waarbij, zoals gezegd, eerst steeds de stellingen en weren van partijen uiteen worden gezet.
4.2.
De rechtbank overweegt dat [nabestaande] wordt geacht op te treden in hoedanigheid van voormalig vennoot van de vof en voor zichzelf (handelend onder de naam ‘[V.o.F.]’). Ten aanzien van [executeur] zal steeds worden geduid of het haar in privé dan wel in haar hoedanigheid van erfgenaam (q.q.) betreft.
De vof is ontbonden per [datum] 2023 en de onderneming is door [nabestaande] per die datum voortgezet als eenmanszaak
4.3.
[nabestaande] heeft een verklaring voor recht gevorderd (in conventie) over de ontbinding en voortzetting van de onderneming per [datum] 2023 omdat hij, in zijn bewoordingen, op dit punt geen enkele vorm van discussie wenst.
4.4.
[executeur] heeft aangevoerd dat een verklaring voor recht over de ontbinding van de vof geen toegevoegde waarde heeft omdat de vof vanwege het overlijden van [erflater] volgens de wet is ontbonden (artikel 7A:1683 sub 4 BW). [executeur] heeft de voortzetting van de onderneming door [nabestaande] vervolgens in de door haar (in reconventie) gevorderde verklaring voor recht afhankelijk gesteld van een aantal voorwaarden (zie r.o. 3.4 onder I). De achterblijvende vennoot, in dit geval [nabestaande], mag de onderneming niet zonder meer voortzetten tenzij er sprake is van een voortzettingsbeding of afspraken tussen de vennoten. Dat is hier niet aan de orde en dus kan van voortzetting van de onderneming als eenmanszaak niet al sprake zijn vanaf [datum] 2023, aldus [executeur].
4.5.
De rechtbank zal voor recht verklaren dat de vof per [datum] 2023 is ontbonden en dat de onderneming per die datum als eenmanszaak door [nabestaande] is voortgezet.
4.6.
De ontbinding vindt plaats op grond van de wet (artikel 7A:1683 sub 4 BW) en daarover zijn partijen het ook eens. Door de verklaring van recht op dit punt toe te wijzen krijgen partijen hierover duidelijkheid en waar nodig ook zekerheid. In dat opzicht heeft [nabestaande], gelet op de tegenstrijdige vorderingen van partijen en hun verstoorde relatie, voldoende belang bij zijn vordering op dit punt.
4.7.
De voortzetting moet op zichzelf worden bezien. Weliswaar spelen de onderwerpen waarvan [executeur] de voortzetting afhankelijk stelt een rol bij de vereffening van de vennootschap en de verdeling, maar de voortzetting van de onderneming op zichzelf staat hier los van. In zoverre wordt de door [executeur] gevorderde verklaring voor recht afgewezen.
De waarde van het aandeel van [erflater] bedraagt € 90.000,00 en moet door [nabestaande] aan [executeur] (q.q.) worden betaald
4.8.
[nabestaande] vordert (in conventie) de waarde van het aandeel van [erflater] in de ontbonden vof vast te stellen op € 90.000,00. [nabestaande] en [erflater] zijn dit bedrag namelijk onderling overeengekomen. Het is een brutobedrag, in die zin dat [executeur] de hierover eventueel verschuldigde belastingen verschuldigd is, aldus [nabestaande].
4.9.
[executeur] is het hier niet mee eens en stelt dat [erflater] op zijn sterfbed aan haar heeft meegedeeld dat [nabestaande] een bedrag van € 90.000,00 aan de nalatenschap ([executeur] q.q.) moet betalen,
zonderdat daarvan nog kosten, belastingaanslagen, overdrachtsbelasting of stakingswinst voldaan zou moeten worden. Oftewel, het was een nettobedrag. Hier stond tegenover dat het bedrijfspand niet getaxeerd zou worden hoewel dat meer waard was dan het bedrag waarmee werd gerekend, aldus [executeur].
4.10.
De rechtbank stelt vast dat het aandeel van [erflater] in de vof in onderling overleg is vastgesteld op € 90.000,00 en zal [nabestaande] veroordelen tot betaling van dit bedrag aan [executeur] (q.q.). Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
4.11.
