ECLI:NL:RBZWB:2025:4614

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 juli 2025
Publicatiedatum
16 juli 2025
Zaaknummer
C/02/433635 / FA RK 25-1628
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • M. Phillips
  • J. van den Beld
  • A. Jurkovich
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag en benoeming van een voogd in een complexe gezinszaak met een minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 juli 2025 een beschikking uitgesproken over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder en de vader over hun minderjarige kind, geboren op [geboortedag 1] 2015. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de ouders te beëindigen en de Stichting Jeugdbescherming Brabant als voogd aan te stellen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ontwikkeling van de minderjarige ernstig wordt bedreigd door de onbetrouwbaarheid van de ouders, die beiden niet in staat zijn om de zorg en verantwoordelijkheid voor het kind adequaat te dragen. De moeder heeft een geschiedenis van verslavingsproblematiek en is momenteel niet in staat om voor het kind te zorgen, terwijl de vader sinds 2019 geen contact meer heeft gehad met de minderjarige. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het in het belang van de minderjarige is om het gezag van de ouders te beëindigen en de voogdij bij de GI te beleggen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk van kracht is, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De rechtbank heeft benadrukt dat de moeder en vader altijd de ouders van de minderjarige zullen blijven, maar dat de huidige situatie een gezagsbeëindiging noodzakelijk maakt voor de ontwikkeling en stabiliteit van het kind.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/433635 / FA RK 25-1628
Datum uitspraak: 7 juli 2025
Beschikking van de meervoudige kamer over de gezagsbeëindiging
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
locatie Breda,
hierna te noemen de Raad,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag 1] 2015 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. C.C.J. Mouwen te Tilburg,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. M.J.E.M. Edelmann te Breda,
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
locatie Tilburg,
hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI),
DE HEER EN MEVROUW [de pleegouders],
hierna te noemen de pleegouders (opa en stiefoma vaderszijde),
wonende te [woonplaats 1] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift van de Raad van 31 maart 2025 met bijlagen, ontvangen op 31 maart 2025;
  • de schriftelijke bereidverklaring van de GI van 31 maart 2025, ontvangen op
  • het stelbericht van mr. Mouwen van 23 april 2025;
  • het e-mailbericht van mr. Edelmann van 22 mei 2025.
1.2.
Op 24 juni 2025 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld. Daarbij waren aanwezig:
- de advocaat van de moeder;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- een vertegenwoordiger van de GI.
De moeder, de vader en zijn advocaat en de pleegouders zijn niet verschenen.
1.3.
De rechtbank heeft [minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de rechtbank. Tijdens de zitting heeft de rechtbank samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige] is geboren uit de (inmiddels verbroken) relatie van zijn ouders. De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
De moeder heeft naast [minderjarige] nog twee andere kinderen, te weten [kind 1] en [kind 2] . De heer [naam] is de juridische vader van [kind 1] en de biologische vader van [kind 2] . De moeder en de heer [naam] hebben geen relatie meer met elkaar.
2.3.
Bij beschikking van 18 oktober 2022 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI en is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend. Deze maatregelen zijn daarna steeds verlengd, laatstelijk tot 18 januari 2026.
2.4.
[minderjarige] verbleef op grond van voormelde machtiging aanvankelijk bij de heer [naam] . Hij is in februari 2023 geplaatst in het huidige perspectief biedende pleeggezin, waar hij tot op heden verblijft.
2.5.
De GI heeft zich bij brief van 31 maart 2025 bereid verklaard om de voogdij over [minderjarige] te aanvaarden.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt het gezag van de ouders te beëindigen en de GI tot voogdes over [minderjarige] te benoemen en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De Raad heeft op basis van het door hem verrichte onderzoek in het rapport van
