ECLI:NL:RBZWB:2025:4743

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 juli 2025
Publicatiedatum
21 juli 2025
Zaaknummer
BRE 24/7829 PW en BRE 25/2322 PW
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van AIO-aanvulling en oplegging van boete wegens schending inlichtingenplicht

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 juli 2025, wordt de intrekking en terugvordering van de aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) van eiseres behandeld. Eiseres ontving sinds 28 oktober 2015 een AIO-aanvulling, maar de Sociale Verzekeringsbank (SVB) heeft deze met ingang van 19 april 2022 ingetrokken, omdat eiseres een erfenis had ontvangen die haar vermogen boven de toegestane grens bracht. De SVB vorderde ook een bedrag van € 4.736,30 terug over de periode van maart 2021 tot en met april 2022, en legde een boete op van € 2.714,06 wegens schending van de inlichtingenplicht. Eiseres was het niet eens met deze besluiten en heeft beroep ingesteld.

De rechtbank oordeelt dat de SVB terecht de AIO-aanvulling heeft ingetrokken en teruggevorderd, en dat de boete terecht is opgelegd. Eiseres had de SVB moeten informeren over de erfenis, wat zij niet heeft gedaan. De rechtbank concludeert dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering of boete af te zien, en dat de SVB op goede gronden heeft gehandeld. De beroepen van eiseres worden ongegrond verklaard, en zij krijgt geen griffierecht terug of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 24/7829 PW en BRE 25/2322 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juli 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres,

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank Utrecht (SVB), verweerder,

(gemachtigde: mr. P.C.A. Buskens).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de intrekking en terugvordering van de door eiseres ontvangen aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling). Tevens is aan eiseres een boete opgelegd van € 2.714,06. Eiseres is het daarmee niet eens. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of de SVB terecht de AIO-aanvulling van eiseres heeft ingetrokken en teruggevorderd en een boete heeft opgelegd.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de SVB terecht de AIO-aanvulling van eiseres heeft ingetrokken en teruggevorderd en een boete van € 2.714,06 heeft opgelegd. Eiseres krijgt dus geen gelijk en de beroepen zijn ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Met het besluit van 12 maart 2024 (primair besluit I) heeft de SVB het recht van eiseres op een AIO-aanvulling met ingang van 19 april 2022 ingetrokken. Met het afzonderlijk besluit van 12 maart 2024 (primaire besluit II) heeft de SVB de te veel ontvangen AIO-aanvulling over de periode maart 2021 tot en met april 2022 van € 4.736,30 teruggevorderd.
Eiseres heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit I van 27 september 2024 op het bezwaar van eiseres is de SVB bij deze besluiten gebleven.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld (BRE 24/7829 PW).
2.1.
Met het besluit van 3 oktober 2024 (primair besluit III) heeft de SVB de te veel ontvangen AIO-aanvulling van € 13.064,35 teruggevorderd en een boete van € 2.714,06 opgelegd.
Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit II van 28 februari 2025 op het bezwaar van eiseres is de SVB bij dit besluit gebleven.
Eiseres heeft ook tegen dit besluit beroep ingesteld (BRE 25/2322 PW).
2.2.
De SVB heeft op de beroepen gereageerd met verweerschriften.
2.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 15 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, en de gemachtigde van de SVB.