Vast staat dat de vof is ontbonden door het overlijden van [erflater] op [datum] 2023. Hierdoor houdt de vennootschap niet automatisch op te bestaan. Een vof blijft voortbestaan voor zover dit voor de vereffening van het vennootschappelijk vermogen nodig is.
4.12.
Voordat verdeling kan plaatsvinden moet er vereffend worden. Er is in dit geval geen vennootschapsakte/-overeenkomst die anders bepaalt. Wel geldt dat de onderneming niet gestaakt is maar is voortgezet door [nabestaande]. Dit betekent dat er een balans moet worden opgemaakt; dat het vermogen van de vof moet worden gewaardeerd. In beginsel wordt de balans opgemaakt per datum ontbinding, oftewel datum overlijden. Omdat [erflater] wist dat hij op korte termijn zou overlijden heeft hij zich er bij leven voor ingespannen om al zo veel mogelijk te regelen. In dat licht is door de accountant van de vof, de heer [accountant] van [accountantskantoor] te [plaats 2] (hierna: [accountant]), aan [erflater] en [nabestaande] een opstelling gestuurd. Hierin zijn de financiële gevolgen van beëindiging van de vof per 31 augustus 2023 uiteengezet, enerzijds uitgaande van een waarde van het bedrijfspand van € 500.000,00 en anderzijds uitgaande van een waarde van het bedrijfspand van € 450.000,00. Partijen hebben de opstelling, meer specifiek de versie waarin de waarde van het bedrijfspand is begroot op € 500.000,00 tot uitgangspunt genomen. Dit blijkt uit de stukken en uit de verklaringen van partijen ter zitting. De rechtbank zal hier daarom verder ook van uitgaan. Omdat er maar weinig tijd is verstreken vanaf die berekening per 31 augustus 2023 tot aan het overlijden op [datum] 2023 acht de rechtbank dit ook redelijk.
4.13.
Partijen zijn het erover eens dat de waarde van het aandeel van [erflater] in de vof in onderling overleg tussen de broers, [nabestaande] en [erflater], is vastgesteld op € 90.000,00. Dit blijkt uit de e-mail van [accountant] aan een collega van 9 oktober 2023 en de WhatsApp-berichten tussen de broers. Ook is er een briefje waarop het bedrag van € 90.000,00 genoteerd is. [executeur] heeft tijdens de zitting verklaard dat zij dit briefje heeft geschreven. [executeur] heeft nog wel verklaard dat [erflater] onder druk zou zijn gezet, maar zij vordert zelf ook het bedrag van € 90.000,00 op grond van een afspraak tussen [erflater] en [nabestaande]. Dat het aandeel wellicht meer waard was, doet aan de afspraak niet af. Het stond [erflater] en [nabestaande] vrij om hun afspraak te maken. Niet gebleken is dat [erflater] daartoe onder druk is gezet. Zodoende zal de rechtbank de waarde van het aandeel vaststellen op
€ 90.000,00. De rechtbank komt niet toe aan de benoeming van een deskundige.
4.14.
Partijen zijn het er verder over eens dat het bedrag aan de nalatenschap ([executeur] q.q.) moet worden betaald. [nabestaande] zal tot betaling hiervan worden veroordeeld, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis zoals gevorderd door [executeur] en niet, althans onvoldoende weersproken door [nabestaande].
Bruto/netto: de door partijen genoemde kostenposten worden elk op hun eigen merites beoordeeld
4.15.
Wat partijen werkelijk verdeeld houdt is de vraag of het bedrag van € 90.000,00 bruto of netto aan [executeur] (q.q.) moet worden betaald. De rechtbank oordeelt dat onvoldoende onderbouwd is dat door de broers tevens vennoten is afgesproken dat het om een nettobedrag ging zoals [executeur] stelt. Dit laat onverlet dat er meerdere financiële aspecten die een rol spelen. Deze zullen hieronder op hun eigen merites worden beoordeeld.
Hierbij zal rekening worden gehouden met de belangen van partijen en met het algemeen belang (artikel 3:185 BW). Het feit dat de onderneming door [nabestaande] is voortgezet kan ook van betekenis zijn, evenals het feit dat de vennoten de vof voor een gelijk deel (50/50) dreven.

De aanslagen IB/Zvw over de jaren tot en met 2023 komen voor rekening van de vof
4.16.
