ECLI:NL:RBZWB:2025:475

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 januari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
11392671/VV EXPL 24-98 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • Mr. Zander
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geldigheid en schorsing van concurrentie- en relatiebedingen in kort geding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gaat het om de geldigheid van concurrentie- en relatiebedingen van twee werknemers, [werknemer 1] en [werknemer 2], die door hun voormalig werkgever, [gedaagde 1] B.V., zijn aangesproken op de nakoming van deze bedingen en op betaling van verbeurde boetes. De werknemers betwisten de geldigheid van de bedingen en stellen dat zij deze niet hebben overtreden. De kantonrechter oordeelt dat de bedingen rechtsgeldig zijn, maar schorst het concurrentiebeding van [werknemer 1] gedeeltelijk, met betrekking tot de geografische reikwijdte. De overige vorderingen van de werknemers worden afgewezen, omdat er nader feitenonderzoek nodig is, wat niet mogelijk is in kort geding. De zaak betreft ook tegenvorderingen van de werkgever, die eveneens worden afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs is voor overtredingen van de bedingen. De kantonrechter wijst de proceskosten tussen partijen af, waardoor iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer: 11392671 \ VV EXPL 24-98
Vonnis in kort geding van 6 januari 2025
in de zaak van

1.[werknemer 1] ,

te [plaats 1] ,
2.
[werknemer 2],
te [plaats 2] ,
eisende partijen,
hierna te noemen: [werknemers] ,
gemachtigde: mr. Y.M. van Vliet,
tegen

1.[gedaagde 1] B.V.,

te [plaats 3] ,
2.
[gedaagde 2] B.V.,
te [plaats 4] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [werkgever] en afzonderlijk [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ,
gemachtigde: mr. S.E.J.M. van Well en mr. N.F. Nijland.

1.De zaak in het kort

1.1.
In deze zaak gaat het om het concurrentie- en relatiebeding van [werknemers] . [werknemers] zijn door hun voormalig werkgever aangesproken op nakoming van beide bedingen en op betaling van verbeurde boetes vanwege overtreding van de bedingen. [werknemers] zijn het daar niet mee eens. Zij vinden dat de bedingen niet meer geldig zijn. Bovendien zijn zij van mening dat zij de bedingen niet (hebben) overtreden en dus geen boetes verschuldigd zijn. Als de bedingen wel geldig zijn en er ook sprake is van overtredingen, dan willen [werknemers] schorsing van de bedingen. [gedaagde 1] stelt tegenvorderingen in, onder andere tot betaling van een voorschot op boetes.
1.2.
De kantonrechter komt in kort geding tot het voorlopig oordeel dat het concurrentie- en relatiebeding van [werknemers] rechtsgeldig zijn. Het concurrentiebeding van [werknemer 1] wordt gedeeltelijk geschorst (voor wat betreft de geografische reikwijdte). De overige vorderingen, ook de tegenvorderingen, worden afgewezen. Er is nader feitenonderzoek en nadere bewijslevering nodig om daarover tot een oordeel te komen, maar daar is in kort geding geen plaats voor.
1.3.
Dit voorlopig oordeel wordt hierna onder het kopje ‘De beoordeling’ uitgelegd. Eerst worden het verloop van de procedure, de feiten en de vorderingen over en weer geschetst. Tot slot volgt de beslissing van de kantonrechter onder het kopje ‘De beslissing’.

2.Het verloop van de procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 16;
  • de (op voorhand per e-mail toegezonden) brief van 10 december 2024 van [werkgever] waarin reconventionele vorderingen worden aangekondigd, met als bijlagen producties 1 tot en met 16;
  • de e-mail van 10 december 2024 van [werknemers] met als bijlagen producties 17 tot en met 25 (in de bijlagen wordt genummerd tot en met productie 26, uit de beschrijving van de producties volgt dat de stukken die in de bijlage nummer 25 hebben gekregen horen bij productie 24);
  • de zitting van 11 december 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
  • de spreekaantekeningen van de advocaten van partijen zoals die tijdens de zitting zijn voorgelezen (in de spreekaantekeningen van [werkgever] zijn de reconventionele vorderingen zoals aangekondigd opgenomen).
2.2.
Partijen hebben de kantonrechter aan het einde van de zitting gevraagd om een aanhouding om te bekijken of zij in onderling overleg tot een regeling zouden kunnen komen. De advocaat van [werknemers] heeft bij e-mail van 17 december 2024 aangegeven dat dat niet is gelukt en heeft de kantonrechter verzocht om vonnis te wijzen.

