ECLI:NL:RBZWB:2025:472

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
02-271375-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor stalking met gevangenisstraf en vrijspraak voor ontploffingen

Op 30 januari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van stalking en het teweegbrengen van ontploffingen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 63 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 16 januari 2025, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De verdachte werd beschuldigd van het stelselmatig lastigvallen van de aangeefster, [aangeefster], in de periode van 1 september 2022 tot 16 oktober 2023. Dit omvatte onder andere het ongewenst bellen en berichten sturen, het volgen van de aangeefster en het plaatsen van een tracker in haar auto. De rechtbank achtte deze stalking wettig en overtuigend bewezen.

Daarnaast was de verdachte ook beschuldigd van het teweegbrengen van ontploffingen door brandend vuurwerk in de woning van de aangeefster te gooien op 13 en 17 september 2023. De rechtbank sprak de verdachte echter vrij van deze beschuldigingen, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij verantwoordelijk was voor de ontploffingen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet in verband kon worden gebracht met de ontploffing op 17 september 2023, en dat de ontploffing op 13 september 2023 niet wettig en overtuigend kon worden bewezen.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op de aangeefster en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank legde bijzondere voorwaarden op, waaronder een meldplicht en een contactverbod met de aangeefster. De vorderingen van de benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de immateriële schadevergoeding aan de aangeefster vaststelde op € 1.000,-.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-271375-23
vonnis van de meervoudige kamer van 30 januari 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [datum 1] 1983 te [plaats 1]
wonende te [adres 1]
raadsman mr. J.P.R. Broers, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 16 januari 2025, waarbij de officier van justitie, mr. M.A.M. Dekkers, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: in de periode van 1 september 2022 tot 16 oktober 2023 [aangeefster] heeft gestalkt;
feit 2: op 13 en/of 17 september 2023 een ontploffing teweeg heeft gebracht door brandend vuurwerk in de woning van [aangeefster] te gooien.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 4 januari 2023 tot 16 oktober 2023 de onder 1 ten laste gelegde stalking heeft begaan. Zij acht tevens wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 17 september 2023 een ontploffing teweeg heeft gebracht. Wel vordert zij vrijspraak van het teweeg brengen van een ontploffing op 13 september 2023.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de ten laste gelegde stalking wettig en overtuigend kan worden bewezen, met uitzondering van het ‘op verschillende plekken opwachten en/of aanspreken’ van [aangeefster] en ‘het ongewenst bellen van haar nieuwe vriend in België’. Wel wordt vrijspraak bepleit van de onder 2 ten laste gelegde ontploffingen, wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Het onder 1 ten laste gelegde is door verdachte bekend, met uitzondering van een tweetal gedachtestreepjes, waaronder het ‘op verschillende plekken opwachten en/of aanspreken’. De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen, waaronder de omstandigheid dat verdachte in de auto van [aangeefster] een baken heeft geplaatst, blijkt dat hij de intentie had om haar te volgen. Het baken was te volgen via de applicatie ‘Tracksolidpro’. Omdat verdachte de applicatie ‘Tracksolidpro’ op zijn telefoon had staan en zeer regelmatig de status van het baken heeft gecontroleerd, acht de rechtbank het niet aannemelijk dat verdachte aangeefster op verschillende momenten en plekken toevallig is tegengekomen. De rechtbank acht dit gedachtestreepje dan ook wettig en overtuigend bewezen. Dat geldt ook voor wat betreft het gedachtestreepje ‘het ongewenst bellen van haar nieuwe vriend in België’. De rechtbank overweegt dat ook via derden een inbreuk kan worden gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de privacygerechtigde, in dit geval aangeefster. Dat zij pas op een later moment heeft gehoord dat haar vriend veelvuldig door verdachte werd gebeld, maakt dit niet anders.
