ECLI:NL:RBZWB:2025:4753

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 juli 2025
Publicatiedatum
22 juli 2025
Zaaknummer
02-167129-24; 08-327775-24 (gev. ttz)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling poging tot afpersing in vereniging en huisvredebreuk met jeugddetentie en taakstraf

Op 22 juli 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die werd beschuldigd van poging tot afpersing in vereniging en huisvredebreuk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 21 mei 2024 samen met een medeverdachte heeft geprobeerd [aangever 3] af te persen van een geldbedrag. Dit gebeurde onder bedreiging met geweld, waarbij de verdachte een op een vuurwapen gelijkend voorwerp toonde en [aangever 3] meermalen heeft geslagen. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van [aangever 3] voldoende steun vond in andere bewijsmiddelen, waaronder getuigenverklaringen en chatberichten. De verdachte ontkende de feiten, maar de rechtbank achtte de bewijsmiddelen overtuigend.

Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van huisvredebreuk, omdat hij op 13 augustus 2024 wederrechtelijk de woning van [aangeefster] was binnengedrongen. De rechtbank oordeelde dat dit feit ook wettig en overtuigend bewezen was. De verdachte werd veroordeeld tot een jeugddetentie van 19 dagen, met aftrek van voorarrest, en een taakstraf van 200 uren, waarvan 100 uren voorwaardelijk. Tevens werd een contactverbod opgelegd met [aangever 3] voor de duur van twee jaren, als vrijheidsbeperkende maatregel. De rechtbank wees ook een vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk werd gesteld voor de schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-167129-24; 08-327775-24 (gev. ttz)
vonnis van de meervoudige kamer van 22 juli 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 2007 te [geboorteplaats 1]
wonende te [woonplaats]
raadsman mr. M.R.J. Schönfeld, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 8 juli 2025, waarbij de officier van justitie, mr. L. van Hemert, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
De zaken onder voormelde parketnummers zijn ter zitting overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) gevoegd.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging onder parketnummer 02-167129-24 is ter zitting gewijzigd overeenkomstig artikel 313 Sv. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
02-167129-24:samen met een ander heeft geprobeerd [aangever 1] af te persen van een
geldbedrag;
08-327775-24:wederrechtelijk de woning van [aangever 2] is binnengedrongen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich voor wat betreft de bewezenverklaring aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
02-167129-14
Vaststaande feiten en omstandigheden
Op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast. Op 20 mei 2024 heeft [medeverdachte] [aangever 1] met de auto opgehaald. Zij zijn die dag naar verschillende steden gereden om ‘te halen en trekken’. De rechtbank begrijpt dat daarmee het plegen van bankhelpdeskfraude wordt bedoeld. Vervolgens zijn zij ’s nachts, op 21 mei 2024, naar Breda gereden waar zij verdachte [verdachte] hebben opgehaald. Zij zijn vervolgens naar de Moerlakenbrug in Breda gereden, waar zij de auto uit zijn gestapt. Op enig moment is [aangever 1] meermalen geslagen door verdachte, zowel met de vlakke hand als met de vuist. [aangever 1] heeft daarna via WhatsApp contact gehad met zijn moeder, die eerder op de avond bij de politie de melding heeft gedaan dat [aangever 1] vermist was. Vervolgens zijn verdachte, [medeverdachte] en [aangever 1] naar de Asterdplas in Breda gereden, waarna verdachten op de Rietdijk, nabij de plas, zijn aangehouden. Over de overige gebeurtenissen bij de Moerlakenbrug lopen de verklaringen uiteen. Verdachte ontkent het ten laste gelegde feit.