28 maart 2025, samengevat, geconcludeerd dat sprake is van een ernstig bedreigde ontwikkeling van [minderjarige] omdat hij al langere tijd niet op de vader en de moeder kan vertrouwen als ouders die de zorg en verantwoordelijkheid voor hem kunnen dragen. De vader is niet betrokken bij [minderjarige] , en wenst dat ook niet te zijn. Dit maakt dat hij geen betekenisvolle invulling kan geven aan zijn gezag. De moeder wil graag betrokken zijn, maar wordt hierin belemmerd door haar persoonlijke problematiek en het niet kunnen komen tot stabiliteit. Hierdoor lukt het de moeder al langere tijd niet om voldoende beschikbaar te zijn voor [minderjarige] en om haar gezag adequaat uit te oefenen, iets wat vertragend werkt. Daarnaast heeft [minderjarige] met zowel de vader als de moeder al langere tijd geen contact. De Raad hoopt dat het de ouders zal lukken om andere keuzes te maken, zodat er in de toekomst weer (een vorm van) contact kan ontstaan tussen [minderjarige] en de ouders. De Raad ziet het als positief dat de moeder stappen aan het zetten is om haar leven weer op orde te krijgen. [minderjarige] kan echter het proces van de moeder om haar leven beter op de rit te krijgen niet (nog) langer afwachten. De Raad heeft niet de verwachting dat de ouders binnen een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn wel in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te dragen. De aanvaardbare termijn voor [minderjarige] is inmiddels verstreken. Het is niet meer in het belang van [minderjarige] dat de ouders het gezag over hem blijven uitoefenen. De Raad is zich bewust van het ingrijpende karakter van een gezagsbeëindigende maatregel. Desondanks is dit een passende maatregel. Gebleken is dat de doelen van de ondertoezichtstelling niet behaald kunnen worden ondanks de jarenlange inzet van hulpverlening. De Raad heeft er geen vertrouwen in dat dit binnen afzienbare tijd zal veranderen. Evenmin ziet de Raad mogelijkheden om de hulpverlening plaats te laten vinden in een vrijwillig kader. De situatie is hier te complex, kwetsbaar en onzeker voor. Een gezagsbeëindigende maatregel ten aanzien van de ouders is een noodzakelijk geachte maatregel in de bescherming van de ontwikkeling van [minderjarige] voor nu en in de toekomst. De voogdij over [minderjarige] kan het beste belegd worden bij de GI. De GI kan vanuit haar neutrale positie de belangen van [minderjarige] behartigen, zorg dragen voor continuïteit en belangrijke beslissingen voor hem nemen. Bovendien hebben de pleegouders aangegeven dat ook zij van mening zijn dat de voogdij over [minderjarige] bij de GI dient te liggen.
De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling aanvullend naar voren gebracht dat [minderjarige] in eerste instantie veel zorgen had over zijn moeder en haar graag wilde zien. Dit is gewijzigd. Hij ervaart nu boosheid en teleurstelling naar zijn moeder, wat het gemis lijkt te overstijgen. [minderjarige] geeft op dit moment ook aan geen contact met zijn moeder te willen. De Raad gunt [minderjarige] duidelijkheid over zijn opvoedperspectief en wie over hem de gezagsbeslissingen gaat nemen. Dit zodat hij zekerheid ervaart over de plek waar hij zal opgroeien en dat belangrijke zaken voor hem geregeld worden. Hierdoor wordt [minderjarige] , die aan het begin van de puberteit staat, in staat gesteld zich te richten op zijn eigen ontwikkeling.
4.2.
De advocaat van de moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat de moeder zich verzet tegen het verzoek van de Raad om haar gezag over [minderjarige] te beëindigen. De moeder begrijpt dat zij op dit moment niet voor [minderjarige] kan zorgen. Zij hoopt echter op enig moment wel weer de verantwoordelijkheid voor zijn verzorging en opvoeding te kunnen dragen en wil hiervoor knokken. In de afgelopen jaren heeft de moeder ambulante hulpverlening gehad. Dit heeft niet tot het gewenste resultaat geleid. Zij heeft intensievere hulp nodig. De moeder krijgt op dit moment ondersteuning van de reclassering. Daarnaast is de moeder bezig met een aanmelding bij kliniek [hulpverlening] voor opname en behandeling om te werken aan haar verslavingsproblematiek en persoonlijke problematiek. De moeder heeft met deze kliniek vanuit het verleden goede ervaringen. Zij heeft namelijk eerder een behandeltraject bij [hulpverlening] doorlopen, dat zij destijds succesvol heeft afgerond. De moeder hoopt met een nieuwe opname en behandeling bij [hulpverlening] blijvend geholpen te worden. Dit kost echter tijd en de moeder vraagt haar die extra tijd te geven. Indien haar gezag beëindigd wordt, raakt de moeder steeds verder verwijderd van [minderjarige] . De moeder wil dit niet, zij wil juist het contact met [minderjarige] herstellen. Zij mist [minderjarige] heel erg. De moeder vindt het vanwege haar problematiek echter lastig om afspraken na te komen, ondanks de ondersteuning die zij hierbij krijgt. Gezagsbeslissingen over [minderjarige] heeft zij echter nooit gefrustreerd. De moeder heeft hieraan altijd haar medewerking verleend en toestemming voor alles gegeven. Verzocht wordt om het verzoek van de Raad tot gezagsbeëindiging van de moeder over [minderjarige] af te wijzen.
4.3.
De advocaat van de vader heeft bij e-mailbericht van 22 mei 2025 aan de rechtbank laten weten dat de vader achter het verzoek van de Raad staat, waarbij de GI wordt belast met de voogdij over [minderjarige] . Gelet hierop zullen de vader en de advocaat niet verschijnen op de mondelinge behandeling.
