ECLI:NL:RBZWB:2025:4742

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 juli 2025
Publicatiedatum
21 juli 2025
Zaaknummer
BRE 24/5662 WIA
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van een WIA-uitkering en de mate van arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de toekenning van een WIA-uitkering door het UWV. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 9 februari 2023, waarin hem een WIA-uitkering werd toegekend met een arbeidsongeschiktheid van 78,83% per 20 februari 2023. Het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond met een besluit op 30 mei 2024. De rechtbank heeft de zaak op 15 juli 2025 behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van het UWV aanwezig waren. De rechtbank heeft de medische beoordeling van het UWV onderzocht, waarbij de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beperkingen van eiser hebben vastgesteld. Eiser heeft aangevoerd dat de medische beoordeling onvoldoende rekening hield met zijn klachten, waaronder ADHD en burn-out. De rechtbank concludeert dat het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid correct heeft vastgesteld en dat de medische beoordeling zorgvuldig is uitgevoerd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt en het griffierecht niet vergoed krijgt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/5662 WIA

uitspraak van 28 juli 2025 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. A.F. van de Ven,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de toekenning van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.1
Het UWV heeft met het besluit van 9 februari 2023 (primair besluit) aan eiser een WIA-uitkering toegekend met ingang van 20 februari 2023 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 78,83%. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit van 30 mei 2024 is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met verweerschriften.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op15 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en als gemachtigde van het UWV mr. M. Duric.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiser per
20 februari 2023 voor 78,83% arbeidsongeschikt is. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Bij deze beoordeling is van belang of eiser medische beperkingen heeft en
of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te
verwerven.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 20 februari 2023 heeft vastgesteld op 78,83%
.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.2
Eiser is werkzaam geweest als accountmanager voor 36 uur per week. Voor dat werk is hij op 22 februari 2021 uitgevallen vanwege burn-out klachten.
Zijn de beperkingen juist vastgesteld?
4. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1.
Verzekeringsarts [deskundige 1] heeft het dossier bestudeerd, een spreekuur met eiser gehouden en hem psychisch onderzocht. Gezien de aard van de klachten en aandoeningen en eisers activiteitenpatroon, is er geen sprake van geen benutbare mogelijkheden. Er is geen sprake van onvoldoende persoonlijk en sociaal functioneren en geen sprake van wisselende afnemende belastbaarheid. Daarom is eiser belastbaar voor arbeid. Er zijn wel serieuze belemmeringen waarmee rekening moet worden gehouden. Deze liggen voornamelijk op het vlak van persoonlijk en sociaal functioneren. Eiser blijft gevoelig en kwetsbaar. Eiser is voor de vierde keer uitgevallen met een burn-out. De verzekeringsarts acht eiser beperkt voor langdurige en intensieve concentratie, stress, druk, tempodruk, hectiek, uiten eigen emoties en omgaan met emoties van anderen, conflicten en veel drukte en veel geluid om zich heen. Vanwege de tinnitus en duizeligheid acht de verzekeringsarts werken met gevaarlijke machines en grote hoogten gecontra-indiceerd. Beroepsvervoer en avond- en nachtdiensten worden afgeraden. De energetische klachten geven aanleiding om een forse urenbeperking in te bouwen van maximaal 4 uur per dag en 20 uur per week, zodat er voldoende tijd en ruimte is voor recuperatie. Tevens acht de verzekeringsarts de urenbeperking geïndiceerd vanwege het feit dat eiser al voor de vierde keer uitvalt wegens een burn-out (preventieve redenen). Bij adequate behandeling is verbetering binnen 1 a 2 jaar te verwachten (in duurbelasting en in persoonlijk en sociaal functioneren). Er zijn geen fysieke beperkingen.
4.2.
De verzekeringsarts b&b [deskundige 2] heeft het dossier bestudeerd, een spreekuur met eiser gehouden op 7 mei 2024 en een lichamelijk en psychisch onderzoek verricht. Eiser wordt niet gevolgd in zijn stelling dat hij volledig arbeidsongeschikt is. Op medische gronden kan niet gesteld worden dat hij in het geheel niet in staat is om te werken. Eiser voldoet namelijk niet aan één van de uitzonderingscategorieën zoals beschreven in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit). Verder wordt eiser niet gevolgd in zijn stelling dat de tinnitus onvoldoende is meegenomen.
Daarnaast wordt eiser niet gevolgd in zijn standpunt dat hij is aangewezen op een sterkere beperking van de duurbelastbaarheid. Alleen het gegeven dat eiser bij zijn werkzaamheden in een werkervaringsplaats nog niet verder is gekomen dan 2 keer 3 uur per dag is onvoldoende om te stellen dat de aangegeven beperking van de duurbelastbaarheid onvoldoende is. Er is uitgaande van de verzekeringsgeneeskundige Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid (Standaard Duurbelasting) geen medische indicatie om een sterkere beperking van de duurbelastbaarheid aan te nemen (dan de aangegeven maximaal 4 uur per dag en maximaal 20 uur per week) bij passende arbeid, rekening houdend met de beperkingen. Er is verder onvoldoende grond voor een beperking op horen. Er is immers niet gebleken dat er bij eiser sprake is van gehoorverlies.
