ECLI:NL:RBZWB:2025:4671

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 juli 2025
Publicatiedatum
17 juli 2025
Zaaknummer
C/02/422330 / FA RK 24-2208
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging gezag, stiefouderadoptie en geslachtsnaamwijziging in een complexe gezinssituatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 juli 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende stiefouderadoptie, wijziging van gezag en geslachtsnaamwijziging. De verzoekers, de stiefvader en de moeder van het minderjarige kind [minderjarige], hebben verzocht om de stiefouderadoptie uit te spreken en het gezag van de vader te beëindigen. De vader, die [minderjarige] erkend heeft, heeft geen verweer gevoerd tegen de verzoeken. De rechtbank heeft vastgesteld dat [minderjarige] sinds april 2024 geen contact meer heeft met de vader, wat een relevante wijziging van omstandigheden vormt. De rechtbank heeft ook de betrokkenheid van de Raad voor de Kinderbescherming in acht genomen, die heeft geadviseerd over het welzijn van [minderjarige]. De rechtbank concludeert dat de stiefouderadoptie in het belang van [minderjarige] is, gezien de hechte band met de stiefvader en het feit dat de vader geen rol meer speelt in haar leven. De rechtbank heeft de verzoeken toegewezen, het gezag van de moeder alleen vastgesteld en de geslachtsnaam van [minderjarige] gewijzigd naar die van de moeder. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
zaak/rekestnr: C/02/422330 / FA RK 24-2208 (stiefouderadoptie en geslachtsnaamwijziging)
zaak/rekestnr: C/02/432651 / FA RK 25-1136 (wijziging gezag)
Datum uitspraak: 11 juli 2025
beschikking betreffende wijziging gezag, stiefouderadoptie en geslachtsnaamwijziging
in de zaak met kenmerk
C/02/422330 / FA RK 24-2208van
[de stiefvader](hierna: de stiefvader),
en
[de moeder](hierna: de moeder),
beiden wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
samen ook te noemen verzoekers,
advocaat: mr. W.J. Jurgers te Bergen op Zoom, voorheen mr. P.R. Klaver te Bergen op Zoom,
Als belanghebbende in de procedure met kenmerk
C/02/422330 / FA RK 24-2208wordt aangemerkt:
[de vader](hierna: de vader),
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
en in de zaak met kenmerk
C/02/432651 / FA RK 25-1136van
[de moeder](hierna: de moeder),
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. W.J. Jurgers te Bergen op Zoom.
tegen
[de vader](hierna: de vader),
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
In de procedure met kenmerk
C/02/432651 / FA RK 25-1136 is als informant betrokken:
[de stiefvader], voornoemd.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in beide procedures gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad.

1.Het (verdere) procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt in de procedure met zaaknr.
C/02/422330 / FA RK 24-2208op grond van de navolgende stukken:
- het op 10 mei 2024 ingekomen verzoek tot stiefouderadoptie, met bijlagen;
- het F9-formulier van mr. Klaver d.d. 5 juni 2024 met bijlagen, waaronder een referteverklaring van de vader en een instemmingsverklaring van de moeder;
- de op 22 september 2024 ingekomen brief van [minderjarige] ;
- het proces-verbaal van de zitting van 17 december 2024;
- het F9-formulier van mr. Klaver d.d. 5 maart 2025 met productie 4;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 3 april 2025;
- de op 18 april 2025 ingekomen brief van de Raad d.d. 15 april 2025;
- het F9-formulier van mr. Jurgers d.d. 30 april 2025;
- het F9-formulier van mr. Jurgers d.d. 16 juni 2025 met bijlage.
1.2
De rechtbank oordeelt in de procedure met zaaknr.
C/02/432651 / FA RK 25-1136op grond van de navolgende stukken:
- het op 6 maart 2025 ingekomen verzoek tot vaststelling eenhoofdig gezag;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 3 april 2025;
- de op 18 april 2025 ingekomen brief van de Raad d.d. 15 april 2025;
- het F9-formulier van mr. Jurgers d.d. 16 juni 2025 met bijlage.
1.3
De verzoeken zijn (nader) behandeld ter zitting van 3 april 2025. Verschenen is in zaak
C/02/422330 / FA RK 24-2208de stiefvader, bijgestaan door zijn advocaat. In zaak
C/02/432651 / FA RK 25-1136is de moeder verschenen bij advocaat en voorts was de stiefvader als informant aanwezig. Tevens was voor beide zaken aanwezig een vertegenwoordiger van de Raad.
De vader is tijdig en op juiste wijze opgeroepen en is niet in de procedures verschenen.