3.De feiten

3.1.
[gedaagde 2] houdt zich bezig met het bemiddelen en detacheren van personeel in de publieke sector. [gedaagde 1] is de holdingmaatschappij waar [gedaagde 2] onder valt.
[werknemer 1]
3.2.
[werknemer 1] is op 21 juni 2022 in dienst getreden bij [gedaagde 2] in de functie van company consultant. Het dienstverband is bij aanvang aangegaan voor onbepaalde tijd. In de arbeidsovereenkomst is onder andere een concurrentie-, relatie- en geheimhoudingsbeding opgenomen. Er is een boete gesteld op overtreding van de bedingen:
Artikel 16 Boetebeding
Indien werknemer in strijd met zijn verplichtingen uit hoofde van het bepaalde in artikel 11 en/of 12 en/of 13 en/of 14 en/of 15 van deze overeenkomst handelt, zal hij in afwijking van artikel 7:650 lid 3 BW aan werkgever, zonder dat enige ingebrekestelling is vereist, in afwijking van artikel 7:650 lid 5 BW, voor iedere overtreding een boete verbeuren van € 5.000,00 alsmede een boete van € 500,00 voor iedere dag dat de overtreding voortduurt, onverminderd het recht van werkgever om in plaats daarvan volledige schadevergoeding plus kosten en interesten te vorderen voor zover de werkelijk geleden schade de bedongen boete te boven gaat.”
3.3.
Op 29 november 2022 is de functie van [werknemer 1] bij addendum op de arbeidsovereenkomst gewijzigd naar Location Manager [plaats 5] .
3.4.
Bij addendum van 19 juni 2023 is de functie van [werknemer 1] gewijzigd naar Trading Manager Enforcement. In het door [gedaagde 2] en [werknemer 1] ondertekende addendum is voor zover van belang opgenomen:
“4. De overige bepalingen, zoals opgenomen in de Arbeidsovereenkomst, blijven onverkort van toepassing. Werknemer is gebonden aan een concurrentie,- relatie en anti-ronselbeding die aan dit addendum zal worden gehecht. (…)
Concurrentie,- relatie en anti-ronselbeding
1. (…)
2. Het is de Werknemer verboden om, behoudens voorafgaande Schriftelijke toestemming van de Werkgever, gedurende één (1) jaar na beëindiging van de Arbeidsovereenkomst binnen een straal van 80 kilometer gemeten vanaf de standplaats(en) van de Werknemer, direct of indirect, tegen betaling of om niet, voor zichzelf of voor anderen, in enigerlei vorm werkzaam of betrokken te zijn in of bij enige onderneming dan wel persoon met activiteiten, die soortgelijk, aanverwant of concurrerend zijn aan/met de activiteiten van de Werkgever.
3. Het is de Werknemer verboden om, zonder Schriftelijke toestemming van de Werkgever, gedurende één (1) jaar na beëindiging van de Arbeidsovereenkomst op enigerlei wijze, direct of indirect, tegen betaling of om niet, contacten te onderhouden met of werkzaam te zijn voor relaties (daaronder begrepen, maar niet beperkt tot, gemeenten, bedrijven, instellingen of personen) van de Werkgever of aan de Werkgever gelieerde vennootschappen. De vraag of er sprake is van een relatie van de Werkgever, wordt bepaald aan de hand van de administratie van de Werkgever.
4. (…)
5. De Werknemer is tijdens de duur en na het beëindigen van deze Arbeidsovereenkomst gehouden tot strikte geheimhouding van alles wat hem omtrent de onderneming van zowel de Werkgever en de hieraan gelieerde ondernemingen als van handelsrelaties/cliënten op welke wijze dan ook bekend is geworden en waaromtrent hem geheimhouding is opgelegd of waarvan hij het vertrouwelijk karakter redelijkerwijs kan vermoeden. Als vertrouwelijke bedrijfsgegevens worden onder meer aangemerkt alle knowhow gegevens, documenten, ontwerpen, aantekeningen, gegevens betreffende de interne organisatie, het klantenbestand, de werkwijze en de administratie van de Werkgever die niet ter openbare kennis zijn gebracht. Aanwending van dergelijke bijzonderheden en gegevens voor eigen gebruik is evenmin toegestaan.
6. (…)”
3.5.
De functie van [werknemer 1] is op 1 oktober 2023 gewijzigd naar Location Director [plaats 3] . Vanaf 1 november 2023 is de functie gewijzigd naar Consultant enforcement detachering Boa.
3.6.
[werknemer 1] heeft zijn arbeidsovereenkomst op 29 augustus 2024 per 1 oktober 2024 opgezegd.
[werknemer 2]
3.7.
[werknemer 2] is op 5 juli 2022 in dienst getreden van [gedaagde 2] in de functie van Human Consultant. Het dienstverband is bij aanvang aangegaan voor onbepaalde tijd. In de arbeidsovereenkomst van [werknemer 2] is een concurrentie-, relatie- en geheimhoudingsbeding opgenomen, waaraan een boetebeding is gekoppeld.
3.8.
De functie van [werknemer 2] is een aantal maal gewijzigd. Een aantal maanden na indiensttreding werd de functie gewijzigd naar Hiring Manager, vervolgens naar Director Enforcement en later naar Commercial Director. Op 1 oktober 2023 werd de functie van [werknemer 2] gewijzigd naar Location Director [plaats 5] , om na één maand te wijzigen naar Managing Consultant Projects.
3.9.
In april 2024 heeft [werknemer 2] aangegeven dat hij niet meer op zijn plek zat bij zijn werkgever. [gedaagde 1] en [werknemer 2] hebben op 21 mei 2024 een vaststellingsovereenkomst gesloten. In deze vaststellingsovereenkomst is vastgelegd dat [werknemer 2] met ingang van 30 juni 2024 uit dienst zou treden. Ook is bepaald:
4. Geheimhouding, non-concurrentie beding, relatiebeding
4.1.
Ook na beëindiging van het dienstverband blijft het geheimhoudingsbeding zoals opgenomen in artikel 13 van de Arbeidsovereenkomst onverkort van kracht, inclusief de gerelateerde contractuele boetes. De plicht tot geheimhouding omvat, zonder beperking, niet- openbaarmaking van de voorwaarden van deze Overeenkomst; uitgezonderd zoals vereist bij wet, zullen partijen -zonder uitdrukkelijke voorafgaande schriftelijke instemming van de andere Partij - zich onthouden van het bekendmaken aan derden (met uitzondering van zijn juridisch adviseur) van de voorwaarden van deze Overeenkomst (indien en voor zover deze informatie voor professionele doeleinden moet worden bekendgemaakt).
4.2.
Het concurrentiebeding en/of relatiebeding zoals opgenomen in artikel 16 van de Arbeidsovereenkomst, inclusief de gerelateerde contractuele boetes, blijft onverminderd van kracht.”
[werknemers]
3.10.
[werknemers] zijn met ingang van 1 april 2024 als gevolg van overgang van onderneming in dienst gekomen van [gedaagde 1] .
3.11.
[werknemers] hebben op 1 oktober 2024 de besloten vennootschap [B.V.] (“ [B.V.] ”) opgericht. [B.V.] houdt zich volgens het handelsregister bezig met
“het detacheren van personeel, het in- en verhuren van medewerkers, alsmede recruitment, arbeidsbemiddeling, werving en selectie van personeel”. [B.V.] richt zich daarbij op de publieke sector. [werknemers] zijn gezamenlijk bestuurder en aandeelhouder van [B.V.] .
3.12.
De advocaat van [gedaagde 2] heeft [werknemers] ieder bij brief van 4 oktober 2024 aangegeven [B.V.] als directe concurrent te beschouwen en heeft [werknemers] gesommeerd om de concurrerende activiteiten te staken en verbeurde boetes te betalen.
3.13.
[werknemer 1] heeft onder andere gereageerd bij e-mail van 11 oktober 2024:
“Zoals wij reeds schreven weten wij uit ons verleden bij [werkgever] dat [werkgever] zich bezighoudt met het plaatsen van handhavers c.q. boa’s, binnen domein 1, domein 2 en domein 4 evenals het plaatsen van toezichthouders fiscaal parkeren, toezichthouders alcoholwet en toezichthouders ondermijning. Dit zijn activiteiten waar wij onsnietmee bezighouden. Voor zover wij kunnen beoordelen zijn we dan ook niet in overtreding (maar we lijden wel schade doordat we onze activiteiten naar aanleiding van uw brief van 4 oktober hebben opgeschort).
Daarom nogmaals onze vraag: Kan [werkgever] zo gedetailleerd mogelijk aangeven welke activiteiten van [B.V.] concurreren met de activiteiten van [werkgever] ? De gevraagde details zijn essentieel om vast te stellen of er inderdaad sprake is van overtreden. (…)”
3.14.
Partijen zijn in onderling overleg niet tot een oplossing gekomen.