Voor wat betreft de bewezenverklaarde periode sluit de rechtbank aan bij het standpunt van de officier van justitie ter zitting, te weten 4 januari 2023, omdat uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte vanaf dat moment aangeefster stelselmatig lastig valt.
Omdat verdachte de ten laste gelegde stalking heeft bekend en door de verdediging geen verweer is gevoerd dat strekt tot integrale vrijspraak, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank de feiten wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
  • de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 16 januari 2025;
  • de verklaring van [aangeefster] , d.d. 17 september 2023, pagina’s 96 e.v. van het eindproces-verbaal onderzoek Marbella met registratienummer PL2000-2023244552 van de regionale politie eenheid Zeeland-West-Brabant;
  • de verklaring van [aangeefster] , d.d. 21 september 2023, pagina’s 112 e.v. van het eindproces-verbaal onderzoek Marbella met registratienummer PL2000-2023244552 van de regionale politie eenheid Zeeland-West-Brabant;
  • het proces-verbaal van bevindingen documentcode [code] van verbalisanten [verbalisant] , d.d. 24 oktober 2023, pagina’s 173 e.v. van het eindproces-verbaal onderzoek Marbella met registratienummer PL2000-2023244552 van de regionale politie eenheid Zeeland-West-Brabant.
Feit 2
13 september 2023
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de ontploffing gepleegd op 13 september 2023 niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering partieel zal worden vrijgesproken.
17 september 2023
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat het verdachte is geweest die op 17 september 2023 in de woning van aangeefster een ontploffing teweeg heeft gebracht. Uit het proces-verbaal van bevindingen nummer 83 volgt dat er in de nacht van 17 september 2023 twee ontploffingen hebben plaatsgevonden, een om 01.55 uur aan de [straat 1] in [plaats 2] (de woning van aangeefster) en een tussen 02.08 uur en 02.14 uur aan het [straat 2] in [plaats 2] . Deze straten zijn ongeveer 1,5 kilometer van elkaar verwijderd. De twee ontploffingen kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet los van elkaar gezien worden. In beide gevallen is er een signalement van de dader en gaat het om een persoon die gekleed is in een hoodie, een capuchon over zijn hoofd heeft en iets donkerkleurigs over de onderste helft van zijn gezicht draagt. Deze persoon draagt tevens een lichtkleurige broek en lichtkleurige schoenen. Hoewel aangeefster bij de politie verklaart dat zij verdachte herkent op de camerabeelden die bij haar woning gemaakt zijn, verklaart zij tevens dat het lijkt alsof hij dronken is. Dit past bij het signalement van de dader van de ontploffing aan het [straat 2] , aangezien de politie daarover verbaliseert dat die persoon onvast ter been is. Hoewel aangeefster en [getuige] verdachte menen te herkennen op de beelden die bij de woning van aangeefster aan de [straat 1] zijn gemaakt, bevatten die herkenningen geen onderscheidende persoonskenmerken. Voor de rechtbank weegt ook mee dat uit de historische gegevens van de telefoon van verdachte blijkt dat zijn telefoon op 17 september 2023 om 02.17 uur voor internetgebruik werd gelogd op de paal aan het [adres 2] . Hieruit volgt dat het dus praktisch onmogelijk is dat verdachte betrokken is geweest bij de ontploffing aan het [straat 2] in [plaats 2] . Nu verdachte niet in verband gebracht kan worden met de ontploffing aan het [straat 2] in [plaats 2] , ontbreekt dat verband volgens de rechtbank ook tussen verdachte en de ontploffing aan de [straat 1] (de woning van aangeefster). Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat verdachte de ontploffing in de woning van aangeefster teweeg heeft gebracht. De rechtbank zal verdachte hiervan vrijspreken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1
in de periode van
4 januari 2023tot 16 oktober 2023 te [plaats 2] en elders in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [aangeefster] , door:
- die [aangeefster] veelvuldig, ongewenst berichten (via whatsapp) toe te sturen en
- die [aangeefster] veelvuldig, ongewenst te bellen en te volgen en
- die [aangeefster] op verschillende plekken op te wachten en aan te spreken, en
- die [aangeefster] haar nieuwe vriend in België veelvuldig, ongewenst te bellen en
- het plaatsen van een baken, althans een tracker, in de auto van die [aangeefster] met het oogmerk die [aangeefster] , te dwingen iets te dulden.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 240 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 123 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar met daarbij als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een contactverbod met het slachtoffer. Tevens vordert zij op te leggen een locatieverbod voor de gemeente Hoorn en een taakstraf van 180 uur, subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit, ingeval van oplegging van een gevangenisstraf, te volstaan met een straf gelijk aan het voorarrest. Subsidiair wordt bepleit om geen bijzondere voorwaarden op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van het feit
Nadat het slachtoffer de relatie met verdachte rond de zomer van 2022 heeft beëindigd, heeft verdachte haar gedurende een periode van negen maanden gestalkt door haar veelvuldig te bellen, berichten te sturen, te achtervolgen, een baken in haar auto te plaatsen en door haar nieuwe vriend lastig te vallen. Het slachtoffer had duidelijk kenbaar gemaakt dat zij geen behoefte meer had aan contact met verdachte en verdachte heeft zich daar niks van aangetrokken. Door zo te handelen heeft hij op indringende wijze de privacy van het slachtoffer aangetast. Dat de stalking vergaande gevolgen voor het slachtoffer heeft gehad en zij nog steeds angst ervaart, blijkt ook uit de slachtofferverklaring. Het is haar wens dat er een contact- en locatieverbod wordt opgelegd.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie van
13 september 2024, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 31 oktober 2024. Daarin komt naar voren dat verdachte stabiliteit ervaart op (praktische) leefgebieden. Wel ervaart hij enorme stress over de situatie rondom zijn zoon en dan met name het ontbreken van een omgangsregeling en het perspectief om hem te mogen zien. Er is hulpverlening betrokken, maar verdachte voelt zich door hen niet gehoord of gesteund. Vanwege de onduidelijkheid over de omgangsregeling met de zoon van verdachte en het ontbreken van perspectief daarop acht de reclassering een forensisch kader geïndiceerd, zodat verdachte kan worden ondersteund en geholpen bij het reguleren van stress. De reclassering adviseert daarom om een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een contactverbod met het slachtoffer, behoudens contact dat door de hulpverlening noodzakelijk wordt geacht om een omgangsregeling tussen verdachte en zijn zoon te bewerkstelligen.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het psychologisch onderzoek van mevrouw [naam] van 8 juli 2024. Verdachte lijdt niet aan een stoornis en geadviseerd wordt om het delict volledig aan verdachte toe te rekenen. Ook blijkt daaruit dat het recidiverisico wordt ingeschat als laag. De psycholoog adviseert geen zorg- en/of behandeltraject op te leggen.
Strafoplegging
Gelet op de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 63 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar passend en geboden is. De rechtbank heeft hierbij aansluiting gezocht bij straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank acht het, gelet op het advies van de reclassering, van belang dat verdachte ondersteuning en begeleiding krijgt van de reclassering. De rechtbank zal daarom als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een contactverbod met het slachtoffer op te leggen. Het contactverbod met het slachtoffer geldt niet als dat contact door de hulpverlening noodzakelijk wordt geacht in verband met de omgangsregeling tussen verdachte en zijn zoon. In het opleggen van een locatieverbod ziet de rechtbank geen meerwaarde, gelet op het op te leggen contactverbod en omdat niet is gebleken dat verdachte het afgelopen jaar heeft geprobeerd om het slachtoffer fysiek op te zoeken.