Totstandkoming van het besluit

3. Eiseres ontvangt sinds 28 oktober 2015 een AIO-aanvulling.
Bij brief van 6 oktober 2023 heeft de SVB eiseres verzocht om informatie, omdat het saldo op haar bankrekening op 31 december 2022 hoger was dan de vermogensgrens. Eiseres heeft hierop aangegeven dat zij op 19 april 2022 een erfenis van haar zus van
€ 14.834,35 heeft ontvangen. Haar zus is op 31 maart 2021 overleden.
De SVB heeft vanaf 1 februari 2024 de AIO-aanvulling van eiseres geblokkeerd.
3.1.
Met het primaire besluit I heeft de SVB overwogen dat eiseres vanaf 19 april 2022 geen recht heeft op een AIO-aanvulling, omdat haar vermogen per die datum hoger is dan het geldende grensbedrag van € 7.575,00. De erfenis die eiseres heeft ontvangen wordt aangemerkt als vermogen. Eiseres heeft over mei 2022 tot en met januari 2024 € 8.328,05 te veel AIO-aanvulling ontvangen.
Met het primaire besluit II heeft de SVB overwogen dat eiseres € 4.736,30 te veel heeft ontvangen in de periode van maart 2021 tot en met april 2022 en wordt dit bedrag teruggevorderd.
Met het besluit van 3 oktober 2024 (primair besluit III) heeft de SVB de te veel ontvangen AIO-aanvulling van € 13.064,35 teruggevorderd en een boete van € 2.714,06 opgelegd.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten.
Bestreden besluiten
3.2.
Met het bestreden besluit I heeft de SVB de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluit I en II ongegrond verklaard. De ten onrechte betaalde AIO-aanvulling over de periode 31 maart 2021 tot en met 30 april 2022 wordt teruggevorderd op grond van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, sub 1, van de Participatiewet. De AIO-aanvulling is immers vanwege het tijdelijke gebrek aan middelen terecht verleend. Vervolgens is beoordeeld of er vanaf de datum waarop eiseres over het vermogensbestandsdeel (de erfenis) kon beschikken nog recht bestond op een AIO-aanvulling. Nu het vermogen van eiseres het resterend vrij te laten vermogen op 1 mei 2022 overschrijdt, is de AIO-aanvulling terecht beëindigd. Verder wordt overwogen dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden. De SVB heeft in de brieven van 29 juni 2021 en 3 oktober 2022 gewezen op het ontvangen van een erfenis en het feit dat daar dan melding van moet worden gemaakt. De SVB is daarom van mening dat eiseres had kunnen weten dat het ontvangen van een erfenis had moeten worden gemeld. De AIO-aanvulling is dan ook terecht ingetrokken over de periode van mei 2022 tot en met januari 2024. Er zijn geen bijzondere omstandigheden bekend om op grond van de evenredigheid af te zien van intrekking.
Met het bestreden besluit II heeft de SVB de bezwaren van eiseres tegen het primaire besluit III ongegrond verklaard. De SVB heeft overwogen dat de teveel ontvangen AIO-aanvulling over de periode mei 2022 tot en met januari 2024 van € 8.328,05 terecht is teruggevorderd en dat terecht een boete van € 2.714,06 is opgelegd.
De boete is opgelegd, omdat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden. Eiseres heeft namelijk niet binnen vier weken na ontvangst van een erfenis hiervan mededeling aan de SVB gedaan. Niet is gebleken dat het voor eiseres feitelijk onmogelijk was om tijdig de melding aan de SVB door te geven. Hiermee is er geen sprake van het ontbreken van elke verwijtbaarheid. De SVB ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen dringende redenen om af te zien van het opleggen van een boete of om deze te beperken. De boete bedraagt 50% van het bedrag dat eiseres te veel heeft ontvangen over de periode van mei 2022 tot en met juni 2023. Dat is de periode vanaf het moment dat eiseres de erfenis heeft ontvangen tot aan het moment dat de SVB het eerste signaal heeft ontvangen dat het vermogen van eiseres te hoog zou zijn.
De SVB ziet ook geen dringende redenen om van de terugvordering af te zien.