4.De vorderingen van [werknemers] (conventie)

4.1.
[werknemers] vorderen – samengevat – dat de kantonrechter, rechtdoende in kort geding, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. als voorlopig oordeel bepaalt dat geen sprake is van een rechtsgeldig concurrentie- en/of relatiebeding waar [werkgever] [werknemers] aan kunnen houden;
II. voor zover er sprake is van een rechtsgeldig concurrentie- en/of relatiebeding bepaalt dat [B.V.] geen concurrent is van [werkgever] en dat [werknemers] het concurrentie- en/of relatiebeding niet overtreden en daarom geen boete zijn verbeurd;
III. voor zover er sprake is van een rechtsgeldig concurrentie- en/of relatiebeding en [B.V.] als concurrent wordt aangemerkt, bepaalt dat de activiteiten niet onder de (aangepaste) geografische reikwijdte van de bedingen vallen;
IV. het concurrentie- en relatiebeding van [werknemers] volledig schorst;
V. het concurrentie- en relatiebeding van [werknemers] gedeeltelijk schorst, in die zin dat het [werknemers] is toegestaan om ten behoeve van [B.V.] werkzaamheden te verrichten behalve werkzaamheden die zien op het detacheren en bemiddelen van personeel voor de afdeling handhaving en toezicht (boa’s) ten behoeve van relaties van [werkgever] zoals opgenomen in productie 16, althans binnen een straal van 30 km te rekenen vanaf [plaats 4] , althans [plaats 3] , althans [plaats 5] , en de duur van het concurrentie- en relatiebeding bij te stellen naar 6 maanden na uitdiensttreding;
VI. [werkgever] veroordeelt om binnen 5 dagen na betekening van het vonnis in het incident een afschrift te verstrekken aan [werknemers] van (1) de tekst van het concurrentiebeding van de bestuurder van [werkgever] , dat is aangegaan met zijn voormalig compagnons en (2) plaatsingsbewijzen van detacheringen over de periode 1 oktober 2023 tot 1 oktober 2024, op straffe van een dwangsom van
€ 1.000,00 per dag tot een maximum van € 50.000,00;
VII. [werkgever] veroordeelt in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente;
VIII. [werkgever] veroordeelt in de nakosten.

5.De tegenvorderingen van [werkgever] (reconventie)

5.1.
[werkgever] vordert – samengevat – dat de kantonrechter, rechtdoende in kort geding, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. [werknemers] gebiedt om zich te onthouden van (1) het in stand houden van [B.V.] , (2) contact met verboden relaties (en de met deze relaties verband houdende vacatures uit de markt te halen), (3) alle overige handelingen die strijd opleveren met het concurrentie- en relatiebeding, op straffe van een dwangsom van € 2.000,00 per dag(deel);
II. [werknemer 1] veroordeelt tot betaling van € 82.500,00 of een voorschot daarop aan verbeurde boetes voor overtreding van het concurrentiebeding;
III. [werknemer 1] veroordeelt tot betaling van € 150.000,00 of een voorschot daarop aan verbeurde boetes voor overtreding van het relatiebeding;
IV. [werknemer 2] veroordeelt tot betaling van € 14.000,00 of een voorschot daarop aan verbeurde boetes voor overtreding van het concurrentiebeding;
V. [werknemer 2] veroordeelt tot betaling van € 102.000,00 of een voorschot daarop aan verbeurde boetes voor overtreding van het relatiebeding;
VI. [werknemers] veroordeelt tot betaling van de wettelijke rente over de genoemde bedragen vanaf de dag van opeisbaarheid tot de dag van volledige betaling;
VII. [werknemers] veroordeelt in de proceskosten.
5.2.
De kantonrechter gaat hierna onder het kopje ‘De beoordeling’ in op de standpunten die partijen ter onderbouwing van hun vorderingen en het verweer daartegen hebben ingenomen.