Eiser kan wel gevolgd worden in zijn standpunt dat de beperking op item 3.6 ‘geluidsbelasting’ in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) niet helemaal de lading dekt voor wat betreft de omgevingsfactoren waarvoor hij beperkt is. Uit de beschouwing van de primaire verzekeringsarts blijkt ook dat er ten aanzien van de omgevingsfactoren niet alleen beoogd was om lawaai te beperken, maar ook om hem te beperken op hectiek, veel drukte en geluid om zich heen. Hiervoor zal dan ook alsnog een beperking op FML-item 1.8.7 specifieke voorwaarden voor het persoonlijk functioneren worden toegevoegd aan de FML (geen hectische, hele drukke of lawaaierige werkomgeving of eiser moet zich hiervoor kunnen afsluiten met hulpmiddelen).
Eiser kan niet gevolgd worden in zijn standpunt dat de beperking ten aanzien van patiëntcontact forser zou moeten zijn, omdat hij geen kortdurend patiëntcontact aan zou kunnen. De beperking ten aanzien van patiëntcontact kan niet los gezien worden van de andere in de FML aangegeven beperkingen, waaronder de beperking ten aanzien van emotionele problemen van anderen hanteren en eigen gevoelens uiten. Dit betekent dat er
door de arbeidsdeskundige geen functies met patiëntcontact geduid kunnen worden waarin
schrijnende situaties die leiden tot emoties bij de patiënten of bij eiser zelf kenmerkend zijn.
Overigens is het niet te volgen dat er wel een beperking is aangegeven ten aanzien van patiëntcontact, maar niet ten aanzien van klantcontact, aangezien dit niet minder psychisch belastend zal zijn gezien de andere in de FML aangegeven beperkingen. Een beperking ten aanzien van klantcontact (alleen kortdurend klantcontact) wordt dan ook toegevoegd aan de FML.
Er is onvoldoende grond voor beperkingen ten aanzien van lopen/staan, zitten, duwen, tillen of dragen. Hoewel eiser aangeeft dat de vermoeidheid en het gebrek aan energie zijn weerslag hebben op zijn fysieke presteren, komt uit de aanwezige gegevens naar voren dat vooral psychisch belastende aspecten veel energie van hem vergen. In de FML is al rekening gehouden met het beperken van stressfactoren en beperkingen ten aanzien van druk (beperkingen ten aanzien van veelvuldige deadlines en productiepieken en hoog handelingstempo in werk).
Ten aanzien van het dispuut over de duurzaamheid is het nu niet zinvol om hierover een medisch inhoudelijk oordeel te geven, omdat geen sprake is van een volledige arbeidsongeschiktheid.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de FML van 7 mei 2024.
4.3.
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat er sprake is van onvoldoende motivering van de vertaling van de aangenomen beperkingen in de FML en dat de verzekeringsarts b&b in de FML niet voldoende rekening heeft gehouden met zijn klachten en beperkingen. Eiser heeft verwezen naar het medisch advies van de verzekeringsarts/medisch adviseur van Achmea Rechtsbijstand van 30 juli 2024 waarin wordt opgemerkt dat, hoewel de primaire verzekeringsarts van mening was dat eiser beperkt was voor langdurige en intensieve concentratie, dit niet in de FML (item 1.1 vasthouden van de aandacht) werd vastgelegd. Verder heeft eiser gewezen op de brief met aanvullende medische informatie van 20 februari 2023 die hij aan de primaire verzekeringsarts heeft gestuurd. Op deze brief is geen reactie gegeven, terwijl de inhoud van die brief wel degelijk extra beperkingen aangeeft. De brief is wel opgenomen in het dossier, maar er is inhoudelijk niets mee gedaan. Wat eiser verder mist is het benoemen van overdreven gevoeligheid van prikkels. Er wordt wel gesteld dat eiser niet kan werken in een drukke of lawaaierige omgeving, maar de oorzaak daarvan wordt niet benoemd. Daarnaast heeft eiser stukken van een Gz-psycholoog van 23 september 2024 en 11 november 2024 overgelegd waaruit blijkt dat de diagnose van een aandachtsdeficiëntiestoornis van gecombineerde type (ADHD) is gesteld. Daarnaast heeft eiser een voorgenomen wijziging overgelegd waarin het UWV overweegt dat hij per 20 februari 2025 een Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA)-uitkering zou krijgen. Ter zitting is bevestigd dat eiser inmiddels per 20 februari 2025 een IVA-uitkering ontvangt.