De verklaring van aangever [aangever 3]
heeft verklaard dat hij op 19 mei 2024 is benaderd door verdachte om de volgende dag te gaan halen en trekken. Op 20 mei 2024 werd [aangever 3] in de middag opgehaald door [medeverdachte] . Nadat zij naar verschillende steden zijn gereden, zijn zij naar een pinautomaat in Eindhoven gereden, waar [aangever 3] van [medeverdachte] een pinpas kreeg. Vervolgens moest hij verdachte bellen en die zou hem vertellen wat hij met de pinpas moest doen. Verdachte zei hem dat hij € 1.000,- moest pinnen en gaf vervolgens een pincode. [aangever 3] heeft diverse keren proberen te pinnen, maar dat is niet gelukt. Daarop werd verdachte boos en zei tegen [aangever 3] dat hij terug naar de auto moest gaan. Vervolgens reden [aangever 3] en [medeverdachte] naar Breda om verdachte op te halen. [medeverdachte] had op dat moment telefonisch contact met verdachte, die hem zijn exacte locatie doorgaf. Nadat verdachte bij hen in de auto stapte, reden zij op aanwijzing van verdachte naar de Moerlakenbrug waar zij alle drie de auto zijn uitgestapt. Verdachte richtte vervolgens een vuurwapen op [aangever 3] en zei daarbij “Ga op je knieën”. Daarna kreeg [aangever 3] van verdachte meerdere klappen met de vlakke hand en meerdere vuistslagen in zijn gezicht, waardoor hij op de grond viel. Op de grond kreeg hij vervolgens meerdere trappen tegen zijn lichaam. [medeverdachte] keek tijdens deze geweldpleging toe. [aangever 3] moest vervolgens van verdachte zijn moeder bellen en tegen haar zeggen dat verdachte € 5.000,- wilde. Na het telefoongesprek moest [aangever 3] naar het kanaal lopen waar hij wederom een vuurwapen op zich kreeg gericht. Daarbij zei verdachte dat als de moeder van [aangever 3] de politie zou bellen, hij zou schieten en dat het geldbedrag papier geld moest zijn en geen tikkie. Daarna moest [aangever 3] met verdachte en [medeverdachte] terug de auto in. [aangever 3] heeft verklaard dat hij niet opnieuw de auto in wilde stappen, maar zo bang was voor zijn leven dat hij toch is ingestapt. In de auto werd hem door verdachte nog verteld dat als de politie kwam, er veel problemen zouden komen en [aangever 3] zelf wel wist wat er zou gebeuren. De verdachten zijn vervolgens, met [aangever 3] in de auto, naar de Asterdplas gereden, waar hij wederom moest uitstappen en opnieuw een vuurwapen aan hem werd getoond. Kort daarop zijn verdachten aangehouden door de politie.
De waardering van het bewijs
De rechtbank dient te beoordelen of de verklaring van [aangever 3] wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. Daarbij merkt de rechtbank op dat niet voor ieder onderdeel van de tenlastelegging twee bewijsmiddelen nodig zijn.
De aangifte van [aangever 3] wordt allereerst ondersteund door de verklaring van zijn moeder, getuige [persoon 1] . Zij heeft verklaard dat [aangever 3] haar belde, om hulp vroeg en zei dat ze hem probeerden te vermoorden en dat ze geld moest brengen. Zij hoorde twee andere mannen ‘€ 6.000,-‘ zeggen. Na het telefoongesprek stuurde [aangever 3] zijn moeder nog een aantal WhatsApp-berichten, met daarin onder meer ‘hij heeft een pistool’, ‘6000 hij wil’, ‘op papier wil hij het’ en ‘hij heeft me geslagen’.
Verder wordt de aangifte ondersteund door verschillende chatberichten die zijn aangetroffen op zowel de telefoon van [aangever 3] als op de telefoons van beide verdachten. Zo heeft [aangever 3] op 19 mei 2024 berichten ontvangen van de afzender [persoon 2] met ‘halen en trekken’ en ‘morgen gaat het gebeuren neef’. Aan het telefoonnummer van deze [persoon 2] is op WhatsApp een profielfoto van verdachte gekoppeld. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat deze berichten door verdachte zijn verzonden. Op 20 mei 2024 heeft hij [aangever 3] berichten gestuurd die zien op halen en trekken en in de nacht van 21 mei 2024 heeft hij naar [aangever 3] gestuurd ‘neef jij gaat naar osso papa pakke en geven maat heel me dag heb je verneukt’.