6.De beoordeling

In de zaak van de vorderingen van [werknemers]
Spoedeisend belang
6.1.
Een vordering in een kort geding kan alleen worden toegewezen als de eisende partij daarbij een spoedeisend belang heeft. Hiervan is sprake als er onmiddellijke maatregelen nodig zijn en de afloop van een bodemprocedure niet kan worden afgewacht.
6.2.
De kantonrechter is van oordeel dat uit de aard van de vorderingen van [werknemers] volgt dat zij een spoedeisend belang hebben. Dit is ook niet weersproken door [werkgever] De kantonrechter kan de vorderingen van [werknemers] daarom inhoudelijk beoordelen.
Het verdere juridisch kader van een kort geding
6.3.
In een kort geding wordt aan de kantonrechter gevraagd om een (spoed)maatregel te nemen. Er moet op korte termijn een beslissing worden genomen. Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering door bijvoorbeeld getuigen is vanwege het spoedeisende karakter van een kort geding als uitgangspunt geen plaats. Dat moet gebeuren in een eventuele bodemprocedure. In een kort geding beoordeelt de kantonrechter of het waarschijnlijk is dat in de bodemprocedure een beslissing zal worden genomen die in het voordeel van de eisende partij zal zijn. Als dat voldoende waarschijnlijk is, kan de maatregel die daarop vooruit loopt in een kort geding worden toegewezen. De beoordeling in dit kort geding is dus een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen. De rechter die in een bodemprocedure oordeelt over de vorderingen is niet gebonden aan het voorlopig oordeel in kort geding.
[gedaagde 2] en [gedaagde 1]
6.4.
[werknemers] stellen hun vorderingen in tegen zowel [gedaagde 2] als [gedaagde 1] . Op de zitting heeft de kantonrechter [werknemers] gevraagd waarom beide vennootschappen gedagvaard zijn, nu er een overgang van onderneming heeft plaatsgevonden waardoor zij in dienst zijn gekomen van [gedaagde 1] . De advocaat van [werknemers] heeft toegelicht dat de vorderingen zich richten op [gedaagde 1] , maar dat de vorderingen ten aanzien van [gedaagde 2] niet worden ingetrokken. Dit houdt volgens de advocaat van [werknemers] verband met het feit dat de overgang van onderneming van redelijk recente datum is en de termijn nog niet verstreken is. [werknemers] willen risico’s uitsluiten.
6.5.
De kantonrechter begrijpt dat [werknemers] doelen op de tweede zin van artikel 7:663 Burgerlijk Wetboek (“BW). Daarin is bepaald dat de vervreemder ( [gedaagde 2] ) nog gedurende een jaar na de overgang naast de verkrijger ( [gedaagde 1] ) hoofdelijk verbonden is voor de nakoming van de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst die zijn ontstaan vóór het tijdstip van de overgang. De vorderingen in dit kort geding hebben betrekking op het concurrentie- en relatiebeding en zien dus op verplichtingen ná het einde van het dienstverband van [werknemers] met [gedaagde 1] . Niet [gedaagde 2] , maar [gedaagde 1] kan rechten ontlenen aan het concurrentie- en relatiebeding. De vorderingen in dit kort geding hebben geen betrekking op aanspraken van [werknemer 1] en/of [werknemer 2] jegens [gedaagde 2] . [werknemers] hebben namelijk geen vorderingen ingesteld die zien op de periode van vóór de overgang naar [gedaagde 1] . De vorderingen zullen dan ook afgewezen worden ten aanzien van [gedaagde 2] . De kantonrechter zal de vorderingen in het navolgende beoordelen ten aanzien van [gedaagde 1] . De advocaat van [werkgever] heeft op de zitting ook aangegeven uit te zijn gegaan van [gedaagde 1] .
De rechtsgeldigheid van het concurrentie- en relatiebeding
6.6.
[werknemers] stellen zich primair op het standpunt dat er geen rechtsgeldig concurrentie- en relatiebeding met hen is overeengekomen.
Standpunten van partijen
6.7.
In de eerste plaats voeren [werknemers] ter onderbouwing van dit standpunt aan dat niet voldaan is aan het schriftelijkheidsvereiste, omdat de bedingen na de overgang van onderneming naar [gedaagde 1] niet opnieuw schriftelijk zijn overeengekomen. Er is geen nieuwe arbeidsovereenkomst gesloten en er is niet overeen gekomen dat het concurrentie- en relatiebeding van kracht zouden blijven. [gedaagde 1] voert aan dat het concurrentie- en relatiebeding zoals [werknemers] die met [gedaagde 2] overeen zijn gekomen hun gelding hebben behouden na de overgang van onderneming zonder dat daarvoor een nieuwe arbeidsovereenkomst vereist is.
6.8.
[werknemer 1] voert daarnaast aan dat het met hem overeengekomen concurrentie- en relatiebeding na de laatste functiewijziging opnieuw schriftelijk overeen had moeten worden gekomen. De functiewijziging van Location Manager [plaats 3] – een leidinggevende positie – naar Consultant enforcement detachering boa – een uitvoerende functie – is een ingrijpende wijziging waardoor de bedingen zwaarder zijn gaan drukken. Doordat de bedingen ten tijde van de wijziging niet opnieuw zijn overeengekomen, zijn de bedingen komen te vervallen. Volgens [gedaagde 1] is er geen sprake geweest van een ingrijpende wijziging, nu de kernwerkzaamheden van [werknemer 1] grotendeels onveranderd zijn gebleven. In beide functies zorgde [werknemer 1] voor plaatsing van medewerkers bij relaties van [gedaagde 1] . Als er al sprake zou zijn van een ingrijpende wijziging, geldt dat deze niet maakt dat de overeengekomen bedingen zwaarder zijn gaan drukken. [werknemer 1] wordt niet verder belemmerd door de beperkende bedingen door de wijziging van zijn functie.
6.9.
[werknemer 2] voert naast het in overweging 6.7. genoemde argument aan dat het in de vaststellingsovereenkomst opgenomen concurrentie- en relatiebeding onder invloed van dwaling dan wel misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen. [werknemer 2] heeft zich laten overrompelen, hij heeft zich niet laten bijstaan door een jurist. Het had volgens [werknemer 2] op de weg van [gedaagde 1] gelegen om hem juist te informeren. Als [werknemer 2] had geweten dat de beperkende bedingen opnieuw overeen hadden moeten worden gekomen vanwege de overgang van onderneming, dan zou hij de vaststellingsovereenkomst niet ondertekend hebben. Hij zou zijn arbeidsovereenkomst dan hebben opgezegd. [gedaagde 1] voert aan dat de beperkende bedingen ook in geval van een opzegging door [werknemer 2] zouden zijn blijven gelden. De bedingen zijn enkel bevestigd in de vaststellingsovereenkomst.