[nabestaande] heeft gevorderd (in conventie) dat een bedrag van € 4.734,00 in mindering strekt op het bedrag van € 90.000,00. Het gaat om aanslagen IB/Zvw die [nabestaande] voor [erflater] heeft betaald. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [nabestaande] nader toegelicht dat het gaat om de definitieve aanslag voor 2021. [nabestaande] heeft gesteld dat aanslagen IB/Zvw van beide vennoten in het verleden met middelen van de vof werden betaald. Voorwaarde was dat er daadwerkelijk voor de vof was gewerkt. Met de aanslagen IB/Zvw is al rekening gehouden bij het vaststellen van de waarde van het aandeel van [erflater] in de vof. Als de aanslagen nogmaals ten laste komen van de vof, dan daalt het vermogen en daarmee het aandeel van [erflater] in de vof, aldus [nabestaande].
4.17.
[executeur] vordert op haar beurt, na vermeerdering van eis, (in reconventie) dat wordt verklaard voor recht dat [nabestaande] tegenover [executeur] q.q. en privé gehouden is om op eerste verzoek de aanslagen IB/Zvw over de jaren 2020 tot en met 2023 te betalen, en dat [nabestaande] wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 9.043,00 voor de aanslag IB/Zvw 2022. [executeur] stelt dat tussen [nabestaande] en [erflater] overeengekomen is dat aanslagen IB/Zvw voor rekening komen van de vof, wat ook voortvloeit uit het feit dat de broers dergelijke aanslagen altijd vanuit het vermogen van de vof hebben voldaan. De aanslagen van [nabestaande] voor de jaren 2020 tot en met 2023 zijn ook door de vof betaald. Als dit niet zou gelden voor de aanslagen van [erflater] is er sprake van ongerechtvaardigde verrijking, dan wel een rechtens onaanvaardbaar resultaat uit het oogpunt van de redelijkheid en billijkheid, aldus [executeur].
4.18.
De rechtbank wijst de vordering van [nabestaande] (in conventie) af. [nabestaande] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat [erflater] in 2021 voor de vof heeft gewerkt. De stelling die aan zijn vordering ten grondslag ligt, dat de vof deze aanslag IB/Zvw voor [erflater] niet hoeft te betalen is daarom niet, althans onvoldoende onderbouwd. Voor beide vennoten geldt, ook volgens de stellingen van [nabestaande], dat de aanslagen IB/Zvw uit het vermogen van de vof werden betaald. Dat definitieve aanslagen pas zo’n 2 à 3 jaar na afloop van een jaar/tijdvak worden betaald, is geen reden om hiervan (van deze afspraak c.q. gewoonte) af te wijken.
4.19.
De rechtbank wijst de vordering van [executeur] (in reconventie) toe, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat aanslagen IB/Zvw over de jaren 2020 tot en met ([datum]) 2023 voor rekening komen van de vof. In de opstelling van [accountant] per 31 augustus 2023 is rekening gehouden met een bedrag van € 10.000,00 (schatting) per vennoot voor de “belasting en Zvw 2022”. Anders gezegd, er is klaarblijkelijk een bedrag gereserveerd ter voldoening van de verwachte aanslagen voor dat jaar. Dit onderschrijft de hierboven genoemde afspraak, althans gewoonte dat aanslagen IB/Zvw voor rekening komen van de vof.
Doordat [accountant] in de opstelling (ten behoeve van de waardering van het aandeel van [erflater]) rekening heeft gehouden met de aanslag(en) 2022 is het vermogen van de vof en daarmee het aandeel van [erflater] daarin
lager. Indien [executeur] (de) aanslag(en) uit het bedrag van € 90.000,00 zou moeten betalen, dan komt dit – anders dan [nabestaande] betoogt – nogmaals ten
lastevan het aandeel van [erflater].
Niet gesteld of gebleken is evenwel dat [executeur] (q.q. dan wel privé) betaling(en) heeft verricht aan de Belastingdienst voor (voorlopige dan wel definitieve) aanslagen IB/Zvw. Dit betekent dat haar vordering (in reconventie) tot betaling van het bedrag van € 9.043,00 wordt afgewezen.

De overdrachtsbelasting komt voor rekening van [nabestaande]
4.20.