Beroepsgronden

4. Eiseres heeft aangevoerd dat de SVB geen rekening heeft gehouden met de zogeheten zes-maandenjurisprudentie. De SVB heeft blijkens het dossier op 7 juli 2023 een intern signaal ontvangen dat er sprake is van een toename van het vermogen van eiseres en dit terwijl zij reeds op 19 april 2022 de erfenis van haar zus heeft ontvangen, ruim 15 maanden eerder. Vervolgens heeft de SVB op 6 oktober 2023 een brief aan eiseres verzonden en verzocht om inlichtingen over de vermogenstoename. Nadat eiseres in november 2023 had gereageerd heeft de SVB pas per 1 februari 2024 de AIO-aanvulling geblokkeerd. Hierdoor heeft de SVB niet adequaat gereageerd en de vordering onnodig laten oplopen. Daarnaast had de SVB ook al eerder, in 2022, zelf kunnen constateren dat het saldo van eiseres was toegenomen. Hoewel het vaste rechtspraak is dat het concrete signaal afkomstig moet zijn van de betrokkene zelf, acht eiseres in casu de jurisprudentie zoals blijkt uit een recente uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] eveneens van toepassing.Eiseress erkent dat zij de ontvangen erfenis zelf tijdig had moeten melden, maar stelt dat zij onwetend is geweest. Gelet op de persoonlijke omstandigheden van eiseres had deSVBB eerder in actie moeten komen en de aanvulling veel eerder moeten blokkeren.
Verder heeft eiseres aangevoerd dat zij nimmer door de SVB is ingelicht dat de AIO-aanvulling ook wordt teruggevorderd vanaf het moment dat haar zus is overleden. Eiseres kon immers pas beschikken over de ontvangen erfenis vanaf 19 april 2022 en niet eerder.
Daarnaast heeft eiseres aangevoerd dat dringende redenen, zoals bedoeld in de uitspraak van de CRvB van 18 april 2024 [2] , aanwezig zijn om de terugvordering te beperken. Eiseres is onwetend geweest en heeft op het moment dat zij van de SVB de brief van 6 oktober 2023 heeft ontvangen direct actie ondernomen. Gelet op het feit dat eiseres hulpbehoevend is, geen computer heeft en afhankelijk is van derden voor het doen van haar financiële zaken was zij derhalve niet zelfstandig in staat om de AIO-aanvulling eerder stop te zetten dan oktober 2023. Inmiddels is de terugvordering inclusief boete opgelopen tot een bedrag van
€ 15.778,41. Hiermee wordt de ontvangen erfenis van € 14.834,35 overstegen. Hierdoor is het besluit niet meer in evenwicht en wordt eiseres onevenredig hard financieel geraakt. Dit is naar mening van eiseres in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Tevens acht eiseres het gelet op voorgenoemde feiten en omstandigheden redelijk en billijk om van de boete af te zien.

