In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 juli 2025 een beschikking gegeven over het verzoek van een man om de gecombineerde geslachtsnaam voor zijn minderjarige kind vast te stellen. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. K.T.J.M. Pijls-olde Scheper, verzoekt de rechtbank om te bepalen dat het kind voortaan de gecombineerde geslachtsnaam van hem en de vrouw zal dragen. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.A. Scanlan, is het hier niet mee eens, waardoor er geen overeenstemming tussen de ouders is bereikt. De rechtbank heeft in haar beoordeling verwezen naar eerdere beschikkingen en de relevante wetgeving, waaronder artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en artikel 1:5 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank oordeelt dat de man geen rechtsingang heeft om het geschil voor te leggen, en dat de vragen omtrent de toepassing van artikel 8 en 14 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) van belang zijn voor de beslechting van het geschil. Daarom heeft de rechtbank besloten het verzoek aan te houden en prejudiciële vragen aan de Hoge Raad te stellen. De rechtbank zal partijen de gelegenheid geven om zich uit te laten over deze vragen voordat ze aan de Hoge Raad worden voorgelegd. De beslissing om het verzoek aan te houden is genomen om te wachten op de bevindingen van de Hoge Raad, die mogelijk van invloed zijn op de uitkomst van de zaak.