ECLI:NL:RBZWB:2025:4617

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 juli 2025
Publicatiedatum
16 juli 2025
Zaaknummer
C/02/435210 / FA RK 25-2391
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van de Kraats
  • mr. Snatersen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging hoofdverblijfplaats van minderjarige naar moeder in Duitsland

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 juli 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van de hoofdverblijfplaats van een minderjarige. De minderjarige, geboren in 2010, heeft de wens geuit om bij haar moeder in Duitsland te wonen in plaats van bij haar vader in Nederland. De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige en haar broertje. De kinderrechter heeft op 27 mei 2025 gesproken met de minderjarige naar aanleiding van haar brief en op 27 juni 2025 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Tijdens deze behandeling is vastgesteld dat de minderjarige niet goed in haar vel zit en dat er zorgen zijn over haar ontwikkeling. De betrokkenen, waaronder de ouders en de jeugdbeschermster, zijn van mening dat de minderjarige de kans moet krijgen om te ervaren hoe het is om bij haar moeder in Duitsland te wonen, onder bepaalde voorwaarden. De kinderrechter heeft besloten de behandeling van de vraag van de minderjarige aan te houden voor zes maanden, met de mogelijkheid om de situatie te evalueren tijdens een volgende mondelinge behandeling. De ouders en de jeugdbeschermster zijn verzocht om voor deze behandeling schriftelijk te rapporteren over hun ervaringen en de huidige stand van zaken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
zaakgegevens: C/02/435210 / FA RK 25-2391
datum uitspraak: 7 juli 2025
beschikking
in de zaak van
[minderjarige],
hierna te noemen [minderjarige] ,
geboren op [geboortedag 1] 2010 in [geboorteplaats] ,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
feitelijk wonende in Duitsland, maar in de Basisregistratie Personen (BRP) ingeschreven op een adres in [woonplaats 1] ,
[de vader] ,
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2] .
De kinderrechter merkt als informant aan:
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI),
locatie Tilburg.
De Raad voor de Kinderbescherming Zuidwest-Nederland, locatie Breda, hierna te noemen de Raad, is op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) betrokken in deze procedure.

1.Het verloop van het geding

1.1
Dit blijkt uit het volgende stuk:
- de ongedateerde brief van [minderjarige] , ontvangen op 6 mei 2025.
1.2
De kinderrechter heeft op 27 mei 2025 gesproken met [minderjarige] over haar brief.
1.3
Op 27 juni 2025 heeft, met gesloten deuren, de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarbij zijn verschenen de vader, de betrokken jeugdbeschermster van de GI mevrouw [naam] en een medewerkster van de Raad. De moeder heeft via een Teams-verbinding aan de mondelinge behandeling deelgenomen.
1.4
De kinderrechter heeft op 30 juni 2025 opnieuw met [minderjarige] gesproken over hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken.

2.De feiten

2.1
De ouders hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie zijn [minderjarige] en haar [broertje] (geboren op [geboortedag 2] 2012 in [geboorteplaats] ) geboren.
2.2
De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] en [broertje] .
2.3
Bij beschikking van 13 augustus 2024 (C/02/423601 / JE RK 24-1136) zijn [minderjarige] en [broertje] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 13 augustus 2024 tot 13 augustus 2025.
2.4
Bij beschikking van (eveneens) 13 augustus 2024 (C/02/414688 / FA RK 23-4712) is het hoofdverblijf van [minderjarige] en [broertje] bepaald bij de vader. Daarnaast is een zorgregeling vastgesteld in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, inhoudende dat de moeder en [minderjarige] en [broertje] gerechtigd zijn tot contact met elkaar in ieder geval gedurende (een gedeelte) van de schoolvakanties, waarbij de omgang en frequentie van de zorgregeling door en onder regie van de GI nader kan worden bepaald.

3.De vraag

3.1
Ter beoordeling ligt voor de vraag van [minderjarige] om te bepalen dat zij voortaan bij haar moeder in plaats van haar vader woont.