7.De benadeelde partijen

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [aangeefster] ter zake van feit 1. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 14.458,28 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade.
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [minderjarige 1] ter zake van feit 1. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 2.500,- aan immateriële schade.
Tevens is door [aangeefster] namens haar twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , een vordering van € 2.500,- per kind aan immateriële schade ingediend.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert de vordering benadeelde partij van [aangeefster] niet-ontvankelijk te verklaren voor wat betreft de materiële schade. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoedingen wordt gevorderd die vorderingen toe te wijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit de vorderingen benadeelde partij van [aangeefster] , haar twee minderjarige kinderen en de vordering van [minderjarige 1] niet-ontvankelijk te verklaren.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade [aangeefster]
De benadeelde partij stelt dat zij zich vanwege het gedrag van verdachte genoodzaakt heeft gevoeld om te verhuizen en voert diverse kosten op voor de verhuizing. De rechtbank is van oordeel dat voldoende verband tussen het bewezenverklaarde handelen van verdachte en de verhuizing ontbreekt, zodat geen sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Immateriële schade [aangeefster]
De benadeelde heeft aangevoerd dat zij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt.
Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht rechtbank vergoeding van een bedrag van € 1.000,- billijk.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf 16 oktober 2023.
De vordering benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade kinderen
De namens de minderjarige kinderen van [aangeefster] en de door [minderjarige 1] gevorderde immateriële schade ziet op schade die is ontstaan door de verhuizing als gevolg van het teweegbrengen van de ontploffing. Omdat verdachte van dat feit is vrijgesproken, is er onvoldoende verband tussen het bewezenverklaarde handelen van verdachte en de schade die de minderjarige kinderen van [aangeefster] en [minderjarige 1] hebben opgelopen als gevolg van de verhuizing. De vorderingen van [minderjarige 1] en [aangeefster] namens haar minderjarige kinderen zullen daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. De vorderingen kunnen bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 285b van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 2 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

feit 1: belaging;

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 63 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich zal melden bij Reclassering Nederland te Middelburg en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden, zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht;
* dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [aangeefster] , geboren op [datum 2] 1981, behoudens contact dat door de hulpverlening noodzakelijk wordt geacht in verband met de omgangsregeling tussen verdachte en zijn zoon [minderjarige 2] (geboren [datum 3] 2011), zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[aangeefster]van € 1.000,-, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 16 oktober 2023 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij voor wat betreft de materiële schade en het overige gedeelte van de immateriële schade en voor wat betreft de vordering namens haar twee minderjarige kinderen niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[aangeefster](feit 1), € 1.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 16 oktober 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 20 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- verklaart de benadeelde partij
[minderjarige 1]niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [minderjarige 1] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.B. Scheltema Beduin, voorzitter, mr. J. van Bergen en
mr. J.B. Polak, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.W. Schalk, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 30 januari 2025.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

10.Bijlage I

De gewijzigde tenlastelegging
1
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2022 tot 16 oktober 2023 te [plaats 2] en/of elders in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt
op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [aangeefster] , door
- die [aangeefster] veelvuldig, ongewenst (bedreigende en/of beledigende en/of anderszins vervelende) berichten (via e-mail, whatsapp, sms en/of sociale media) toe te sturen en/of
- die [aangeefster] veelvuldig, ongewenst te bellen en/of te (achter)volgen en/of
- die [aangeefster] op verschillende plekken op te wachten en/of aan te spreken, en/of
- die [aangeefster] haar nieuwe vriend in België veelvuldig, ongewenst te bellen en/of
- het plaatsen van een baken, althans een tracker, in de auto van die [aangeefster] met het oogmerk die [aangeefster] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
(art 285b lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij in of omstreeks de periode van 13 tot en met 17 september 2023, althans op of omstreeks 17 september 2023 te [plaats 2] , althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door (telkens) aangestoken en brandend vuurwerk door een brievenbus in een woning ( [adres 3] ) te gooien, terwijl daarvan (telkens) gemeen gevaar voor goederen, te weten voor die woning en/of de inboedel, in elk geval (telkens) gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
(art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)