Verweerschrift

5. De SVB is van mening dat de AIO-aanvulling op terechte gronden is ingetrokken per 19 april 2022. Eiseres heeft de ontvangst van de erfenis niet aan de SVB gemeld. Eiseres had dit wel moeten doen en zij had dit ook kunnen en moeten weten. De SVB heeft eiseres op diverse manieren erop geattendeerd dat wijzigingen in het vermogen aan de SVB moeten worden doorgegeven. Het (gaan) ontvangen van een erfenis is ook diverse keren uitdrukkelijk benoemd. Het is de SVB niet gebleken dat er redenen zijn om van intrekking van de AIO-aanvulling af te zien. De intrekking is het gevolg van de schending van de mededelingsverplichting van eiseres. Als eiseres de SVB tijdig geïnformeerd had over de vermogenstoename, had de SVB de AIO-aanvulling tijdig kunnen beëindigen en was de teveelbetaling beperkt gebleven.
De SVB kan het beroep op de zes-maandenjurisprudentie niet volgen. Nadat in juli 2023 het signaal van het inlichtingenbureau was ontvangen is begin oktober 2023 het onderzoek naar de vermogenstoename gestart. De enkele vermogenstoename impliceert immers niet dat de AIO-aanvulling moet worden beëindigd. Pas met het antwoord van eiseres eind november 2023 bleek dat de vermogenstoename het gevolg was van een erfenis en daarmee gevolgen had voor het recht op de AIO-aanvulling. De AIO-aanvulling is toen per februari 2024 geblokkeerd.
Daarnaast stelt de SVB zich op het standpunt dat het niet onevenredig is om de AIO-aanvulling over de periode april 2021 tot en met 18 april 2022 terug te vorderen en dat er een behoorlijke belangenafweging heeft plaatsgevonden. Over de periode tussen het overlijden van de zus van eiseres en de bijschrijving van de erfenis, heeft de SVB de AIO-aanvulling onverschuldigd betaald, omdat eiseres naderhand over in aanmerking te nemen middelen kon beschikken. De CRvB heeft geoordeeld dat op grond van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, sub 1, van de Participatiewet ook geldt dat de terugvordering wegens naderhand verkregen middelen een noodzakelijk en geschikt middel is om middelen terug te ontvangen die achteraf gezien niet nodig waren om in de kosten van levensonderhoud van de betrokkene te voorzien. Dat achteraf rekening wordt gehouden met die later ontvangen middelen en dat de eerder verleende bijstand kan worden teruggevorderd, hangt samen met het aanvullend karakter van de bijstand. Van eiseres wordt niet meer teruggevorderd dan zij aan AIO-aanvulling heeft ontvangen. Bovendien beschikte eiseres eind 2022 over een vermogen van € 29.969. De terugvordering van de (achteraf gezien onverschuldigd betaalde) AIO-aanvulling ter hoogte van € 4.736,30 is naar het oordeel van de SVB dan ook niet onevenredig.
Daarnaast heeft de SVB terecht een boete opgelegd. Het is de SVB niet gebleken dat de schending van de inlichtingenplicht eiseres verminderd of niet valt te verwijten. Ook niet is gebleken dat eiseres niet in staat zou zijn geweest tijdig melding te doen aan de SVB.