Op de telefoon die onder verdachte in beslag is genomen is een chatgesprek tussen [aangever 3] en de gebruiker van de telefoon, ‘ [accountnaam 1] ’, aangetroffen. Deze ‘ [accountnaam 1] ’ komt ook terug in de telefoon van [medeverdachte] , onder de naam ‘ [accountnaam 2] ’. De rechtbank gaat er onder die omstandigheden van uit dat ‘ [accountnaam 2] ’ het account van verdachte is. Verdachte heeft ook niet uitgelegd dat dat anders is. Op 21 mei 2024 heeft verdachte met dit account contact gehad met [accountnaam 3] , waarvan is gebleken dat dat het account van [medeverdachte] is. Zo heeft verdachte naar [medeverdachte] gestuurd ‘Die jongen gaat zo osso’, ‘Doekoe pakke’, ‘En aan ons geven’. [medeverdachte] heeft daarop gereageerd dat die jongen geen pap heeft, waarop verdachte stuurt ‘Vraag ze vader maar om geld’ en ‘Zeg tege die spitta bel jou vader, bel je moeder, zeg tegen die spitta 1000 euro’. Om 01:31 uur geeft verdachte aan dat [medeverdachte] hem moet ophalen bij de Haagse Beemden. Daarna vindt er, rond het tijdstip van de geweldpleging tegen [aangever 3] , een gesprek plaats tussen [medeverdachte] en ene [persoon 3] . Op de vraag of hij heeft geslagen antwoordt [medeverdachte] ‘Nee maar krijg zo pap’, ‘Mannen worden hier gemarteld’, ‘Hij kreeg naku in zn mondje’ en ‘Hij wordt nu water ingeduwd’. Op de telefoon van verdachte is verder nog een foto aangetroffen van [aangever 3] met een bebloed gezicht, gemaakt op 21 mei 2024 om 02:55 uur.
Ten aanzien van het vuurwapen waarover [aangever 3] heeft verklaard, merkt de rechtbank op dat er door de politie geen vuurwapen is aangetroffen in de auto van [medeverdachte] of op de locaties waar verdachten met [aangever 3] de auto zijn uitgestapt. Wel is op de telefoon van verdachte een chatgesprek tussen hem en ene [accountnaam 4] aangetroffen die naar het oordeel van de rechtbank de aangifte van [aangever 3] voldoende ondersteunt en waarmee voldoende aannemelijk is geworden dat er een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan hem is getoond. Zij overweegt daartoe als volgt. Uit het chatgesprek volgt dat verdachte al op 29 april 2024 contact met [accountnaam 4] zoekt over een ‘naku’ en een ‘bibi’
(de rechtbank begrijpt: een wapen en een balletjespistool). Enkele dagen later krijgt verdachte van [accountnaam 4] foto’s van (vuur)wapens toegestuurd. Op 21 mei 2024 om 00:15 uur, dus vlak voordat verdachte door [medeverdachte] is opgehaald, start verdachte wederom een chatgesprek met [accountnaam 4] . Daarin vraagt hij ‘Kan ik ff langs jou. Voor je weet wel wat’ en ‘Moet alleen iemand bang make toch, zometeen’. Ongeveer een kwartier later laat [accountnaam 4] hem weten dat hij bij verdachte is gearriveerd en een paar minuten later stuurt [accountnaam 4] hem nog ‘Gewoon die man raggen met die p’, waarop verdachte zegt ‘Gaat zeker goed komen’.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [aangever 3] voldoende steun vindt in ander bewijs en zij gaat dan ook van die verklaring uit. De verklaring van verdachte acht de rechtbank niet geloofwaardig.
Afpersing
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat er zowel in de auto als daarbuiten een dreigende en intimiderende sfeer hing. Aan [aangever 3] werd een op een vuurwapen gelijkend voorwerp getoond en hij moest geld voor verdachten regelen. Hierdoor is er naar het oordeel van de rechtbank een bedreigende situatie gecreëerd. Daarna is [aangever 3] opnieuw bij verdachten in de auto gestapt, omdat hij vreesde voor zijn leven. [aangever 3] heeft verdachten uiteindelijk geen geld gegeven. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat is geprobeerd [aangever 3] af te persen van een geldbedrag.
Medeplegen
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of sprake is van medeplegen. Daarbij stelt zij voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook wanneer het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] en overweegt daartoe als volgt. Verdachte en [medeverdachte] hebben overdag al contact met elkaar gehad. Nadat verdachte naar [medeverdachte] stuurde dat ‘die jongen’ ( [aangever 3] ) ‘doekoe moest pakken’, dat aan hen moest geven en dat hij zijn ouders maar moest bellen voor geld, heeft [medeverdachte] verdachte opgehaald. Zij zijn samen, met [aangever 3] bij hen in de auto, naar de Moerlakenbrug gereden, waar zij alle drie uit de auto zijn gestapt. Verdachte heeft daar geweld richting [aangever 3] gebruikt en gedreigd met geweld, terwijl [medeverdachte] toekeek en zich niet heeft gedistantieerd. Tijdens deze geweldspleging deed [medeverdachte] verslag richting een ander waarbij hij aangaf ‘krijg zo pap’ en ‘mannen worden hier gemarteld, hij kreeg naku in zn mondje, hij word nu water ingeduwd’. Vervolgens heeft [medeverdachte] opnieuw in zijn auto laten instappen, terwijl hij wist dat door verdachte geweld richting [aangever 3] is gebruikt en terwijl hij het bebloede gezicht van [aangever 3] heeft gezien. Uit het voorgaande volgt dat [medeverdachte] niet enkel de chauffeur in het geheel is geweest, maar ook dat verdachten met hetzelfde doel op de locatie waren.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met een ander heeft geprobeerd [aangever 3] af te persen.