[executeur] heeft gevorderd (in reconventie) voor recht te verklaren dat [nabestaande] gehouden is om op eerste verzoek de overdrachtsbelasting voor het bedrijfspand aan haar (q.q.) te betalen. Afgesproken is immers dat [executeur] (q.q.) het bedrag van € 90.000,00 netto zou ontvangen. Dit heeft [erflater] op zijn sterfbed aan haar meegedeeld, aldus [executeur].
4.21.
[nabestaande] heeft hiertegen aangevoerd dat hierover geen afspraak is gemaakt en dat het meer in de rede ligt dat [executeur] deze kosten op zich neemt, gelet op de gang van zaken en haar houding.
4.22.
De rechtbank zal de gevorderde verklaring voor recht toewijzen, in die zin dat de eventueel verschuldigde overdrachtsbelasting vanwege de overdracht van het (aandeel van [erflater] in het) bedrijfspand voor rekening komt van [nabestaande].
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [nabestaande] erkend dat in het algemeen de overdrachtsbelasting voor rekening komt van de “koper”. In dit geval is [nabestaande] ook degene die de zogenaamde vruchten plukt van de overdracht. Immers, het bedrijfspand, inclusief de (volgens [accountant]) forse overwaarde, wordt aan hem (inmiddels handelend als eenmanszaak) toebedeeld.

De (belasting over de) stakingswinst komt voor rekening van [executeur]
4.23.
[executeur] heeft gevorderd (in reconventie) voor recht te verklaren dat [nabestaande] gehouden is om op eerste verzoek de (belasting over de) stakingswinst aan haar (q.q.) te betalen. Ook hier geldt dat afgesproken is dat [executeur] (q.q.) het bedrag van € 90.000,00 netto zou ontvangen. Dit heeft [erflater] op zijn sterfbed aan haar meegedeeld, aldus [executeur].
4.24.
[nabestaande] heeft gemotiveerd betwist dat hij gehouden is om de (belasting over de) stakingswinst te vergoeden. Hierover zijn geen afspraken gemaakt. Het is ook zeer ongebruikelijk als [nabestaande] deze belasting zou moeten betalen; een externe koper zou een dergelijke claim ook niet vergoeden. De stelling van [executeur] dat [nabestaande] al meer heeft ontvangen dan waar hij recht op heeft, is onjuist en ook geen grond voor toewijzing, aldus [nabestaande].
4.25.
Omdat [executeur] zich beroept op het rechtsgevolg, namelijk betaling/vergoeding door [nabestaande], rust op haar de stelplicht en bij betwisting ook de bewijslast. De rechtbank oordeelt dat [executeur] (q.q.) de (belasting over de) stakingswinst zelf verschuldigd is. Haar vordering wordt op dit punt daarom afgewezen. De rechtbank komt niet toe aan bewijslevering.
4.26.
Uit de opstelling van [accountant] die als uitgangspunt is genomen bij het waarderen van het aandeel van [erflater] volgt dat “als [nabestaande] [executeur] uitkoopt (..) [executeur] (..) inkomstenbelasting/zorgverzekeringswet verschuldigd is”. Het genoemde bedrag van € 40.000,00 respectievelijk € 27.000,00 wordt ook aangeduid als “belasting 2023 over stakingswinst” en is in mindering gebracht op het uitkoopbedrag om te berekenen wat [executeur]
daarnanetto zou overhouden. Ook is opgemerkt dat er tien jaar renteloos uitstel van betaling kan worden gevraagd, en dat als [nabestaande] elke maand een bedrag aflost aan [executeur],
zijdaarmee de belasting kan betalen.
Kortom, uit deze opstelling kan worden opgemaakt dat de (belasting over de) stakingswinst voor rekening komt van [executeur], in die zin dat dit nog in mindering strekt op het door haar (q.q.) van [nabestaande] te ontvangen uitkoopbedrag.
4.27.
Daarnaast is er een e-mail van [accountant] aan een collega van 9 oktober 2023 waarin hij schrijft dat voor de IB-claim op de stakingswinst uitstel kan worden gevraagd voor 10 jaar en er mogelijk nog iets kan worden afgestort in een stakingslijfrente om de heffing te drukken, gevolgd door “het is goed om e.e.a. nog even goed met [executeur] af te stemmen als ze in wat rustiger vaarwater terecht is gekomen”. Ook uit deze (interne) e-mail volgt dat de belasting over de stakingswinst in beginsel voor rekening en risico komt van [executeur] (q.q.).