Het voorlopig oordeel van de kantonrechter
6.10.
De rechten en verplichtingen – waaronder het concurrentie- en relatiebeding – uit de arbeidsovereenkomsten van [werknemers] met [gedaagde 2] zijn als gevolg van de overgang van onderneming van rechtswege overgegaan naar [gedaagde 1] (artikel 7:663 BW). Daarvoor is niet vereist dat er tussen [werknemers] en de nieuwe werkgever [gedaagde 1] een nieuwe arbeidsovereenkomst wordt gesloten of anderszins de geldigheid van afspraken schriftelijk wordt bevestigd. De overgang van onderneming heeft dan ook geen gevolgen voor de geldigheid van de met [werknemers] overeengekomen beperkende bedingen. Dat kan anders zijn op het moment dat de overgang van onderneming beschouwd kan worden als een ingrijpende wijziging in de arbeidsverhouding die maakt dat het concurrentie- en relatiebeding zwaarder zijn gaan drukken, maar [werknemers] hebben dit niet aangevoerd.
6.11.
[werknemer 1] heeft wel aangevoerd dat de met hem overeengekomen functiewijziging beschouwd moet worden als een ingrijpende functiewijziging waardoor het concurrentie- en relatiebeding zwaarder zijn gaan drukken. [werknemer 1] noemt de wijziging van de functie van Location Manager [plaats 3] naar de functie van Consultant enforcement detachering boa. Het concurrentie- en relatiebeding zijn op 19 juni 2023 in het kader van de wijziging van de functie naar Trading manager enforcement opnieuw schriftelijk overeengekomen. Deze wijziging ging vooraf aan de wijziging naar de functie van Location Manager [plaats 3] . Op de zitting heeft [werknemer 1] toegelicht dat de functie van Trading manager enforcement een leidinggevende functie is, net als de functie van Location Manager [plaats 3] .
6.12.
Op het moment van aangaan van de beperkende bedingen had [werknemer 1] volgens zijn stellingen dus een leidinggevende positie, terwijl hij bij uitdiensttreding een uitvoerende functie had. [gedaagde 1] heeft aangevoerd dat de kernactiviteit van beide functies hetzelfde was, maar heeft niet betwist dat [werknemer 1] in de ene functie wel en in de andere functie geen leidinggevende taken had. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter is het verlies van leidinggevende taken een ingrijpende wijziging in de arbeidsverhouding, die [werknemer 1] ten tijde van het (opnieuw) aangaan van de beperkende bedingen niet hoefde te voorzien.
6.13.
[werknemer 1] heeft echter onvoldoende gesteld om in kort geding aan te kunnen nemen dat de ingrijpende wijziging ook een zwaarder drukken van het concurrentie- en relatiebeding tot gevolg hebben gehad. In de dagvaarding is daarover niets gesteld. Op de zitting heeft de advocaat van [werknemer 1] toegelicht dat het oorspronkelijk overeen gekomen concurrentiebeding een reikwijdte had van 30 kilometer en het laatste beding een reikwijdte van 80 kilometer. Een beding met een reikwijdte van 80 kilometer is volgens [werknemer 1] zwaarder gaan drukken door de wijziging van een leidinggevende naar een uitvoerende functie. [werknemer 1] heeft naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende (begrijpelijk) uiteen gezet waarom de wijziging van een leidinggevende naar een uitvoerende functie maakt dat het concurrentiebeding zwaarder is gaan drukken, terwijl de reikwijdte van het concurrentiebeding 80 kilometer is gebleven. De kantonrechter komt daarom tot het voorlopig oordeel dat het concurrentie- en relatiebeding van [werknemer 1] hun werking niet hebben verloren.
6.14.
Het beroep op dwaling (ten aanzien van het recht) van [werknemer 2] wordt gepasseerd. Er was geen sprake van een onjuiste voorstelling van zaken. De beperkende bedingen hadden immers niet hun geldigheid verloren enkel door de overgang van onderneming (zie hiervoor 6.10.). Anders dan [werknemer 2] heeft gesteld, hadden de beperkende bedingen vanwege de overgang van onderneming dus ook niet opnieuw overeengekomen hoeven worden. Als dat al anders zou zijn, geldt dat een onjuiste voorstelling van zaken voor rekening van [werknemer 2] dient te blijven. [werknemer 2] heeft er voor gekozen om zich bij het maken van de afspraken niet te laten adviseren door een jurist. Dat hij daar geen tijd voor zou hebben gekregen van [gedaagde 1] is niet aannemelijk. In de considerans van de vaststellingsovereenkomst is opgenomen dat ‘
werknemer ten aanzien van deze vaststellingsovereenkomst juridisch advies heeft ingewonnen’. Op de zitting heeft [werknemer 2] echter aangegeven de behoefte aan het inwinnen van juridisch advies niet te hebben gehad.
6.15.
Ook het beroep op misbruik van omstandigheden (artikel 3:44 lid 3 BW) faalt. [werknemer 2] heeft geheel niet gesteld of onderbouwd dat deze situatie van toepassing is. Voor zover het gestelde ‘overrompelen’ aangevoerd is met het oog op dit verweer, geldt dat dit het verweer niet kan dragen en het door [werknemer 2] zelf in de dagvaarding geschetste tijdbestek bovendien niet wijst op ‘overrompelen’. In april 2024 heeft [werknemer 2] aangegeven zich te willen oriënteren op mogelijkheden buiten de organisatie en de vaststellingsovereenkomst is (pas) ondertekend op 21 mei 2024.
6.16.
Het voorgaande leidt zowel ten aanzien van [werknemer 1] als van [werknemer 2] tot het voorlopige oordeel dat het concurrentie- en relatiebeding rechtsgeldig zijn overeengekomen. Dit betekent dat de vordering onder I wordt afgewezen.
Overtreding van de bedingen
6.17.
De vorderingen onder II en III zien op de inhoud van de overeengekomen bedingen.
Standpunten van partijen
6.18.
[werknemers] voeren aan dat [gedaagde 1] zich specifiek richt op functies die gekoppeld zijn aan handhaving van wet- en regelgeving, met name op boa’s. [B.V.] bedient een brede markt met name in publieke diensten en het sociaal domein, maar blijft weg van vacatures die vallen onder handhaving. [werknemers] verrichten dus vanuit [B.V.] geen concurrerende werkzaamheden.
6.19.