08-327775-24
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij op 13 augustus 2024 wederrechtelijk de woning van [aangeefster] is binnengedrongen. Verdachte ontkent het feit en heeft verklaard dat aangeefster hem vrijwillig de woning binnen liet.
Aangeefster heeft verklaard dat er door een man bij haar woning werd aangebeld en dat toen zij de deur opendeed, zij opzij werd geduwd en dat de man haar woning binnen liep. Dit wordt ondersteund door de verklaring van haar buurman, [getuige 1] . Hij is vervolgens samen met [getuige 2] naar de woning van aangeefster gelopen, waar zij door het raam keken en de man in de woonkamer zagen zitten. Toen de man hen zag, is hij de woning uitgerend. Kort daarop is verdachte door de politie aangehouden en hebben getuigen [getuige 1] en [getuige 2] bevestigd dat verdachte de man is die de woning van aangeefster is binnengedrongen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
02-167129-24
op 21 mei 2024 te Breda tezamen en in vereniging met een ander ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld de heer [aangever 3] te dwingen tot de afgifte van enig geldbedrag, dat geheel aan een derde toebehoorde
- die [aangever 3] heeft meegenomen naar een afgelegen plek en
- vervolgens een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft getoond en heeft gericht op die [aangever 3] en daarbij die [aangever 3] de woorden: “Ga op je knieën” heeft toegevoegd en
- vervolgens die [aangever 3] meermalen in het gezicht heeft geslagen en tegen het lichaam heeft geschopt en
- vervolgens die [aangever 3] de woorden: “Als je ma politie belt, ga ik je schieten” heeft toegevoegd en
— tegen die [aangever 3] - zakelijk weergegeven — heeft gezegd dat hij tegen zijn moeder moest zeggen dat [accountnaam 1] 5.000 euro wil en dat het geld in papier moest zijn en dat als de politie kwam dat er veel problemen zouden komen en dat hij zelf wist wat er zou gebeuren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
08-327775-24
op 13 augustus 2024 te [plaats] in de woning [adres] bij [aangever 2] in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een werkstraf van 180 uren en een jeugddetentie van drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast vordert zij om aan verdachte de bijzondere voorwaarden op te leggen zoals die door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) zijn geadviseerd, met uitzondering van het meewerken aan hulpverlening en/of begeleiding.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank om aan verdachte een deels voorwaardelijke taakstraf op te leggen met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad. Daarnaast verzoekt de verdediging om aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan het voorarrest.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De ernst van het feit
Verdachte heeft samen met een ander geprobeerd [aangever 3] af te persen. Nadat verdachte van zijn medeverdachte had vernomen dat [aangever 3] een fout had gemaakt, heeft hij zich laten ophalen door zijn medeverdachte. Voordat hij werd opgehaald heeft verdachte een op een vuurwapen gelijkend voorwerp geregeld. Verdachten hebben [aangever 3] vervolgens midden in de nacht meegenomen naar een afgelegen plek, waar is gedreigd met geweld en ook daadwerkelijk geweld is gebruikt om een geldbedrag van hem te verkrijgen. [aangever 3] heeft door het handelen van verdachten angstige momenten doorgemaakt. Dat beschrijft hij ook in zijn schriftelijke slachtofferverklaring. De ervaring leert dat slachtoffers van dit soort feiten hier nog lange tijd psychische gevolgen van kunnen ondervinden. Verdachte heeft zich om deze gevolgen niet bekommerd.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan huisvredebreuk door de woning van [aangeefster] binnen te dringen. Hij is met geweld de woning van een vrouw op leeftijd binnengedrongen. Dit betreft een heel vervelend en overlastgevend feit, waarmee verdachte gevoelens van angst en onveiligheid bij [aangeefster] heeft veroorzaakt. Ook hierbij heeft verdachte zich op geen enkele manier bekommerd om de gevolgen voor het slachtoffer.