Zoals [accountant] in deze e-mail heeft opgemerkt, en ook tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard, is een eventuele afstorting in een lijfrente overigens geen optie (meer), omdat dit vóór 1 juli 2024 had moeten gebeuren. Nog daargelaten de vraag of het überhaupt mogelijk was geweest omdat [erflater] zelf geen lijfrente meer kon openen.
4.28.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [executeur] nog een WhatsApp-bericht van [erflater] aan [accountant] voorgelezen. Hij schreef, althans woorden van die strekking:
“€ 40.000,00 is wel erg veel, ze moet wel iets overhouden”. Hieruit kan weliswaar worden afgeleid dat het er [erflater] alles aan gelegen was dat [executeur] (q.q.) zo veel mogelijk zou overhouden, maar volgt juist ook dat het uitkoopbedrag
nietnetto was. Het bedrag van
€ 40.000,00 komt overeen met de hiervoor genoemde opstelling van [accountant], meer specifiek de berekende stakingswinst in geval het bedrijfspand werd gewaardeerd op
€ 500.000,00 wat, zoals al is overwogen, ook als uitgangspunt is genomen door [erflater]
en [nabestaande] bij de vaststelling van het uitkoopbedrag.
4.29.
[executeur] heeft geen bewijs aangeboden van feiten die kunnen leiden tot de conclusie dat de (belasting over de) stakingswinst voor rekening zou komen van [nabestaande]. Om tot bewijs toegelaten te kunnen worden moeten dergelijke feiten, die de vordering kunnen dragen als die feiten bewezen worden, wel worden gesteld. Omdat die stellingen ontbreken, komt de rechtbank niet toe aan bewijslevering.

Eventueel gemaakte kosten/schade komen voor rekening van [nabestaande]
4.30.
[nabestaande] heeft op grond van artikel 6:96 BW gevorderd (in conventie) dat een bedrag van € 12.921,61 exclusief btw in mindering strekt op het bedrag van € 90.000,00. Het gaat om kosten die hij heeft moeten maken om alsnog medewerking te verkrijgen van [executeur], waaronder begrepen fiscaal, financieel en juridisch advies en ondersteuning. Voor een groot deel zijn de kosten gemaakt om de kwestie buitengerechtelijk op te lossen. De kosten hadden niet gemaakt hoeven worden als [executeur] van meet af openheid van zaken had gegeven en in gesprek was gebleven, aldus [nabestaande].
4.31.
[executeur] heeft hiertegen aangevoerd dat zij niet in gebreke is gesteld en dus niet in verzuim is tegenover [nabestaande]. [executeur] is ook niet tekortgeschoten en zij heeft evenmin onrechtmatig gehandeld tegenover [nabestaande]. Het gevorderde bedrag is bovendien buitensporig hoog. Bestudering van de gefactureerde kosten leert dat de werkzaamheden vallen onder artikel 241 Rv en dus afgewezen moeten worden, aldus [executeur].
4.32.
De rechtbank wijst de vordering van [nabestaande] op dit punt af.
Uit de stellingen van [nabestaande] volgt dat de vordering is gebaseerd op artikel 6:96 lid 2 sub c BW. Hij heeft immers gesteld dat het gaat om kosten die hij zou hebben gemaakt om alsnog medewerking te verkrijgen, oftewel “voldoening buiten rechte” te krijgen. Deze bepaling is op grond van lid 3 echter niet van toepassing als volgens artikel 241 Rv de regels over de proceskosten van toepassing zijn. Dit betekent dat het moet gaan om werkzaamheden anders dan die “ter voorbereiding van gedingstukken en instructie van de zaak”. Niet gesteld of gebleken is dat het om dergelijke werkzaamheden gaat. De kosten komen daarom niet voor afzonderlijke vergoeding in aanmerking. Daar komt nog bij dat niet is gesteld of gebleken waarom aanspraak gemaakt zou kunnen worden op vergoeding van werkelijke kosten in plaats van het tarief dat volgens het Besluit redelijk wordt geacht.