Juridisch kader

6. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

7. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de SVB op goede gronden de AIO-aanvulling van eiseres over de periode van maart 2021 tot en met april 2022 heeft teruggevorderd, over de periode van mei 2022 tot en met januari 2024 heeft ingetrokken en teruggevorderd en aan haar een boete van € 2.714,06 heeft opgelegd. De rechtbank doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
7.1.
De SVB heeft de AIO-aanvulling over de periode van maart 2021 tot en met
april 2022 teruggevorderd, omdat zij daar achteraf, gelet op de ontvangst van een erfenis, geen recht op had. De SVB heeft de AIO-aanvulling over de periode van mei 2022 tot en met januari 2024 ingetrokken en teruggevorderd, omdat zij de inlichtingenplicht heeft geschonden. Eiseres heeft namelijk niet gemeld dat zij een erfenis had ontvangen. Vanwege schending van de inlichtingenplicht wordt ook een boete opgelegd.
7.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de SVB bevoegd was tot intrekking en terugvordering van de AIO-aanvulling, zoals de gemachtigde van eiseres ter zitting ook heeft bevestigd. Evenmin is in geschil dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden.
Heeft de SVB de hoogte van de terugvordering juist vastgesteld?
8. Met het primaire besluit II is eiseres ingelicht over het feit dat de AIO-aanvulling wordt teruggevorderd vanaf het moment dat haar zus is overleden. Dit is in lijn met vaste jurisprudentie van de CRvB [3] dat bij ontvangst van een erfenis deSVBB vanaf het tijdstip van overlijden van de erflater bevoegd is om de AIO-aanvulling terug te vorderen, omdat vanaf dat moment de aanspraak op het erfdeel ontstaat. Dat achteraf rekening wordt gehouden met later ontvangen middelen en dat de eerder verleende bijstand wordt teruggevorderd, hangt samen met het aanvullend karakter van de AIO-aanvulling.
Kan eiseres een geslaagd beroep doen op de zes-maandenjurisprudentie?
9. Het beroep van eiseres op de zes-maandenjurisprudentie slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet. Een beroep hierop kan in beginsel enkel slagen als betrokkene zelf een concreet signaal afgeeft dat de AIO-aanvulling mogelijk ten onrechte of tot een te hoog bedrag is of wordt verleend. Dit is vaste rechtspraak van de CRvB [4] . De rechtbank stelt vast dat eiseres een dergelijk signaal niet heeft afgegeven.
De uitspraak van de CRvB van 21 mei 2024 waarnaar eiseres heeft verwezen, leidt niet tot een ander oordeel. De situatie van eiseres is namelijk niet vergelijkbaar met die uitspraak.
Hoewel het signaal in die zaak ook niet afkomstig was van betrokkene, was het direct afkomstig van de bron van de inkomsten (een buitenlands pensioenfonds). In dit geval is een signaal ontvangen van de Belastingdienst over de hoogte van de saldo van de bankrekeningen. De SVB heeft op goede gronden overwogen dat aanvullende informatie nodig was van eiseres over de herkomst van deze middelen voordat overgegaan kon worden tot terugvordering.
Daarnaast overweegt de rechtbank dat volgens vaste rechtspraak van de CRvB [5] de zes-maandenjurisprudentie alleen geldt bij een bevoegdheid tot terugvordering en niet bij een verplichte terugvordering. Nu in de periode van mei 2022 tot en met januari 2024 sprake is van schending van de inlichtingenplicht, kan eiseres voor deze periode ook hierdoor geen geslaagd beroep doen op de zes-maandenjurisprudentie.
Had de SVB vanwege dringende redenen af moeten zien van terugvordering?