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte. Daaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor een geweldsdelict. Verdachte is ter zitting verschenen, maar heeft daar geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het advies van de Raad van 24 juni 2025. Daaruit volgt dat verdachte op meerdere leefgebieden weliswaar redelijk stabiel functioneert en dat sprake is van een beschermend netwerk, maar dat zijn houding tegenover delictgedrag, zijn gebrekkige zelfinzicht en de neiging om situaties op zich af te laten komen hem kwetsbaar maken. Verdachte heeft moeite met het herkennen van risico’s en om daar op een doordachte manier op te reageren. Tevens is hij gevoelig voor groepsdruk en heeft hij moeite met het herkennen van grenzen en het nemen van verantwoordelijkheid. Hoewel verdachte verbale kwaliteiten en sociaal potentieel laat zien, blijft zijn handelen in de praktijk vaak impulsief en reactief. De Raad acht het daarom passend en noodzakelijk de jeugdreclasseringsmaatregel te continueren. In geval van strafoplegging adviseert hij aan verdachte op te leggen een (deels) voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf met daarbij als bijzondere voorwaarden dat verdachte beschikt over zinvolle dagbesteding en passende en gestructureerde vrijetijdsbesteding en dat hij zich meewerkend opstelt ten aanzien van hulpverlening en/of begeleiding.
Ter zitting heeft de heer [persoon 4] van de Raad daar nog aan toegevoegd dat er zorgen zijn omtrent het voornemen van verdachte om een tussenjaar te nemen nu hij gebaat is bij structuur en een zinvolle dagbesteding. Verder acht hij jeugdreclassering geïndiceerd om toezicht op verdachte te houden en hem bij te sturen.
De heer [persoon 5] is namens de reclassering ter zitting verschenen en heeft aangevoerd dat hij het voortzetten van de reeds lopende voorwaarden noodzakelijk acht, met uitzondering van het meewerken aan hulpverlening en/of begeleiding, omdat dit nu niet zinvol wordt geacht gelet op de houding en de motivatie van verdachte. De reclassering is echter wel van mening dat verdachte sociaalvaardig en weerbaar is, maar meer inzicht moet krijgen in zijn eigen gedrag en wat zijn gedrag betekent voor anderen.
De strafoplegging
Bij de oplegging van de straf heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank vindt, naast een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van het voorarrest, een forse taakstraf op zijn plaats, waarvan een deel voorwaardelijk. Dat is nadrukkelijk bedoeld als stimulans voor verdachte om zich aan de op te leggen voorwaarden te houden, mee te werken met de reclassering en zich ervan te weerhouden nieuwe feiten te plegen. De rechtbank legt alles afwegende aan verdachte op een jeugddetentie van 19 dagen met aftrek van voorarrest en een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 200 uren, waarvan 100 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daaraan verbindt zij als bijzondere voorwaarden het meewerken aan het vinden en behouden van een zinvolle dagbesteding en passende en gestructureerde vrijetijdsbesteding. De rechtbank zal het meewerken aan hulpverlening en/of begeleiding niet als bijzondere voorwaarde opleggen, nu de reclassering ter zitting heeft aangegeven daartoe op dit moment geen enkele reden te zien.
Contactverbod ex artikel 77we juncto 38v van het Wetboek van Strafrecht
In het kader van de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis is aan verdachte onder meer het verbod opgelegd om contact met [aangever 3] te hebben. Eén van de gronden voor voorlopige hechtenis was ernstig herhalingsgevaar. De rechtbank zal bij dit vonnis het geschorste bevel opheffen, waardoor het contactverbod komt te vervallen.
Een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) kan worden opgelegd “ter voorkoming van strafbare feiten”. Nu verdachte bij dit vonnis wordt veroordeeld, is daarmee aan de voorwaarden voor het opleggen van de maatregel zoals neergelegd in artikel 38v Sr voldaan.
