Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juli 2025 in de zaak tussen
[eiser] , uit [plaats] , eiser,
Dienst Toeslagen (voorheen Belastingdienst/Toeslagen), verweerder.
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
.Verweerder heeft de beslistermijn verlengd met zes weken. Verweerder had dus in ieder geval uiterlijk op 5 februari 2025 moeten beslissen. De termijn waarbinnen verweerder moet beslissen is inmiddels voorbij. Eiser heeft verweerder op 15 april 2025 in gebreke gesteld en verweerder heeft de ingebrekestelling op 17 april 2025 ontvangen. Sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
4.1. In het verweerschrift verzoekt verweerder om bij het bepalen van de beslistermijn aan te sluiten bij de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 26 maart 2025. [3]
Conclusie en gevolgen
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op uiterlijk alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 53,- aan eiser moet vergoeden;