Voor zover [B.V.] wel als concurrent van [gedaagde 1] moet worden beschouwd geldt volgens [werknemers] dat de geografische reikwijdte van het beding wordt gerespecteerd. [B.V.] is gevestigd in [plaats 6] en bevindt zich daarmee op meer dan 30 kilometer van zowel [plaats 5] , [plaats 3] als [plaats 7] (de vestigingsplaatsen van [gedaagde 1] ). Het concurrentiebeding van [werknemer 1] heeft een reikwijdte van 80 kilometer, maar een straal van 30 kilometer volstaat gezien zijn laatst uitgeoefende functie. Het gaat in het kader van de reikwijdte volgens [werknemers] enkel om het vestigingsadres van [B.V.] en niet om de plaats waarvoor een vacature is uitgezet.
6.20.
Het relatiebeding ziet op partijen waar daadwerkelijk plaatsingen hebben plaatsgevonden of waarmee verstrekkend contact is geweest in de tijd dat [werknemers] bij [werkgever] werkten. De door [werkgever] opgestelde relatielijst is te omvangrijk. Van een overtreding van het relatiebeding is geen sprake, aldus [werknemers] .
6.21.
[gedaagde 1] voert aan dat [B.V.] opereert in dezelfde markt, namelijk die van bemiddeling in de publieke sector. [gedaagde 1] en [B.V.] concurreren met elkaar door te streven naar plaatsing van dezelfde soort kandidaten in vergelijkbare functies. [gedaagde 1] en [B.V.] zijn beide actief binnen dezelfde thema’s, namelijk veiligheid, handhaving, toezicht, openbare orde, ruimtelijke ordening en milieu. [B.V.] beperkt zich tot deze thema’s. [gedaagde 1] is naast deze thema’s ook actief binnen de thema’s leefbaarheid en welzijn, IT en finance.
6.22.
De geografische reikwijdte van het concurrentiebeding ziet niet alleen op het vestigingsadres van [B.V.] , maar óók op de plaats waarvoor vacatures worden uitgezet. [werknemer 1] heeft het concurrentiebeding in totaal 6 keer geschonden door vacatures binnen een straal van 80 kilometer vanaf één van de vestigingsadressen van [gedaagde 1] te plaatsen. [werknemer 2] heeft zijn concurrentiebeding 2 keer op die manier geschonden.
6.23.
De lijst van relaties die [werknemers] hebben opgesteld is onvolledig. [gedaagde 1] heeft een lijst opgesteld van relaties waarmee [werknemers] gedurende het jaar voor hun vertrek in ieder geval contact hebben gehad. Deze lijst is niet volledig. [werknemer 1] heeft het relatiebeding 6 keer overtreden en [werknemer 2] 3 keer, aldus [gedaagde 1] .
Het voorlopig oordeel van de kantonrechter
6.24.
Partijen zijn zowel schriftelijk als op de zitting uitgebreid ingegaan op wat de markt inhoudt, welke thema’s daarbinnen te onderscheiden zijn en welke functies en functiebenamingen daarbinnen gehanteerd worden. Partijen hebben de kantonrechter meerdere functieprofielen, e-mails, whatsappberichten en vacatureoverzichten toegezonden. [werknemers] hebben een organogram ingebracht dat volgens hen de gemiddelde opbouw van een gemeente in Nederland weergeeft en aan de hand daarvan betoogd dat [gedaagde 1] zich enkel richt op handhaving (1 vertakking in het organogram) en dat [B.V.] de overige vertakkingen bedient. De kantonrechter heeft verschillende lijsten met relaties ontvangen van partijen.
6.25.
De kantonrechter heeft geconstateerd dat partijen het over vrijwel geen enkel onderwerp eens zijn. [gedaagde 1] heeft gemotiveerd betwist dat het ingebrachte organogram de opbouw van een gemeente weergeeft. Elke gemeente is weer anders, aldus [gedaagde 1] . Ook over het werkgebied van beide partijen bestaan vele discussiepunten. Dit heeft zich op de zitting op detailniveau afgespeeld, bijvoorbeeld door het bespreken van de verschillen tussen een Toezichthouder Groen en een Toezichthouder Milieu. Partijen staan in hun standpunten tegenover elkaar. Ook voor wat betreft de uitleg van het concurrentiebeding en het relatiebeding vinden partijen elkaar nergens. Partijen blijven het bijvoorbeeld oneens over de wijze van vaststellen van de reikwijdte (welke plaats(en) centraal?) van het concurrentiebeding, de vraag wat daar allemaal onder valt (alleen de oprichting van [B.V.] , of ook het plaatsen van vacatures binnen de straal?) en wat de definitie van een relatie is en welke partijen daar onder vallen.
6.26.
Bij deze stand van zaken is het nodig om nader feitenonderzoek te verrichten en nadere bewijslevering op te dragen om de vorderingen van [werknemers] te kunnen beoordelen. Daarvoor is geen plaats in een kort geding (zie 6.3.). Er is op dit moment te veel onduidelijkheid om te kunnen vooruitlopen op het oordeel in een bodemprocedure. De benodigde duidelijkheid kan niet worden verkregen binnen het bestek van een kort geding. Dit betekent dat de vorderingen II en III van [werknemers] worden afgewezen.
Afgifte van stukken
6.27.
[werknemers] vorderen bij vonnis in incident afgifte van bepaalde stukken (vordering VI).
Standpunten van partijen
6.28.
Op de zitting heeft de advocaat van [werknemers] toegelicht dat beoogd is de vordering voorwaardelijk in te stellen. Indien de in het geding gebrachte stukken onvoldoende zijn, vorderen [werknemers] afgifte van stukken om nader te onderbouwen welke werkzaamheden [gedaagde 1] verricht. In het concurrentiebeding dat de bestuurder en aandeelhouder van [werkgever] heeft gesloten met zijn voormalig compagnons staat helder omschreven welke werkzaamheden [werkgever] mag verrichten. [werknemers] richten zich met [B.V.] op het gebied waar [werkgever] vanwege het concurrentiebeding hoe dan ook niet mag opereren. Het concurrentiebeding geeft dan ook de benodigde duidelijkheid. Ook de plaatsingsbewijzen van detacheringen geven een helder inzicht van de werkzaamheden van [werkgever] en dus de vraag of de werkzaamheden van [B.V.] concurrerend zijn. De gevorderde periode sluit aan bij het relatiebeding. [werknemers] hebben vanuit hun positie als ex-werknemer (rechtsbetrekking) een rechtmatig belang bij afgifte van de genoemde stukken.
6.29.
[werkgever] betwist dat [werknemers] actief zijn in het gebied waar [werkgever] hoe dan ook niet in mag opereren. [werkgever] heeft met eerdere vacatures (geplaatst door [B.V.] ) aangetoond dat deze stelling onjuist is.
Het voorlopig oordeel van de kantonrechter
6.30.
Waar [werknemers] in het petitum van de dagvaarding spreken over een vonnis in incident, heeft de kantonrechter op de zitting begrepen dat bedoeld is een voorwaardelijke vordering tot afgifte in te stellen. De voorwaarde waaronder de vordering is ingesteld wordt vervuld (er komt onvoldoende duidelijkheid over de werkzaamheden van [gedaagde 1] ).