De rechtbank acht het, gelet op de ernst van het feit, het gebrek aan zelfinzicht van verdachte en ter bescherming van [aangever 3] , nog steeds van belang dat verdachte niet in contact treedt met [aangever 3] . Daarom zal zij verdachte ambtshalve opleggen een contactverbod met [aangever 1] als vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v Sr voor de duur van twee jaren, met bepaling dat voor elke overtreding één week vervangende hechtenis wordt toegepast, met een maximum van zes maanden.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens [aangever 1] , zal de rechtbank de maatregel dadelijk uitvoerbaar verklaren.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [aangever 1] vordert een schadevergoeding van € 2.500,- aan immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het feit onder parketnummer 02-167129-24 heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde voldoende met concrete gegevens onderbouwd dat hij nadelige geestelijke gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Gelet op de aard en de ernst van de normschending en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde is sprake van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt.
Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht rechtbank vergoeding van een bedrag van € 1.000,- billijk. Voor het overige deel van deze vordering zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente
Met betrekking tot het totaal toe te wijzen bedrag zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 21 mei 2024.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. Gelet op het feit dat verdachte minderjarig was ten tijde van het gepleegde feit zal de duur van de gijzeling op 0 dagen worden vastgesteld.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander, te weten [medeverdachte] , heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. Daarom zal de rechtbank de vorderingen en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door de mededaders is betaald, en andersom.

8.Het beslag

8.1
De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen drugs zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
De drugs behoren aan verdachte toe en zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36d, 36f, 38v, 45, 47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 77we, 138, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
02-167129-24:poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer
verenigde personen;
08-327775-24:in de woning bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 19 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 200 uren, subsidiair 100 dagen vervangende jeugddetentie, waarvan 100 uren, subsidiair 50 dagen vervangende jeugddetentie, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van deze taakstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte meewerkt aan het behouden of zoeken van zinvolle dagbesteding, zolang de jeugdreclasseerder dit nodig vindt;
* dat verdachte meewerkt aan het behouden of zoeken van een passende en gestructureerde vrijetijdsbesteding, zoals o.a. een bijbaan/hobby/sport, zolang de jeugdreclasseerder dit nodig vindt;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, te weten Jeugdbescherming Brabant te Etten-Leur, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Maatregel
- legt op de maatregel dat verdachte voor de duur van
2 jarenop geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met
[aangever 1], geboren op [geboortedag 2] 2007 te [geboorteplaats 2] ( [geboorteland] );
- beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze
vervangende hechtenis bedraagt 1 week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximale duur van 6 maanden;
- bepaalt dat toepassing van de vervangende hechtenis de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet opheft.
- beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* 11,6 GR Hashish (G2727515);
* 2 STK Hennep (G2727519);
Benadeelde partij [aangever 1] (02-167129-24)
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[aangever 1]van
€ 1.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 21 mei 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangever 1] , € 1.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 21 mei 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
0 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. I. de Graaf, voorzitter, mr. T.M. Brouwer en mr. J.P.E. Mullers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D. van Spelde, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 22 juli 2025.
Mr. Mullers is niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
02-167129-24
hij op of omstreeks 21 mei 2024 te Breda, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld de heer [aangever 3] te dwingen tot de afgifte van 6.000 euro, in elk geval enig geldbedrag, dat/die geheel of ten dele aan die [aangever 3] , mevrouw [persoon 1] en/of een derde toebehoorde(n)
- die [aangever 3] heeft/hebben meegenomen naar een afgelegen plek en/of
- ( vervolgens) een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft/hebben getoond aan en/of heeft/hebben gericht op die [aangever 3] en/of daarbij die [aangever 3] de woorden: “Ga op je knieën” heeft/hebben toegevoegd en/of
- ( vervolgens) die [aangever 3] meermalen, althans eenmaal, in/tegen het gezicht, in elk geval tegen het lichaam heeft/hebben geslagen en/of tegen het hoofd, de ribben en/of de benen, in elk geval tegen het lichaam heeft/hebben geschopt en/of
- ( vervolgens) die [aangever 3] de woorden: “Als je ma politie belt, ga ik je schieten” heeft/hebben toegevoegd en/of
— tegen die [aangever 3] - zakelijk weergegeven — heeft/hebben gezegd dat hij tegen zijn moeder moest zeggen dat [accountnaam 1] 5.000 euro wil en/of dat het geld in papier moest zijn en dat als de politie kwam dat er veel problemen zouden komen en dat hij zelf wist wat er zou gebeuren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 312 lid 2 ahf!sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
08-327775-24
hij op of omstreeks 13 augustus 2024 te [plaats] in de woning, het besloten lokaal en/of het besloten erf, [adres] een ander, te weten bij [aangever 2] , althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen
( art 138 lid 1 Wetboek van Strafrecht )