4.4.
In de rapportage van 18 maart 2025 heeft de verzekeringsarts b&b overwogen dat de beroepsgronden geen aanleiding vormen om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen. Met betrekking tot de rapportage van de verzekeringsarts van Achmea Rechtsbijstand heeft de verzekeringsarts b&b overwogen dat, hoewel de primaire verzekeringsarts in de rapportage aangaf dat eiser beperkt is voor ‘langdurige en intensieve concentratie’ hiermee geen beperking op FML-item 1.1 vasthouden van de aandacht is beoogd. Er is hooguit beoogd om aan de arbeidsdeskundige duidelijk te maken dat er beperkingen gelden boven de norm voor het ‘vasthouden van de aandacht’. Een afwijking in het vasthouden van de aandacht komt over het algemeen alleen voor bij mensen met een ernstige stoornis zoals een psychose of ernstige schade in de hersenen. Bij eiser is niet gebleken dat sprake is van een dergelijke ernstige stoornis. In de Basisinformatie CBBS wordt beschreven dat als vuistregel gehanteerd kan worden dat als iemand tijdens het gesprek adequaat begrijpt en reageert, het niet aannemelijk is dat deze een stoornis heeft in het vasthouden van de aandacht als bedoeld onder dit beoordelingspunt. Er was sprake van adequate deelname aan het beoordelingsgesprek en er werden geen aandacht- of concentratiestoornissen geobjectiveerd. Aangezien het gaat om een beperking boven de normwaarde, hoeft dit niet vastgelegd te worden in een FML.
Hoewel de primaire verzekeringsarts en de verzekeringsarts b&b eerder niet op de hoogte waren van de diagnose ADHD, geeft deze diagnose geen aanleiding om de eerder
opgestelde belastbaarheid te wijzigen. Er zijn beperkingen aangegeven waarbij rekening is gehouden met de klachten die, met de wetenschap van nu, verklaard kunnen worden door de ADHD. Zo zijn er in de FML beperkingen opgenomen ten aanzien van een voorspelbare werksituatie (hiermee wordt rekening gehouden met de behoefte aan structuur), veelvuldige storingen en onderbrekingen (hiermee wordt rekening gehouden met de concentratieklachten en moeite het werk te hervatten na een onderbreking), een hectische/drukke/lawaaierige omgeving (hiermee wordt rekening gehouden met de gevoeligheid voor prikkels) en veelvuldige deadlines en productiepieken (hiermee wordt
rekening gehouden met momenten van concentratieverlies).
Verder wordt overwogen dat het klopt dat de oorzaak waarom eiser niet kan werken in een drukke of lawaaierige omgeving niet wordt genoemd, maar dat dit niet nodig is, omdat het voor de functieduiding door een arbeidsdeskundige alleen nodig is om te weten wat de beperkingen zijn, niet wat de oorzaak van die beperkingen is.
In het verweerschrift heeft het UWV overwogen dat de brief van eiser geen objectief medische bevindingen betreft, maar een beschrijving van wat eiser zelf ervaart. Het UWV benadrukt dat er in bezwaar een volledige heroverweging heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts b&b heeft alle beschikbare medische dossierstukken bestudeerd en meegewogen in zijn heroverweging. Verder is het UWV van mening dat wel in voldoende mate rekening is gehouden met eisers gevoeligheid voor prikkels. De verzekeringsarts b&b heeft hiervoor een beperking aangenomen op FML-item 1.8.7. Hierbij geeft de verzekeringsarts b&b aan dat eiser niet in een hectische, drukke of lawaaierige werkomgeving kan werken. Het UWV ziet geen reden om eiser op dit aspect verder te beperken. Daarnaast merkt het UWV op dat uit de rapportage van Achmea Rechtsbijstand blijkt dat de medisch adviseur zich kan verenigen met de beperkingen zoals deze door de verzekeringsarts b&b zijn vastgelegd in de FML van 7 mei 2024. Uit de rapportage maakt het UWV niet op dat de medisch adviseur stelt dat eiser beperkt is voor langdurige en intensieve concentratie. Daarnaast is in voldoende mate rekening gehouden met de concentratieproblematiek door eiser te beperken op het persoonlijk functioneren.
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek door het UWV op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Eiser is door de primaire verzekeringsarts en de verzekeringsarts b&b gezien en medisch onderzocht. Uit het rapport van de verzekeringsarts b&b blijkt dat hij op de hoogte was van de door eiser gestelde klachten en dat de medische informatie die aanwezig is in het dossier betrokken is in de beoordeling. Er zijn geen aanwijzingen dat de verzekeringsarts b&b informatie miste om tot een zorgvuldige beoordeling te komen. Niet is gebleken dat de verzekeringsarts b&b de beperkingen die voortvloeien uit de klachten van eiser op de datum in geding heeft miskend.
