Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/3533
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 januari 2025 in de zaak tussen
[eiser], uit [plaats], eiser
(gemachtigde: mr. L. Schoemans-Gelissen),
en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het Uwv.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser om een veroordeling van het Uwv in de proceskosten. Eiser heeft dit verzoek gedaan bij de intrekking van zijn beroep, ingesteld in verband met het niet tijdig beslissen op een aanvraag door het Uwv, op 14 juni 2024. Eiser heeft het beroep ingetrokken omdat het Uwv bij besluiten van 13 en 28 mei 2024 alsnog heeft beslist en een WIA-uitkering heeft toegekend.
1.1.
Met de brief van 14 november 2024 heeft het Uwv de rechtbank laten weten dat hij zich kan vinden in vergoeding van de proceskosten conform het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) ten aanzien van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
1.2.
De rechtbank heeft het verzoek op 10 januari 2025 op zitting behandeld. Partijen hebben zich afgemeld voor de zitting.
1.3.
Na afloop van zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling toe, omdat het Uwv met de besluiten van 13 en 28 mei 2024 volledig tegemoet is gekomen aan het beroep van eiser.
3. Eiser krijgt een vergoeding van zijn proceskosten. Het Uwv moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend. Omdat de zaak een licht gewicht heeft, is op de waarde een factor van 0,5 toegepast. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 453,50. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van deze wegingsfactor, die gebruikelijk gehanteerd wordt voor een beroep niet tijdig beslissen.
4. De rechtbank wijst erop dat het Uwv verplicht is het door eiser betaalde griffierecht van € 51,- te vergoeden. [1] Eiser moet zich hiervoor tot het Uwv wenden.
Beslissing
De rechtbank:
- veroordeelt het Uwv tot betaling van € 453,50 aan proceskosten aan eiser;
- draagt het Uwv op het betaalde griffierecht van € 51,- te vergoeden.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2025 door mr. S.C.S. van Bree, rechter, in aanwezigheid van mr. E.M.A. Vissers, griffier. Dit proces-verbaal van de mondelinge uitspraak wordt geanonimiseerd gepubliceerd op rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.