10. De SVB heeft de bevoegdheid om de teveel verleende AIO-aanvulling over de periode van maart 2021 tot en met april 2022 terug te vorderen. De SVB is in geval van schending van de inlichtingenplicht op grond van artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet gehouden de te veel betaalde AIO-aanvulling over de periode van mei 2022 tot en met januari 2024 van eiseres terug te vorderen. Op grond van artikel 58, achtste lid, van de Participatiewet is de SVB bevoegd geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
Uit genoemde uitspraak van de CRvB van 18 april 2024 volgt dat het begrip ‘dringende redenen’ ruimer uitgelegd dient te worden dan voorheen. Bij de beoordeling of sprake is van een dringende reden moet niet alleen rekening worden gehouden met de gevolgen van de terugvordering, maar ook met de oorzaak daarvan. Alle relevante feiten en omstandigheden zijn van belang. Belangrijke onderdelen die worden meegewogen zijn het eigen aandeel van het bestuursorgaan in de redenen voor terugvordering, het aandeel van de belanghebbende in de ontstane situatie, en de gevolgen die de terugvordering voor de belanghebbende hebben. DeCRvBB blijft als uitgangspunt hanteren dat in het algemeen de financiële gevolgen van de terugvordering zich pas voordoen bij de invordering of verrekening. Dan geldt de bescherming van de beslagvrije voet. In het algemeen leveren de financiële gevolgen geen dringende reden op om af te zien van terugvorderen.
10.1.
In het door eiseres aangevoerde dat zij hulpbehoevend is, geen computer heeft en afhankelijk is van derden voor het doen van haar financiële zaken, heeft de SVB naar het oordeel van de rechtbank geen dringende redenen hoeven zien om geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat de SVB een eigen aandeel heeft gehad in de redenen voor terugvordering. Eiseres had kunnen weten dat zij melding moest maken van de ontvangen erfenis. Dit blijkt namelijk uit diverse berichten van de SVB. De stelling van eiseres dat zij niet in staat was zelfstandig de AIO-aanvulling eerder stop te zetten, doet niet af aan haar verantwoordelijkheid om zo nodig hiervoor hulp in te schakelen, hetgeen ze bij eerdere gelegenheden ook heeft gedaan. Daarnaast heeft eiseres geen informatie overgelegd over de financiële gevolgen van de terugvordering. Bovendien heeft een besluit tot terugvordering pas financiële gevolgen bij de invordering en eiseres heeft daarbij bescherming van de regels over de beslagvrije voet.
Is aan eiseres terecht een boete opgelegd?
11. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB [6] is de bewijslast voor het opleggen van een boete zwaarder dan die bij de herziening of intrekking van een uitkering op de grond dat de inlichtingenplicht is geschonden en bij de terugvordering wegens onterecht of tot een te hoog bedrag ontvangen uitkering. In het geval van een boete dient het bestuursorgaan aan te tonen dat de inlichtingenplicht is geschonden.
11.1.
Niet in geschil is dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden door geen melding te maken van de ontvangst van de erfenis. Eiseres heeft geen gronden aangevoerd tegen de berekening van de hoogte van de boete. Eiseres heeft gesteld dat het onder de aangevoerde omstandigheden niet redelijk is om aan haar een boete op te leggen dan wel dat de SVB een lagere boete had moeten opleggen. Gelet op de overwegingen onder 10.1. heeft de SVB zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat sprake is van normale verwijtbaarheid en de boete vastgesteld op 50%. De opgelegde boete is naar het oordeel van de rechtbank passend en geboden.