4.De beoordeling

4.1
[minderjarige] heeft de kinderrechter een vraag gesteld via de zogenaamde ‘informele rechtsingang’. Die informele rechtsingang biedt een kind dat ouder is dan twaalf jaar, de mogelijkheid om zich op informele wijze tot de rechter te wenden. Dat kan bijvoorbeeld met een brief, e-mailbericht of telefoontje. Een kind kan alleen gebruik maken van de informele rechtsingang als dat in de wet is bepaald.
4.2
Op grond van artikel 1:253a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek juncto artikel 1:377g van het Burgerlijk Wetboek kan [minderjarige] de kinderrechter informeel vragen een zorgregeling vast te stellen. In de jurisprudentie wordt deze informele rechtsingang ruim geïnterpreteerd, zodat deze ook van toepassing kan zijn op de vaststelling dan wel wijzing van de hoofdverblijfplaats. [minderjarige] kan daarom worden ontvangen in haar vraag.
4.3
De kinderrechter heeft [minderjarige] op 27 mei 2025 gesproken naar aanleiding van haar brief. Tijdens het gesprek met de kinderrechter heeft [minderjarige] aangegeven dat zij nog altijd achter hetgeen zij in haar brief heeft geschreven staat. Zij wil graag bij haar moeder in Duitsland wonen in plaats van bij haar vader in Nederland.
4.4.
Hierover is met beide ouders, de betrokken jeugdbeschermster en een medewerkster van de Raad gesproken tijdens de mondelinge behandeling op 27 juni 2025. Voor de kinderrechter is vast komen te staan dat de zorgen over [minderjarige] groot zijn. [minderjarige] zit niet goed in haar vel, en iedereen is het erover eens dat zij haar schoolgang zo snel als mogelijk weer moet oppakken en met haar beide ouders in contact moet staan. De wens van [minderjarige] om bij haar moeder in Duitsland te wonen is groot, en dit lijkt [minderjarige] op dit moment (mede) te belemmeren in haar ontwikkeling. Beide ouders, de betrokken jeugdbeschermster en de medewerkster van de Raad hebben aangegeven het van belang te achten dat [minderjarige] de kans wordt geboden om het wonen bij de moeder in Duitsland te ervaren gedurende een proefperiode, en wel tot het einde van dit jaar. Dit in de hoop dat voor [minderjarige] duidelijk wordt waar haar toekomstperspectief ligt; bij haar moeder in Duitsland of bij haar vader in Nederland. Daarbij is besproken dat aan het verblijf van [minderjarige] bij de moeder in Duitsland wel voorwaarden moeten worden verbonden, namelijk dat:
- [minderjarige] in Duitsland naar school gaat;
- [minderjarige] zich houdt aan de afspraken en de regels die bij de moeder gelden;
- De moeder de Duitse instanties in haar woning toelaat om te monitoren hoe het verblijf van [minderjarige] bij de moeder verloopt;
- De moeder en [minderjarige] bereikbaar zijn voor de Duitse instanties en de betrokken jeugdbeschermster mevrouw [naam] en het contact met haar (blijven) aangaan;
- Tussen de ouders sprake is van (minimale) communicatie, in die zin dat de vader door de moeder op de hoogte wordt gesteld waar [minderjarige] verblijft, waar zij naar school gaat en hoe haar schoolgang verloopt en hoe het in algemene zin met [minderjarige] gaat.
4.5
De kinderrechter heeft [minderjarige] op 30 juni 2025 opnieuw gesproken. Tijdens dit gesprek heeft [minderjarige] te kennen gegeven dat zij nog steeds de wens heeft om bij haar moeder in Duitsland te wonen. [minderjarige] heeft ingestemd met het voorstel om het wonen bij haar moeder in Duitsland gedurende een proefperiode die loopt tot aan het einde van dit jaar te gaan ervaren onder de voorwaarden die daaraan zijn gesteld.
4.6
Gelet op het vorenstaande is het aan de ouders, [minderjarige] en de jeugdbeschermster om in goed overleg het verblijf van [minderjarige] bij de moeder binnen nu en enkele weken mogelijk te maken en de daarvoor noodzakelijke geachte zaken te regelen. Een ieder zal zich hiervoor moeten inzetten én open stellen voor een goede onderlinge samenwerking.
4.7
De kinderrechter neemt gezien het vorenstaande nog geen beslissing over de wijziging van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] van de vader naar de moeder. Zij zal de vraag van [minderjarige] aanhouden voor de duur van zes maanden, en de mondelinge behandeling van de zaak voorzetten op
dinsdag [datum] 2025 om [uur]. Tijdens deze mondelinge behandeling zal het wonen van [minderjarige] bij de moeder in Duitsland worden geëvalueerd.
[minderjarige] zal opnieuw worden opgeroepen voor een kindgesprek voorafgaand aan de mondelinge behandeling om haar ervaringen over het wonen bij de moeder met de kinderrechter te delen. Ook zal haar worden gevraagd of zij haar vraag nog handhaaft of niet.
4.8
De ouders (ieder voor zich) en de jeugdbeschermster worden verzocht om twee weken voor voormelde mondelinge behandeling, te weten
uiterlijk op 2 december 2025, aan de kinderrechter schriftelijk te berichten hoe zij de afgelopen periode hebben ervaren, wat de huidige stand van zaken is en wat zij vinden wat er naar de toekomst toe besloten moet worden.
4.9
In het licht van het vorenstaande beslist de kinderrechter als volgt.

5.De beslissing

De kinderrechter:
5.1
houdt de behandeling van de vraag van [minderjarige] aan tot de mondelinge behandeling van dinsdag
[datum] 2025 om [uur] bij mr. Van de Kraats, welke mondelinge behandeling plaatsvindt in het gerechtsgebouw te Breda, Stationslaan 10;
5.2
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als
oproepingvoor die mondelinge behandeling voor de
vader, de moeder, de GI en de Raad;
5.3
[minderjarige] zal in de gelegenheid worden gesteld op haar vraag nader te worden gehoord ter gelegenheid van een nog nader te bepalen afzonderlijk kindgesprek en dient hiervan nog
een aparte oproepte krijgen;
5.4
verzoekt de beide ouders en de GI om uiterlijk op 2 december 2025 de kinderrechter te berichten zoals overwogen in rechtsoverweging 4.8;
5.5
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van de Kraats, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2025 in tegenwoordigheid van mr. Snatersen, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van de rechtbank Breda.