2.De feiten

2.1
Uit de moeder is geboren het thans nog minderjarige kind:
- [minderjarige] , hierna te noemen [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2009.
2.2
De vader heeft op 30 maart 2010 [minderjarige] erkend.
2.3
De vader en de moeder hebben het gezamenlijk gezag over [minderjarige] .
2.4
[minderjarige] woont bij de moeder en de stiefvader.
2.5
De moeder, de stiefvader, de vader en [minderjarige] hebben allen in ieder geval de Nederlandse nationaliteit.

3.De verzoeken

C/02/422330 / FA RK 24-2208
3.1
Verzoekers verzoeken bij beschikking en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - naar de rechtbank begrijpt - te bepalen dat:
- de stiefouderadoptie zal worden uitgesproken over [minderjarige] , waarbij de heer [de stiefvader] , naast de moeder, stiefouder zal zijn over [minderjarige] ;
- alsmede te verstaan dat de geslachtsnaam van [minderjarige] voortaan ‘ [geslachtsnaam moeder] ” zal luiden..
C/02/432651 / FA RK 25-1136
3.2
De moeder verzoekt bij beschikking en uitvoerbaar bij voorraad dat:
I ten aanzien van het gezag over [minderjarige] zal worden bepaald dat haar moeder alleen het gezag over [minderjarige] zal uitoefenen en dat tevens het mede gezag wat thans door de heer [de vader] wordt uitgeoefend over [minderjarige] zal worden beëindigd;
II overige beslissingen te nemen die de rechtbank in goede justitie nodig en passend acht;
II deze beslissing vaststelling eenhoofdig gezag wordt geregistreerd in het gezagsregister.
3.3
De vader voert blijkens de overlegde referteverklaring geen verweer tegen het verzoek ten aanzien van de stiefouderadoptie, de wijziging van het gezamenlijk gezag alsmede de wijziging van de geslachtsnaam van [minderjarige] .
3.4
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van het verzoek, hierna ingegaan.