Voor zover [nabestaande] heeft bedoeld te stellen dat [executeur] niet juist heeft gehandeld en daarom verplicht is om zijn schade te vergoeden, gaat dit betoog ook niet op. Het is niet onbegrijpelijk of onredelijk dat [executeur], in haar hoedanigheid van executeur, stukken heeft opgevraagd. Zij moet namelijk ook de belangen van de kinderen van [erflater], die weliswaar geen erfgenaam zijn maar wel aanspraak kunnen maken op hun legitieme portie, in acht nemen. Uit de brief van de advocaat van [executeur] kan niet zonder meer worden opgemaakt dat [executeur] geen medewerking zou verlenen. Hierdoor is zij dus niet direct in verzuim gekomen en een ingebrekestelling ontbreekt. Ook om die reden komen de gevorderde kosten niet voor vergoeding in aanmerking.

Tussenconclusie
4.33.
Niet gebleken is dat het bedrag van € 90.000,00 netto aan [executeur] (q.q.) betaald moet worden. Dit laat onverlet dat de aanslagen IB/Zvw tot en met ([datum]) 2023 voor rekening komen van de vof, de overdrachtsbelasting voor rekening komt van [nabestaande] en hij ook de door hem gestelde kosten/schade zelf draagt. De (belasting over de) stakingswinst moet wel door [executeur] (q.q.) worden betaald. Zij kan [nabestaande] hiervoor niet aanspreken.
De aflossing van de lening van € 13.000,00 moet aan [executeur] (privé) vergoed worden
4.34.
Onderdeel van de vorderingen van beide partijen is een bedrag van € 13.000,00. Dit betreft een vordering van [erflater] privé op de vof die voortvloeit uit het feit dat [erflater] privé een geldlening heeft afgelost voor de vof. Partijen zijn het erover eens dat dit bedrag door [nabestaande] aan [executeur] (privé) moet worden betaald. De vordering van [executeur] (in reconventie) zal op dit punt worden toegewezen.
[nabestaande] heeft weliswaar gesteld dat vaststaat dat hij van meet af bereid is om dit bedrag te betalen, maar feit is dat hij dit tot op heden niet heeft gedaan. De rechtbank ziet niet in waarom dit afhankelijk zou zijn van de betaling van het bedrag van € 90.000,00, in die zin dat beide bedragen tegelijkertijd moeten worden betaald. De wens van [nabestaande] om dit tegelijk af te wikkelen is in ieder geval onvoldoende. Het feit dat het bedrag van € 13.000,00 aan [executeur] in privé, en niet q.q. zoals het bedrag van € 90.000,00, moet worden betaald, pleit ook eerder voor het tegendeel. [nabestaande] stelt weliswaar dat [executeur] betaling zou hebben geweigerd c.q. gefrustreerd, maar hij heeft dit niet onderbouwd. Ook verder blijkt nergens uit dat er sprake is van schuldeisersverzuim of van eigen schuld aan de zijde van [executeur].
4.35.
[executeur] heeft gevorderd (in reconventie) om het bedrag van € 13.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 december 2023, althans 10 april 2024, althans 18 september 2024 tot aan de dag van betaling.
[nabestaande] is het hier niet mee eens. Mocht hij rente verschuldigd zijn, dan verzoekt hij deze te matigen en/of vanaf veertien dagen na betekening van het vonnis toe te wijzen.
4.36.
De rechtbank zal de rente toewijzen vanaf 10 april 2024 tot aan de dag van betaling.
[executeur] heeft gesteld dat [nabestaande] door een e-mail van de accountant zou hebben toegezegd dat het bedrag van € 13.000,00 in november 2023 aan [executeur] zou worden betaald. De rechtbank gaat ervan uit dat [executeur] doelt op de e-mail van de accountant van 7 november 2023 waarbij de concept “akte van ontbinding vennootschap onder firma” aan partijen is toegestuurd (productie 14-15 bij dagvaarding). In artikel 2 (laatste zin) van de akte is opgenomen dat de overblijvende vennoot zich verplicht het aan de uittredende vennoot toekomende saldo (waaronder het bedrag van € 13.000,00) uiterlijk op 17-11-2023 aan de uittredende vennoot te voldoen. Vast staat echter dat de akte niet is getekend en gepasseerd. Ook is niet gebleken dat er sprake is van een fatale termijn die van rechtswege verzuim laat intreden.