6.31.
De kantonrechter wijst de vordering ten aanzien van de tekst van het concurrentiebeding van de bestuurder/aandeelhouder (de heer [naam] ) van [werkgever] toe. Over de inhoud van het concurrentiebeding van de heer [naam] is tijdens het dienstverband van [werknemers] veelvuldig gesproken, zo blijkt uit de in het geding gebrachte correspondentie. [gedaagde 1] voert ook geen verweer tegen toewijzing van de vordering.
6.32.
Wat betreft de plaatsingsbewijzen is de kantonrechter voorlopig van oordeel dat toewijzing in kort geding te ver gaat. De plaatsingsbewijzen bevatten informatie die het bedrijfsdebiet van [gedaagde 1] raken. In een bodemprocedure zou geoordeeld kunnen worden dat [B.V.] en [gedaagde 1] concurrenten van elkaar zijn. Met de plaatsingsbewijzen zouden [werknemers] over méér (bedrijfsgevoelige) informatie beschikken dan noodzakelijk is voor het doel waarvoor zij de beschikking willen krijgen over de stukken. [werknemers] hebben hun belang om afgifte van de plaatsingsbewijzen over een heel jaar gelet op deze overwegingen onvoldoende gemotiveerd onderbouwd.
6.33.
De kantonrechter verbindt geen dwangsom aan de veroordeling. De kantonrechter heeft geen aanwijzingen dat [gedaagde 1] niet vrijwillig aan de veroordeling zal voldoen.
Gehele of gedeeltelijke schorsing van het concurrentie- en relatiebeding
6.34.
[werknemers] vorderen onder IV en V gehele respectievelijk gedeeltelijke schorsing van het concurrentie- en relatiebeding.
Standpunten van partijen
6.35.
[werknemers] stellen dat [gedaagde 1] een onvoldoende zwaarwegend bedrijfsbelang heeft bij handhaving van het concurrentiebeding. Dit blijkt niet uit het beding zelf, dat daarnaast ruim en vaag is omschreven. [gedaagde 1] heeft het zwaarwegend belang dat zij zou hebben ook niet onderbouwd. [werknemers] hebben gedurende hun korte dienstverband, waarin zij veel wisselende functies hebben uitgevoerd, vrijwel geen specifieke kennis kunnen opdoen. [werknemers] vormen geen bedreiging voor het bedrijfsdebiet van [gedaagde 1] . Daarbij geldt dat [werknemers] gebonden zijn aan een geheimhoudingsbeding en relatiebeding, waardoor het bedrijfsdebiet indien nodig al voldoende wordt beschermd. De belangen van [werknemers] zijn daarentegen groot. Zij zijn gebonden aan werk in de branche waar [gedaagde 1] actief in is. Zij hebben altijd in de branche van arbeidsbemiddeling/detachering in de publieke sector gewerkt. De overstap naar [B.V.] heeft voor [werknemers] een aanzienlijke positieverbetering betekend, zowel wat betreft financiële voorwaarden, inhoud van de functie als persoonlijke ontwikkeling. Handhaving van het concurrentiebeding zal er kort gezegd op neerkomen dat [werknemers] werkloos raken.
6.36.
In geval van gedeeltelijke schorsing van het concurrentiebeding vorderen [werknemers] beperking van de duur van het beding tot 6 maanden. Dit volstaat gelet op de korte duur van het dienstverband. Wat betreft de inhoudelijke reikwijdte van het concurrentiebeding vorderen [werknemers] beperking tot werkzaamheden die zien op het detacheren en bemiddelen van personeel voor de afdeling handhaving en toezicht (boa’s). [werknemer 1] vordert daarnaast schorsing van het concurrentiebeding voor wat betreft de geografische reikwijdte. Een straal van 30 kilometer in plaats van 80 kilometer te rekenen vanaf [plaats 3] zou moeten volstaan.
6.37.
[werknemers] vorderen gedeeltelijke schorsing van het relatiebeding, in die zin dat het beding wordt beperkt tot de relaties op de door [werknemers] ingebrachte lijst (productie 16) en ziet op de afdeling handhaving en toezicht en boa’s. Het moet [werknemers] vrij staan om relaties te benaderen voor vacatures op een ander vakgebied.
6.38.
[gedaagde 1] voert aan een zwaarwegend bedrijfsbelang te hebben bij handhaving van de bedingen. De bedingen zijn essentieel voor de bescherming van het bedrijfsdebiet van [gedaagde 1] dat is opgebouwd in een nichemarkt na jarenlange inspanningen. Het handelen van [werknemers] ondermijnt de marktpositie van [gedaagde 1] en bedreigt haar zorgvuldig opgebouwde relaties met bestaande klanten. [werknemers] maken op onrechtmatige wijze gebruik van de kennis die zij uitsluitend door hun werkzaamheden bij [werkgever] hebben verkregen. [werknemers] hebben ruimschoots de mogelijkheid om te bemiddelen in functies die niet zijn gekoppeld aan de thema’s waarbinnen [gedaagde 1] opereert. De belangen van [werknemers] kunnen niet zwaarder wegen, aangezien er tal van mogelijkheden zijn waarop zij hun bedrijf kunnen gaan ontplooien. Bovendien is de geografische reikwijdte al beperkt tot 80 respectievelijk 30 kilometer.
Het voorlopig oordeel van de kantonrechter
6.39.
Hiervoor is overwogen dat de kantonrechter in kort geding niet kan beoordelen of [B.V.] en [gedaagde 1] concurrenten van elkaar zijn. Die discussie moet worden beslecht in een bodemprocedure. In het kader van de beoordeling van het verzoek tot gehele of gedeeltelijke schorsing van het concurrentiebeding en relatiebeding gaat de kantonrechter uit van de (in dit kort geding dus hypothetische) situatie dat beide vennootschappen wel concurrent van elkaar zijn. Mocht in een bodemprocedure geoordeeld worden dat partijen geen concurrent van elkaar zijn, dan speelt het concurrentiebeding geen rol en -afhankelijk van de uitleg van het beding- mogelijk ook het relatiebeding niet.
6.40.
De kantonrechter kan het concurrentiebeding en/of relatiebeding in kort geding geheel of gedeeltelijk schorsen indien voorshands voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter (één van) de bedingen op grond van artikel 7:653 lid 3 sub b BW geheel of gedeeltelijk zal vernietigen op de grond dat de werknemer, in verhouding tot het te beschermen belang van de werkgever, door dat beding onbillijk wordt benadeeld. Voor gehele schorsing in kort geding bestaat aanleiding indien de kantonrechter verwacht dat de bodemrechter zal oordelen dat (één van) de bedingen niet noodzakelijk is vanwege zwaarwegende bedrijfsbelangen (artikel 7:653 lid 3 sub a BW).
6.41.