4.De nadere beoordeling

4.1
Ten tijde van de vorige mondelinge behandeling op 3 april 2025 heeft de rechtbank beide verzoeken aangehouden, omdat zij zich onvoldoende geïnformeerd achtte ten aanzien van het belang van [minderjarige] en haar welzijn. Het was de rechtbank namelijk gebleken dat de situatie van [minderjarige] erg complex is en dat zij te maken heeft gehad met ingrijpende life-events. [minderjarige] groeit op in het gezin van de moeder en de stiefvader en heeft al van jongs af aan een regulier contact met haar biologische vader, de heer [de vader] . Dit contact is begin vorig jaar abrupt geëindigd door onder meer een conflict tussen de moeder, de stiefvader en de heer [de vader] over de statusvoorlichting van [minderjarige] . Daarnaast vertelde de stiefvader tijdens de mondelinge behandeling dat er bij [minderjarige] hulpverlening betrokken was vanuit het CJG. Dit alles gaf de rechtbank zorgen om [minderjarige] . De Raad heeft hierop voorgesteld om met [minderjarige] in gesprek te gaan om zodoende een beeld te krijgen hoe het met haar gaat. Om deze informatie mee te kunnen wegen in haar beslissing op de voorliggende verzoeken heeft de rechtbank in afwachting van dit gesprek en de bevindingen van de Raad in dit kader bij proces-verbaal beide zaken aangehouden. Daarbij heeft zij aangekondigd in beginsel na ontvangst van de bevindingen van de Raad schriftelijk te beslissen op de verzoeken, tenzij hieruit zorgen naar voren komen en een nadere zitting nodig is om deze zorgen te bespreken.
4.2
Bij brief van 15 april 2025 is van de Raad een verslag van zijn gesprek met [minderjarige] ontvangen. [minderjarige] heeft aan de Raad verteld dat zij haar stiefvader als haar vader ziet en dat zij geen actieve herinnering heeft aan de tijd dat de moeder een relatie had met de heer [de vader] . Tot vorig jaar dacht zij dat hij haar biologische vader was, maar dit blijkt dus iemand anders te zijn. [minderjarige] voelt op dit moment niet de behoefte om haar echte vader te ontmoeten. [minderjarige] is altijd op basis van een weekendregeling naar de heer [de vader] gegaan, maar dit voelde meer als een verplichting. [minderjarige] kon niet goed met de nieuwe relatie van de heer [de vader] opschieten en er was er vaak ruzie in huis. Uiteindelijk heeft [minderjarige] besloten om niet meer naar hem toe te gaan. Ze heeft hem geblokkeerd en sindsdien heeft zij niets meer van hem vernomen. Sinds [minderjarige] geen contact meer heeft met de heer [de vader] , ervaart zij meer rust. Het gaat goed op school en is graag thuis bij de moeder en de stiefvader. [minderjarige] heeft geen behoefte aan hulpverlening en zou graag zien dat de rechtbank de verzoeken toewijst. Zij wil graag de achternaam van haar moeder.
De rechtbank concludeert uit dit verslag dat het op dit moment goed gaat met [minderjarige] en dat zij de ontwikkelingen die zich in haar leven hebben voorgedaan een plekje heeft kunnen geven. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor een nadere mondelinge behandeling en zal op basis van de verkregen informatie beslissen op de voorliggende verzoeken ten aanzien van het gezag en de stiefouderadoptie.
4.3
Wijziging gezamenlijk gezag
4.3.1
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen, indien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Alsdan bepaalt de rechtbank aan wie van de ouders voortaan het gezag over ieder der minderjarige kinderen toekomt. Ingevolge artikel 1:253n lid 1 BW is artikel 1:251a lid 1 BW van overeenkomstige toepassing. Op grond van laatstgenoemde bepaling kan de rechter bepalen dat het gezag over minderjarigen aan één ouder toekomt indien er een onaanvaardbaar risico is dat bij instandhouding van gezamenlijk gezag van beide ouders de kinderen klem of verloren zouden raken tussen die ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of indien wijziging van het gezag anderszins in het belang van de minderjarigen noodzakelijk is.
4.3.2
De rechtbank moet dus eerst beoordelen of er sprake is van een wijziging van omstandigheden. In dit kader stelt de rechtbank vast dat [minderjarige] vanaf jonge leeftijd opgroeit in het gezin van de moeder en de stiefvader en op basis van een structurele weekendregeling om de twee weken een weekend bij de heer [de vader] verbleef. De heer [de vader] is doordat hij [minderjarige] heeft erkend haar juridische ouder, maar hij is niet haar biologische vader, wat [minderjarige] tot april 2024 altijd heeft gedacht. Discussies over onder meer de statusvoorlichting van [minderjarige] hebben de onderlinge verhoudingen tussen de moeder, de stiefvader en de heer [de vader] onder druk gezet met als gevolg dat het contact met [minderjarige] in april 2024 abrupt door de heer [de vader] is beëindigd. Sindsdien is er geen contact meer met de heer [de vader] . De rechtbank oordeelt dat dit een relevante wijziging van omstandigheid is, zodat de moeder in haar verzoek tot wijziging van het gezag kan worden ontvangen.
4.3.3
Uitgangspunt van de wet is dat de ouders ook na het verbreken van de relatie belast blijven met het gezamenlijk gezag over hun minderjarige kind(eren). Voor het gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind(eren) in gezamenlijk overleg kunnen nemen.
4.3.4
Op grond van de overlegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling door partijen naar voren is gebracht, stelt de rechtbank vast dat dit niet (meer) het geval is