Conclusie en gevolgen

12. De beroepen zijn ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.H. van der Linden, rechter, in aanwezigheid van C.M.A. Groenendaal, griffier, op 28 juli 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet
Artikel 17
1. De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
(…)
Artikel 47a
1. De Sociale verzekeringsbank heeft tot taak het verlenen van algemene bijstand in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen aan:
a. alleenstaanden en alleenstaande ouders die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt;
b. gehuwden, van wie beide echtgenoten de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt dan wel van wie één echtgenoot de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt;
hier te lande die in zodanige omstandigheden verkeren of dreigen te geraken dat zij niet over de middelen beschikken om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.
2. De artikelen 1 tot en met 6, hoofdstuk 2, met uitzondering van artikel 18, hoofdstuk 3, de paragrafen 5.1 en 5.2, hoofdstuk 6 en de artikelen 79, 80 en 81 zijn van toepassing op de uitvoering van de taak, bedoeld in het eerste lid, door de Sociale verzekeringsbank, tenzij in deze paragraaf anders is bepaald.
Artikel 47g
1. De Sociale verzekeringsbank legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid. Indien de feiten en omstandigheden, bedoeld in artikel 17, eerste lid, niet of niet behoorlijk zijn medegedeeld en deze overtreding opzettelijk is begaan, bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. Indien de feiten en omstandigheden, bedoeld in artikel 17, eerste lid, niet of niet behoorlijk zijn medegedeeld en deze overtreding niet opzettelijk is begaan, bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
2. In dit artikel wordt onder benadelingsbedrag verstaan het bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan bijstand is ontvangen.
(…)
7. De Sociale verzekeringsbank kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
(…)
Artikel 54
(…)
3. Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
(…)
Artikel 58
1. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
2. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kan kosten van bijstand terugvorderen, voorzover de bijstand:
(…)
f. anderszins onverschuldigd is betaald, waaronder begrepen dat:
1°. de belanghebbende naderhand met betrekking tot de periode waarover bijstand is verleend, over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in paragraaf 3.4 beschikt of kan beschikken;
2°. bijstand is verleend met een bepaalde bestemming en naderhand door de belanghebbende vergoedingen of tegemoetkomingen worden ontvangen met het oog op die bestemming.
(…)
8. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Boetebesluit socialezekerheidswetten
Artikel 2
1. Indien als gevolg van overtreding van de inlichtingenverplichting sprake is van een benadelingsbedrag, worden bij de vaststelling van de hoogte van de bestuurlijke boete de uitgangspunten in het tweede tot en met het tiende lid in acht genomen.
2. Indien de inlichtingenverplichting opzettelijk is overtreden, wordt de bestuurlijke boete vastgesteld op 100 procent van het benadelingsbedrag.
3. Indien sprake is van grove schuld ten aanzien van de overtreding van de inlichtingenverplichting, wordt de bestuurlijke boete vastgesteld op 75 procent van het benadelingsbedrag.
4. Indien geen sprake is van opzet of grove schuld ten aanzien van de overtreding van de inlichtingenverplichting, wordt de bestuurlijke boete vastgesteld op 50 procent van het benadelingsbedrag.
5. Indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid ten aanzien van de overtreding van de inlichtingenverplichting, wordt de bestuurlijke boete vastgesteld op 25 procent van het benadelingsbedrag.
(…)
10. De stelplicht en bewijslast van feiten en omstandigheden die aanleiding kunnen geven voor verlaging van de bestuurlijke boete rust op betrokkene. Indien het bestuursorgaan op de hoogte is van bijzondere omstandigheden, wordt bij het opleggen van de bestuurlijke boete daarmee rekening gehouden.
Artikel 2a
1. Bij de bepaling van de hoogte van de bestuurlijke boete wordt de mate waarin de gedraging aan de betrokkene kan worden verweten beoordeeld naar de omstandigheden waarin betrokkene verkeerde op het moment dat hij de inlichtingenverplichting had moeten nakomen.
2. Bij de beoordeling van de mate waarin de gedraging aan de betrokkene kan worden verweten, leiden in ieder geval de volgende criteria tot verminderde verwijtbaarheid:
a. de betrokkene verkeerde in onvoorziene en ongewenste omstandigheden, die niet tot het normale levenspatroon behoren en die hem weliswaar niet in de feitelijke onmogelijkheid brachten om aan de inlichtingenverplichting te voldoen, maar die emotioneel zo ontwrichtend waren dat hem niet volledig valt toe te rekenen dat de inlichtingen niet tijdig of volledig zijn verstrekt;
b. de betrokkene verkeerde in een zodanige geestelijke toestand dat hem de overtreding niet volledig valt aan te rekenen;
c. de betrokkene heeft wel inlichtingen verstrekt, die echter onjuist of onvolledig waren, of heeft anderszins een wijziging van omstandigheden niet onverwijld gemeld, maar uit eigen beweging alsnog de juiste inlichtingen verstrekt voordat de overtreding is geconstateerd, tenzij de betrokkene deze inlichtingen heeft verstrekt in het kader van toezicht op de naleving van een inlichtingenverplichting;
d. de overtreding van de inlichtingenverplichting of de hoogte van het benadelingsbedrag is mede te wijten aan het bestuursorgaan dat bevoegd is de bestuurlijke boete op te leggen, of
e. er is sprake van een samenloop van omstandigheden die elk op zich niet, maar in hun onderlinge samenhang beschouwd wel leiden tot verminderde verwijtbaarheid.
Beleidsregel SVB: Afzien van een sanctie wegens dringende redenen (SB1111)
Op grond van artikel 17c, achtste lid, AOW, artikel 39, zevende lid, Anw, artikel 17a, zevende lid, AKW, artikel 47g, zevende lid Participatiewet en artikel 6b, zesde lid Remigratiewet is de SVB bevoegd, af te zien van het opleggen van een boete als daarvoor dringende redenen bestaan. De SVB maakt van deze bevoegdheid gebruik als betrokkene verkeert in zo ernstige financiële en/of sociale omstandigheden dat het opleggen van een boete in redelijkheid niet aanvaardbaar is. De SVB beoordeelt de situatie van betrokkene op het moment dat zij moet besluiten of een boete zal worden opgelegd.

Voetnoten

1.Uitspraak van deCRvBB van 21 mei 2024 (ECLI:NLCRVBB:2024:1142).
2.ECLI:NLCRVBB:2024:726.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van deCRvBB van 2 februari 2021 (ECLI:NLCRVBB:2021:304) en
4.Bijvoorbeeld de uitspraak van deCRvBB van 21 mei 2024 (ECLI:NLCRVBB:2024:1142).
5.Bijvoorbeeld de uitspraak van deCRvBB van 5 oktober 2021 (ECLI:NLCRVBB:2021:2438).
6.Bijvoorbeeld de uitspraak van deCRvBB van 21 januari 2021 (ECLI:NLCRVBB:2021:145).