[nabestaande] is wel door (de advocaat van) [executeur] in de e-mail van 25 maart 2024 verzocht om het bedrag van € 13.000,00 binnen veertien dagen over te maken, met aanzegging van de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag als dat niet gebeurt. [nabestaande] heeft erkend de e-mail op 25 maart 2024 te hebben ontvangen en vaststaat dat het bedrag niet is betaald. [nabestaande] is daarom vanaf 10 april 2024 in verzuim en de wettelijke rente verschuldigd geworden. Bij gebrek aan een nadere motivering ziet de rechtbank geen reden om een andere ingangsdatum te bepalen of de rente anderszins te matigen.
Partijen moeten samen regelen dat het bedrijfspand wordt overgedragen en geleverd
4.37.
[nabestaande] heeft gevorderd (in conventie) dat [executeur] wordt veroordeeld tot het verlenen van haar medewerking aan, onder andere, de overdracht en notariële levering van het aandeel van [erflater] in het bedrijfspand in [plaats 2].
4.38.
[executeur] heeft hiertegen aangevoerd, tegelijkertijd ter onderbouwing van haar tegenvordering (in reconventie), dat [nabestaande] dan ook de lasten daarvan moet dragen. [nabestaande] moet ervoor zorgen dat [executeur] wordt ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid tegenover de bank voor de hypothecaire lening die voor ter financiering van (de bouw van) het bedrijfspand is afgesloten, aldus [executeur].
4.39.
De vorderingen van partijen zullen door de rechtbank op dit punt over en weer worden afgewezen.
De vordering van [nabestaande] is te onbepaald voor toewijzing. Hij heeft niet gemotiveerd wat dan precies van [executeur] wordt verlangd, en bovendien heeft hij tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij (nog) niet heeft uitgezocht of hij de hypotheek überhaupt zelfstandig kan dragen en daarvoor toestemming zal krijgen van de bank. Partijen zijn het er wel over eens dat [nabestaande], indien (financieel) mogelijk, het aandeel van [erflater] in het bedrijfspand zal overnemen. [executeur] heeft toegezegd hieraan haar noodzakelijke medewerking te zullen verlenen.
Of [executeur] zal worden ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid is uiteindelijk een beslissing van de bank en niet van [nabestaande]. Daarom kan deze vordering niet worden toegewezen. Partijen zijn het er wel over eens dat [executeur], in welke hoedanigheid dan ook, niet meer moet kunnen worden aangesproken door de bank voor eventuele (achterstallige) betalingen voor de hypotheek op dat pand. [nabestaande] heeft tijdens de mondelinge behandeling uitdrukkelijk toegezegd dat hij al zijn noodzakelijke medewerking zal verlenen. De rechtbank gaat ervan uit dat partijen hun toezeggingen om over en weer de vereiste medewerking te zullen verlenen zullen nakomen. De rechtbank zal dit in de beslissing verstaan.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [executeur] verklaard dat de verwijzing naar een hypotheek op de
woningvan [erflater] en [executeur] op een vergissing berust. Dit zal dan ook verder onbesproken blijven.
4.40.
Algemeen gangbaar uitgangspunt is dat de notariskosten (net als de overdrachtsbelasting) voor rekening komen van de “koper”. Dit pleit ervoor dat deze kosten voor rekening zullen komen van [nabestaande]. Omdat [nabestaande] de vordering van [executeur] (als onderdeel van haar vordering onder I) ook onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken, wordt de vordering op dit punt (in reconventie) toegewezen.
4.41.
[nabestaande] heeft ook gevorderd (in conventie) dat [executeur] wordt geboden om alle noodzakelijke medewerking te verlenen aan de vereffening van het vermogen van de vof voor zover dit betrekking heeft op het aandeel van [erflater] daarin. De rechtbank wijst deze vordering af. Deze vordering is te onbepaald. Onduidelijk is wat er nog resteert na uitvoering van alles wat in dit vonnis is bepaald.
Partijen moeten samen regelen dat [executeur] de spullen van haar en [erflater] terugkrijgt
4.42.
[executeur] heeft gevorderd (in reconventie) dat [nabestaande] wordt veroordeeld om diverse spullen aan haar af te geven. Hieraan ten grondslag ligt dat deze aan haar (q.q. dan wel in privé) in eigendom toebehoren.