In het kader van een latere beoordeling heeft een andere verzekeringsarts een spreekuur met eiser gehouden. Eiser heeft ter zitting aangevoerd dat deze verzekeringsarts hem beter heeft bejegend en zijn brief van 20 februari 2023 als uitgangspunt bij zijn beoordeling heeft genomen. Deze beoordeling heeft tot toekenning van een IVA-uitkering geleid. Wat hiervan ook zij, dit doet niet af aan genoemde conclusie dat het onderzoek in deze procedure voldoende zorgvuldig is geweest en dat niet is gebleken dat de beperkingen die voortvloeien uit eisers klachten zijn miskend. Tijdens de hoorzitting in bezwaar is ook gesproken over eisers brief van 20 februari 2023 en deze is aanwezig in het dossier. Er zijn dan ook geen aanwijzingen dat de verzekeringsarts b&b onvoldoende rekening heeft gehouden met deze brief.
De gronden die eiser in beroep heeft aangevoerd, geven de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsarts b&b heeft aangenomen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts b&b voldoende gemotiveerd waarom er niet meer beperkingen moeten worden aangenomen. Mede gelet op het door eiser ingebrachte medisch advies van de verzekeringsarts van Achmea Rechtsbijstand, spitst de discussie zich toe op de vraag of een beperking op item 1.1 ‘vasthouden van de aandacht’ moet worden aangenomen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts b&b aan de hand van de Basisinformatie CBBS afdoende gemotiveerd dat geen sprake is van een afwijking van het vasthouden van de aandacht, zoals hiervoor in overweging 4.4. is weergegeven.
De rechtbank acht eveneens voldoende gemotiveerd dat de achteraf gestelde diagnose van ADHD niet maakt dat de belastbaarheid zou moeten worden aangepast.
Dat aan eiser inmiddels een IVA-uitkering is verstrekt, leidt niet tot een ander oordeel. Deze IVA-uitkering is verstrekt per 20 februari 2025, hetgeen twee jaar na datum in geding is. De stelling van eiser dat de klachten en beperkingen op basis waarvan de IVA-uitkering is verstrekt ook al aanwezig waren op de datum in geding wordt niet met nadere stukken onderbouwd. De rechtbank merkt daarbij op dat de gemachtigde van eiser ter zitting desgevraagd heeft aangegeven dat het het meest zuivere is om de onderliggende stukken bij deze IVA-uitkering niet in te brengen in deze procedure en deze zaak op het huidige dossier te beoordelen. Het UWV heeft deze stelling daarnaast bestreden ter zitting en aangegeven dat er per 20 februari 2025 vanwege fysieke klachten meer beperkingen zijn aangenomen dan per de datum in geding.
De beroepsgrond dat eiser meer beperkt moet worden, slaagt niet. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in de FML van 7 mei 2024.
Zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geschikt?
5. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML, de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: Huishoudelijke medewerker gebouwen (Sbc-code 111334), Productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (Sbc-code 111180) en Medewerker postverzorging (intern) (Sbc-code 315140).
5.1.
Eiser heeft aangevoerd dat deze functies ten onrechte geschikt worden geacht. Hiertoe heeft eiser aangevoerd dat de functies productiemedewerker industrie en medewerker postverzorging niet passend zijn, omdat langdurige en intensieve concentratie in deze functies vereist is. In de functie van productiemedewerker industrie wordt bovendien in een grote drukke productiehal gewerkt, terwijl eiser volgende verzekeringsarts b&b niet in een hectische drukke of lawaaierige werkomgeving kan werken.
5.2.
De beroepsgronden van eiser geven de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de medische geschiktheid van de geselecteerde functies. De stelling van eiser dat de functies niet passend zijn, omdat daarvoor langdurige en intensieve concentratie vereist is, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.5 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist. Verder heeft de arbeidsdeskundige b&b afdoende gemotiveerd waarom de functie van productiemedewerker industrie passend wordt geacht ondanks eisers beperking ten aanzien van omgevingsfactoren. Zo is aangegeven dat sprake is van een rustige productiehal aan een eigen werktafel, afgescheiden met schotten en gehoorbescherming of oordopjes kunnen worden gebruikt om geluid verder te beperken. Dit is in lijn met de overwegingen van de verzekeringsarts b&b.
De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
Is de mate van arbeidsongeschiktheid juist vastgesteld?
6. Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 78,83%. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 20 februari 2023 heeft vastgesteld op 78,83%
.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, krijgt eiser geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt eiser het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.H. van der Linden, rechter, in aanwezigheid van C.M.A. Groenendaal, griffier, op 28 juli 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Bijlage wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
In het tweede lid is bepaald dat in het eerste lid onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
In het derde lid is bepaald dat onder duurzaam mede wordt verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.