Deze laatste situatie doet zich naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter niet voor. [gedaagde 1] heeft voldoende onderbouwd aangevoerd dat zij een zwaarwegend bedrijfsbelang heeft bij handhaving van het concurrentie- en relatiebeding. Dit belang bestaat uit bescherming van het door haar opgebouwde bedrijfsdebiet. Dat [werknemers] verschillende functies hebben bekleed gedurende hun dienstverband van ongeveer 2 jaar en daarom geen specifieke kennis zouden hebben opgedaan overtuigt onvoldoende om anders te oordelen. De andere kant van de medaille is dat [werknemers] juist ook door de verschillende functies meerdere aspecten van de bedrijfsvoering van [gedaagde 1] hebben gezien. Bovendien heeft [gedaagde 1] onweersproken aangevoerd dat de kerntaak van [werknemers] in de verschillende functies gericht bleef op het bemiddelen/detacheren van mensen bij klanten.
6.42.
De kantonrechter ziet wel aanleiding om het concurrentiebeding van [werknemer 1] gedeeltelijk te schorsen. [werknemer 2] heeft een concurrentiebeding met een reikwijdte van 30 kilometer gerekend vanaf het vestigingsadres van [gedaagde 1] . [werknemer 1] had bij aanvang van zijn dienstverband een concurrentiebeding met eenzelfde reikwijdte. De reikwijdte van het concurrentiebeding van [werknemer 1] is bij addendum van 19 juni 2023 aangepast naar 80 kilometer vanaf de standplaats(en) van werknemer. Op dat moment vond een wijziging naar een leidinggevende functie plaats. Zowel [werknemer 1] als [werknemer 2] waren op het moment van uitdiensttreding al enige tijd werkzaam in een uitvoerende functie. [gedaagde 1] heeft niet uitgelegd waarom haar belangen in geval van [werknemer 1] een uitgebreidere reikwijdte rechtvaardigen dan in geval van [werknemer 2] . Daarbij weegt mee dat het concurrentiebeding van [werknemer 2] nog bij het einde van de arbeidsovereenkomst is bevestigd in de vaststellingsovereenkomst en dus van vrij recente datum is. De belangen die [werknemers] noemen zijn gerechtvaardigd en leggen gewicht aan hun kant van de schaal. Deze belangen van [werknemers] zijn onderling hetzelfde. De kantonrechter schorst het concurrentiebeding van [werknemer 1] voor wat betreft de geografische reikwijdte, inhoudende een beperking tot 30 kilometer vanaf het vestigingsadres van [gedaagde 1] (zijnde [plaats 3] , waar [werknemer 1] laatstelijk ook heeft gewerkt zo bleek op de zitting). De kantonrechter acht het onredelijk om bij het toepassen van de reikwijdte uit te gaan van alle standplaatsen waar [werknemer 1] werkzaamheden heeft verricht, nu [gedaagde 1] heeft toegelicht dat [werknemer 1] op elke vestiging van [gedaagde 1] werkzaamheden heeft verricht. Daarbij overweegt de kantonrechter dat de belangen van [gedaagde 1] behalve door het concurrentiebeding ook worden beschermd door het relatiebeding en geheimhoudingsbeding.
6.43.
De kantonrechter ziet behalve de gedeeltelijke schorsing voor wat betreft de reikwijdte van het concurrentiebeding van [werknemer 1] geen aanleiding voor verdere schorsing van het concurrentiebeding qua inhoud of duur, voor zowel [werknemer 1] als [werknemer 2] niet. Ook voor gehele of gedeeltelijke schorsing van het relatiebeding van [werknemers] ziet de kantonrechter voorlopig oordelend geen grond. In kort geding is onvoldoende gebleken dat [werknemers] onbillijk worden benadeeld door het concurrentiebeding in beperkte vorm. Voor wat betreft het relatiebeding geldt dat [werknemers] onvoldoende hebben aangevoerd welke belangen zij bij gehele of gedeeltelijke schorsing hebben, terwijl het belang van [gedaagde 1] bij behoud van haar relaties duidelijk is.
6.44.
Uit het voorgaande volgt dat de vordering onder IV wordt afgewezen. De vordering onder V wordt afgewezen ten aanzien van [werknemer 2] , en toegewezen voor [werknemer 1] voor zover de vordering ziet op de beperking van de geografische reikwijdte.
In de zaak van de tegenvorderingen van [werkgever]
Spoedeisend belang
6.45.
Ook in reconventie geldt de eis dat er een spoedeisend belang moet zijn bij toewijzing van de vorderingen in kort geding. De kantonrechter oordeelt dat het spoedeisend belang aanwezig is, hetgeen ook niet is weersproken door [werknemers] .
6.46.
Uit hetgeen in conventie in overwegingen 6.25 en 6.26 is overwogen volgt dat de kantonrechter in kort geding geen voorlopig oordeel kan geven over de vraag of [werknemers] hun concurrentiebeding en/of relatiebeding hebben overtreden en dus boetes verbeurd zijn. Daarvoor dient immers eerst te worden vastgesteld wat de bedingen inhouden en welke activiteiten partijen verrichten. Ook voor de tegenvorderingen geldt dat nader feitenonderzoek en nadere bewijslevering noodzakelijk is, waarvoor in kort geding geen plaats is. De tegenvorderingen worden daarom afgewezen.
6.47.
Voor wat betreft [gedaagde 2] geldt bovendien dat zij geen vordering uit hoofde van het concurrentie- en relatiebeding in kan stellen tegen [werknemers] , vanwege de overgang van onderneming naar [gedaagde 1] . Ten aanzien van [gedaagde 2] vormt dat een extra argument voor afwijzing.
In beide zaken
Proceskosten
6.48.
De kantonrechter ziet in de uitkomst van de procedure aanleiding om de proceskosten tussen partijen te compenseren. Dit betekent dat iedere partij zijn eigen kosten moet dragen.

7.De beslissing

De kantonrechter, rechtdoende in kort geding
in de zaak van de vorderingen van [werknemers]
7.1.
schorst het tussen [gedaagde 1] en [werknemer 1] geldende concurrentiebeding zoals vastgelegd in het addendum van 19 juni 2023 met ingang van de datum van dit vonnis, in die zin dat de daarin bepaalde geografische reikwijdte wordt beperkt tot 30 kilometer te rekenen vanaf de vestigingsplaats van [gedaagde 1] ( [plaats 3] ),
7.2.
veroordeelt [gedaagde 1] om [werknemers] binnen 5 dagen na betekening van het vonnis in kort geding een afschrift te verstrekken van de tekst van het concurrentiebeding dat de heer [naam] met zijn voormalig compagnons is aangegaan,
7.3.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in de zaak van de tegenvorderingen van [werkgever]
7.4.
wijst de vorderingen af,
in beide zaken
7.5.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. Zander en in het openbaar uitgesproken op 6 januari 2025.