ECLI:NL:RBZWB:2025:4631

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 juli 2025
Publicatiedatum
17 juli 2025
Zaaknummer
BRE 25/3226 Wajong
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake schorsing uitkering Wajong

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker inzake de schorsing van zijn uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). De voorzieningenrechter heeft op 17 juli 2025 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de spoedeisendheid van het verzoek centraal stond. De griffier had verzoeker eerder verzocht om het spoedeisend belang nader toe te lichten, inclusief een overzicht van gezinsinkomsten en vaste lasten. Verzoeker heeft bankafschriften overgelegd, maar deze gaven geen overtuigend bewijs van een spoedeisend belang. De vriendin van verzoeker had verklaard dat zij de lasten alleen draagt, maar de overgelegde documenten toonden aan dat er geen acute financiële noodzaak was. De voorzieningenrechter concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor een spoedeisend belang en wees het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/3226 Wajong

uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 juli 2025 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. S. Karkache),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

Inleiding

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker inzake de schorsing van zijn uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong).
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de voorlopige voorzieningenprocedure is bedoeld om in afwachting van de uitkomst van een bezwaar- of beroepsprocedure een voorlopige maatregel te treffen. Daarom speelt bij de beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening de spoedeisendheid een belangrijke rol.
5. De griffier heeft per brief van 2 juli 2025 aan verzoeker gevraagd om het spoedeisend belang nader toe te lichten. Daarbij is verzocht om een overzicht van de gezinsinkomsten en de vaste lasten met daarbij in ieder geval een recente uitdraai van de bankafschriften (inclusief eventuele spaarrekeningen) van verzoeker en zijn vriendin.
6. De gemachtigde heeft op 10 juli 2025 namens verzoeker, ter onderbouwing van zijn spoedeisend belang, een verklaring van zijn vriendin overgelegd. Daarbij zijn bankafschriften van de betaalrekeningen van verzoeker en zijn vriendin overgelegd.
7. De vriendin van verzoeker heeft verklaard dat zij nu alle lasten alleen draagt en dat zij ook de zorgverzekering en het telefoonabonnement van verzoeker betaalt. Daarbij heeft zij aangegeven dat de vaste lasten en de dagelijkse uitgaven nauwelijks nog te dragen zijn.
Uit deze verklaring blijkt echter niet dat de vaste lasten en andere noodzakelijke uitgaven niet meer voldaan kunnen worden uit het inkomen van de vriendin. Deze verklaring is daarom onvoldoende om een spoedeisend belang aan te nemen.
8. Ook uit de overgelegde bankafschriften blijkt niet van een spoedeisend belang. Verzoekers hebben bankafschriften overgelegd over de periode 7 april 2025 tot en met 7 juli 2025. Het saldo op 7 april 2025 en dat op 7 juli 2025 is nagenoeg hetzelfde gebleven, terwijl de uitkering van verzoeker al sinds 1 juni 2025 is geschorst. Hieruit blijkt dus niet dat de noodzakelijke uitgaven niet uit het inkomen van de vriendin van verzoeker betaald kunnen worden. Verder blijkt uit de afschriften van de betaalrekening van de vriendin dat er in april en mei 2025 bedragen van € 300,-- zijn overgemaakt naar een spaarrekening. Ondanks het feit dat de griffier in de brief van 2 juli 2025 ook heeft gevraagd om afschriften van spaarrekeningen over te leggen, heeft verzoeker dit niet gedaan. Onduidelijk is gebleven hoeveel spaargeld de vriendin van verzoeker heeft. Voor zover al aangenomen zou moeten worden dat zij niet alle noodzakelijke kosten zou kunnen betalen uit haar reguliere inkomen, is niet gebleken dat zij deze kosten niet van haar spaarrekening zou kunnen betalen.
9. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat onvoldoende is gebleken dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij een voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Breeman, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 17 juli 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.