[nabestaande] heeft erkend dat een aantal zaken zich onder hem bevinden. Hij is echter rauwelijks gedagvaard want [executeur] heeft eerder nooit om afgifte gevraagd. [nabestaande] is bereid tot afgifte zodat een dwangsom in ieder geval niet op zijn plaats is, aldus [nabestaande].
4.43.
De rechtbank wijst deze vordering af. Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat het moet lukken om dit onderling te regelen. Er is geen blijk van een eerder verzoek van [executeur] en [nabestaande] heeft zich uitdrukkelijk bereid verklaard om in ieder geval de privéboekhouding van [erflater], de stofzuiger (en een schoonmaakkarretje) van de onderneming van [executeur], (winter)banden op velg en een trui van [erflater] af te geven aan [executeur]. De rechtbank gaat ervan uit dat, voor zover dat niet al is gebeurd, dit in onderling overleg uitgevoerd wordt. De rechtbank zal in de beslissing verstaan dat partijen deze afspraak hebben gemaakt. Aan het opleggen van een dwangsom komt de rechtbank niet toe.
De overige stellingen van partijen blijven onbesproken
4.44.
Beide partijen hebben voorwaardelijk, voor het geval er een (her)waardering van het aandeel van [erflater] zou plaatsvinden, bedragen genoemd waarmee dan rekening zou moeten worden gehouden: [nabestaande] een bedrag van € 37.000,00 en [executeur] een bedrag van € 13.750,00. De waarde van het aandeel is echter vastgesteld op € 90.000,00 zodat niet wordt toegekomen aan (her)waardering en dus ook niet aan een beoordeling van deze bedragen.
4.45.
Ook alle overige stellingen van partijen leiden niet tot een ander oordeel en worden daarom buiten beschouwing gelaten.
Partijen dragen ieder hun eigen proceskosten
4.46.
Gelet op de familierechtelijke relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank,
in conventie en in reconventie:
5.1.
verklaart voor recht dat de vennootschap onder firma “[V.o.F.]” door het overlijden van [erflater] per [datum] 2023 is ontbonden,
5.2.
verklaart voor recht dat de onderneming per [datum] 2023 door [nabestaande] in de vorm van een eenmanszaak is voortgezet,
5.3.
stelt de waarde van het aandeel van [erflater] in het vermogen van de vennootschap onder firma “[V.o.F.]” vast op € 90.000,00,
5.4.
veroordeelt [nabestaande], met inachtneming van hetgeen onder rechtsoverweging 4.33 is overwogen, tot betaling van een bedrag van € 90.000,00 aan [executeur] (q.q.) als vergoeding (uitkoop) voor het aandeel van [erflater] in de vennootschap onder firma “[V.o.F.]”,
5.5.
verklaart voor recht dat aan (de erven van) [erflater] opgelegde en nog op te leggen aanslagen IB/Zvw over de jaren 2020 tot en met 2023 voor rekening komen van de vennootschap onder firma “[V.o.F.]”,
5.6.
verklaart voor recht dat in geval van overdracht van het aandeel van [erflater] in het bedrijfspand aan [nabestaande] de verschuldigde overdrachtsbelasting en de notariskosten voor rekening komen van [nabestaande],
5.7.
verstaat dat partijen over en weer hun noodzakelijke medewerking zullen verlenen aan de overdracht van het aandeel van [erflater] in het bedrijfspand aan [nabestaande] en ontslag van [executeur] uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid tegenover de bank voor de op dat pand rustende hypotheek,
5.8.
veroordeelt [nabestaande] tot betaling van een bedrag van € 13.000,00 aan [executeur] (in privé) ter vergoeding van de aflossing van een geldlening van de vof door [erflater] privé, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 10 april 2024 tot aan de dag van volledige betaling,
5.9.
verstaat dat partijen in onderling overleg een afspraak zullen maken om in ieder geval de onder rechtsoverweging 4.43 genoemde spullen aan [executeur] af te geven;
5.10.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.11.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.4 en 5.8 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.12.
wijst dat wat meer of anders is gevorderd af.
Dit vonnis is gewezen door mr. De Graauw en in het openbaar uitgesproken op
29 januari 2025.