.Als onweersproken staat vast dat de heer [de vader] niet de biologische ouder van [minderjarige] is. [minderjarige] is geboren uit een andere (eerdere) relatie van de moeder. De heer [de vader] heeft [minderjarige] ruim een jaar na haar geboorte erkend en is hij samen met de moeder belast met het gezag over [minderjarige] . Nadat deze relatie is geëindigd, heeft de moeder een relatie gekregen met de stiefvader. Al ruim twaalf jaar deelt de stiefvader met de moeder de zorg over [minderjarige] . Tot april 2024 ging [minderjarige] om het weekend naar de heer [de vader] . Zij wist niet beter dan dat de heer [de vader] haar biologische vader was. Discussies over onder meer de statusvoorlichting van [minderjarige] hebben er toe geleid dat de heer [de vader] in april 2024 abrupt het contact heeft verbroken. De moeder heeft zich uiteindelijk genoodzaakt gezien om [minderjarige] in te lichten over de status van de heer [de vader] . Sinds april 2024 is niets meer van de heer [de vader] vernomen. De heer [de vader] heeft door het ondertekenen van een referteverklaring te kennen gegeven dat hij afstand doet van zijn rol als gezaghebbende ouder. Op dit moment speelt de heer [de vader] geen enkele rol meer in het leven van [minderjarige] en heeft hij duidelijk te kennen gegeven dit ook niet meer te willen. De heer [de vader] is niet langer bereid om invulling te geven aan zijn gezag over [minderjarige] en de verwachting bestaat niet dat dit in de toekomst anders zal zijn. De rechtbank acht wijziging van het gezamenlijk gezag daarom anderszins in het belang van [minderjarige] noodzakelijk. Het verzoek van de moeder zal dan ook worden toegewezen en uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
4.4
Stiefouderadoptie
4.4.1
De moeder en de stiefvader verzoeken de rechtbank primair om de adoptie van [minderjarige] door de stiefvader uit te spreken. Een verzoek als het onderhavige kan ingevolge artikel 1:227 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) slechts worden gedaan indien de stiefouder ten minste drie aaneengesloten jaren onmiddellijk voorafgaande aan de indiening van het verzoek met de ouder heeft samengeleefd. Aan deze voorwaarde is voldaan, nu de moeder en de stiefvader al sinds 2013 een relatie hebben en sindsdien in gezinsverband met [minderjarige] samenwonen. Zij zijn op 15 augustus 2014 met elkaar gehuwd. Verzoekers kunnen daarom in hun verzoek worden ontvangen.
4.4.2
Ingevolge artikel 1:227 lid 3 BW kan het verzoek voorts alleen worden toegewezen indien de adoptie in het kennelijk belang van het kind is, op het tijdstip van het verzoek tot adoptie vaststaat en voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien is dat het kind niets meer van zijn ouder of ouders in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft en aan de voorwaarden die zijn genoemd in het eerste lid van artikel 1:228 BW wordt voldaan.
4.4.3
Uit de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de eerdere mondelinge behandelingen naar voren is gebracht, begrijpt de rechtbank dat [minderjarige] is geboren uit een eerdere relatie van de moeder. De moeder heeft hierna een relatie gekregen met de heer [de vader] , die [minderjarige] een jaar na haar geboorte heeft erkend. Tot april vorig jaar is er een structureel contact geweest tussen de heer [de vader] en [minderjarige] , die niet beter wist dan dat de heer [de vader] haar biologische vader was. De discussie over de statusvoorlichting, waar de moeder nog mee wilde wachten totdat [minderjarige] oud genoeg was om adequaat te kunnen omgaan met deze informatie, heeft ertoe geleid dat de heer [de vader] zich volledig heeft teruggetrokken uit het leven van [minderjarige] . De rechtbank stelt vast dat de heer [de vader] zich refereert aan zowel het verzoek om zijn gezag over [minderjarige] te beëindigen als het verzoek van de stiefvader om [minderjarige] te mogen adopteren. De rechtbank concludeert hieruit dat de heer [de vader] volledig uit beeld is en dat niets meer van hem als ouder van [minderjarige] te verwachten valt. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook voldaan aan de in lid 3 van voornoemd artikel gestelde voorwaarde.
4.4.4
De rechtbank dient vervolgens te toetsen of is voldaan aan de voorwaarden voor stiefouderadoptie genoemd in artikel 1:228 BW, te weten:
dat de minderjarige op de dag van het eerste verzoek minderjarig is;
dat de minderjarige geen kleinkind is van de adoptant;
dat de adoptant ten minste achttien jaar ouder is dan de minderjarige;
at geen der ouders het verzoek tegenspreekt;
dat adoptant en de moeder de minderjarige gedurende tenminste een jaar feitelijk gezamenlijk hebben verzorgd en opgevoed;
dat de moeder alleen of samen met de adoptant het gezag over de minderjarige heeft.
De rechtbank stelt vast dat de vader niet in deze procedure is verschenen om zodoende het verzoek te weerspreken, waardoor, mede met de beslissing zoals genoemd onder r.o. 4.3.4 in acht genomen, aan alle voornoemde voorwaarden is voldaan.
4.4.5
Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen of zij de stiefouderadoptie in het kennelijk belang van [minderjarige] acht. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. De moeder heeft sinds 2013 een relatie met de stiefvader en zorgen sindsdien samen voor [minderjarige] . Zij zijn een jaar later ook met elkaar gehuwd. [minderjarige] weet dat de stiefvader niet haar echte vader is, maar zo voelt het wel. Lange tijd heeft [minderjarige] gedacht dat de heer [de vader] haar biologische vader was, nu blijkt dit toch iemand anders te zijn. Zij heeft geen behoefte om haar echte vader te leren kennen. [minderjarige] heeft een hechte band met haar stiefvader en wil graag dat hij formeel haar vader wordt. Dit heeft zij kenbaar gemaakt in haar brief die zij aan de rechtbank heeft geschreven, maar ook in het gesprek met de Raad. De stiefvader wil graag mede belast worden met het gezag over [minderjarige] , zodat zijn rol ten aanzien van [minderjarige] geformaliseerd wordt en hij samen met de moeder voortaan alle belangrijke beslissingen kan nemen aangaande [minderjarige] . Gezien het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat de stiefouderadoptie in het belang van [minderjarige] is, waardoor haar feitelijke en gevoelsmatige situatie in overeenstemming komt met de formele situatie.
4.4.6
Alles overwegende komt de rechtbank tot het oordeel dat aan alle voorwaarden voor de stiefouderadoptie wordt voldaan, waardoor het primaire (onweersproken) verzoek zal worden toegewezen, onder de voorwaarde dat de beslissing tot belasting van de moeder met het eenhoofdig gezag in kracht van gewijsde is gegaan.
4.4.7
Met het oog op deze beslissing wenst de rechtbank met de Raad wel het belang van een volledige statusvoorlichting te benadrukken. De moeder en de stiefvader hebben [minderjarige] recentelijk pas verteld dat de heer [de vader] niet haar biologische vader is en dat zij dus een andere vader heeft. De moeder en de stiefvader hebben met [minderjarige] alleen zijn voornaam gedeeld en zijn voornemens om haar verder te informeren over haar afstamming zodra de rust is wedergekeerd na alle spanningen die hebben gespeeld rondom de heer [de vader] en zij de indruk hebben dat [minderjarige] deze informatie aankan. De rechtbank acht met de Raad in het belang van de verdere identiteitsontwikkeling dat [minderjarige] zich een volledig beeld kan vormen van haar afstamming. Van de moeder en de stiefvader wordt dan ook verwacht dat zij dit verder zullen oppakken.
4.5
Geslachtsnaamwijziging
4.5.1
Indien een kind door adoptie in familierechtelijke betrekking tot de echtgenoot van een ouder komt te staan, houdt het ingevolge artikel 1:5, derde lid, BW zijn geslachtsnaam, tenzij de ouder en diens echtgenoot gezamenlijk verklaren dat het kind de geslachtsnaam zal hebben van de echtgenoot. Indien een kind op het tijdstip van het ontstaan van de familierechtelijke betrekking met beide ouders zestien jaar of ouder is, verklaart het zelf ten overstaan van de rechter of het de geslachtsnaam van de ene of de andere ouder zal hebben of van beide ouders in een vrij te bepalen volgorde of bij adoptie, een geslachtsnaam die is gekozen overeenkomstig het derde lid. Van deze verklaring wordt melding gemaakt in de akte van erkenning of in de rechterlijke uitspraak inzake adoptie of gerechtelijke vaststelling van het vaderschap.
4.5.2
De rechtbank stelt vast dat [minderjarige] in haar e-mailbericht aan de rechtbank van 22 september 2024 heeft verklaard dat zij na adoptie voortaan de geslachtsnaam van haar moeder wil dragen, te weten ‘ [geslachtsnaam moeder] ’. De rechtbank zal dit als zodanig opnemen in de te geven beschikking.
4.6
Geboorteakte
4.6.1
Gelet op artikel 1:20 eerste lid, aanhef en onder a, BW, artikel 1:20a, eerste lid BW en artikel 1:20e, eerste lid, BW zal de rechtbank de ambtenaar van de burgerlijke stand gelasten van deze beschikking een latere vermelding toe te voegen aan de geboorteakte van [minderjarige] en de griffier opdragen een afschrift van de beschikking aan de ambtenaar van de burgerlijke stand te zenden, niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking.

5.De beslissing

De rechtbank
C/02/422330 / FA RK 24-2208
5.1
bepaalt dat het gezag over de [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2009, voortaan aan de vrouw alleen toekomt;
5.2
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
5.3
bepaalt dat de griffier een afschrift van deze beschikking zal doen toekomen aan het centrale gezagsregister, om daarin aantekening te doen van de gewijzigde gezagssituatie;
C/02/432651 / FA RK 25-1136
5.4
spreekt, onder de voorwaarde dat de hiervoor opgenomen beslissing tot belasting van de moeder met het eenhoofdig gezag (zaaknummer C/02/4
422330 / FA RK 24-2208)in kracht van gewijsde is gegaan, uit de adoptie van [minderjarige] , hierna te noemen [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2009, door [de stiefvader] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag 2] 1969;
5.5
verstaat dat de geslachtsnaam van voornoemde minderjarige alsdan zal luiden ‘ [geslachtsnaam moeder] ’;
5.5
draagt de griffier - op grond van artikel 1:20e lid 1 BW - op niet eerder dan drie
maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking - en indien daartegen geen hoger beroep is ingesteld - een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand;
5.6
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Dijkman, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2025 in tegenwoordigheid van Bakker-Maljers, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.