4.4.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij het verzoek van de Raad steunt en zich aansluit bij het standpunt van de Raad. Een gezagsbeëindiging past bij het perspectief van [minderjarige] dat niet bij de ouders ligt, maar bij het huidige pleeggezin waar hij liefdevol opgroeit. De GI is bereid de voogdij over [minderjarige] uit te voeren in geval van een beëindiging van het gezag van de ouders. [minderjarige] heeft al heel veel meegemaakt in zijn leven. Desondanks is [minderjarige] een leuke en vrolijke jongen. Hij voelt zich thuis bij zijn pleegouders en geniet van het maandelijkse contact met [kind 1] en [kind 2] , dat recent weer is opgestart. Het contact tussen [minderjarige] en [kind 1] is wel altijd door blijven lopen. [minderjarige] maakt stapjes vooruit. Hij is bezig met traumaverwerking. Dit heeft wisselend invloed op hem. Bij spanningen laat [minderjarige] nog tics zien. [minderjarige] heeft moeite met de afwijzing van zijn vader, maar gelukkig toont de familie van de vader zich wel betrokken bij [minderjarige] . Naar de moeder laat [minderjarige] op dit moment boosheid zien. Hij houdt het contact met de moeder af, ook om pijn te voorkomen. De toevallige ontmoeting met zijn moeder vorige zomer heeft veel impact op [minderjarige] gehad. Hij is geschrokken van het beeld van zijn moeder op dat moment. De GI heeft eind 2024 voor het laatst contact met de moeder gehad. Het gaat niet goed met de moeder. De verslaving beheerst haar leven en zij is begin 2025 haar woning verloren. De moeder stuurt al langere tijd geen kaartjes meer naar [minderjarige] . De GI hoopt dat een opname en behandeling van de moeder bij [hulpverlening] haar gaat helpen. [minderjarige] kan hierop echter niet langer meer wachten. Hem dient duidelijkheid geboden te worden over zijn toekomstperspectief.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, van het BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2.
De Raad beroept zich er ten aanzien van beide ouders op dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, onder a, van het BW is voldaan.
5.3.
De rechtbank stelt op basis van de voorliggende stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is aangevoerd vast dat op eenjarige leeftijd van [minderjarige] al hulpverlening betrokken is geraakt vanwege zorgen over het drugsgebruik van de moeder alsook de opvoedsituatie van [minderjarige] bij de moeder waarin sprake was van instabiliteit en onveiligheid. Er is vanaf dat moment diverse hulpverlening ingezet, zowel binnen het vrijwillig kader als het onvrijwillig kader, om te komen tot een verbetering van de persoonlijke situatie van de moeder en de opvoedsituatie van [minderjarige] . Desondanks is het de moeder niet gelukt om haar leven structureel op orde te krijgen en haar drugsverslaving de baas te worden. De situatie werd in 2022 (wederom) dermate zorgelijk dat [minderjarige] op
18 oktober 2022 gedwongen uit huis is geplaatst. In eerste instantie heeft [minderjarige] verbleven bij de heer [naam] . Omdat hij de zorg voor [minderjarige] (naast [kind 2] ) niet langer kon dragen, is [minderjarige] in februari 2023 in het huidige pleeggezin geplaatst, waar hij tot nu toe verblijft.
5.4.
[minderjarige] kent door dit alles een belast verleden. Hij heeft tot aan zijn plaatsing in het huidige pleeggezin te maken gehad met wisselende opvoeders en opvoedplekken. Ook heeft hij meerdere verlieservaringen meegemaakt. Zo heeft de vader rond de vierde verjaardag van [minderjarige] afstand van hem genomen, en staat [minderjarige] op dit moment evenmin in contact met de heer [naam] die langere tijd een belangrijke rol in het leven van [minderjarige] heeft gespeeld. Ook heeft [minderjarige] zijn moeder, op één toevallige ontmoeting na in de zomer van 2024, niet meer gezien sinds maart 2023 omdat het de moeder tot op heden niet lukt om aan de voorwaarden voor contact met [minderjarige] te voldoen. Daarnaast heeft [minderjarige] sinds medio 2023 wisselend in contact gestaan met [kind 2] , zijn jongere broertje om wie hij veel geeft. [minderjarige] wordt hierdoor ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd. Door zijn belaste verleden kampt [minderjarige] met trauma. Bij spanningen en stress, laat [minderjarige] tics zien. Voor [minderjarige] is een levensverhaal opgemaakt, dat met hem is gedeeld. Ook heeft [minderjarige] speltherapie gehad. Op dit moment volgt [minderjarige] een hulpverleningstraject gericht op traumaverwerking.
5.5.
De moeder erkent dat zij vanwege haar persoonlijke problematiek op dit moment niet voor [minderjarige] kan zorgen, maar stelt druk doende te zijn om haar leven op orde te brengen en verwacht dat zij na een opname- en behandeltraject bij [hulpverlening] , waarvoor de moeder zich wil aanmelden, de verzorging en opvoeding van [minderjarige] weer op zich kan nemen. Het is volgens de moeder dan ook te vroeg om te komen tot een gezagsbeëindiging.
Met de Raad is de rechtbank van oordeel dat de moeder [minderjarige] geen realistisch perspectief op terugplaatsing bij haar kan bieden in een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn. De aanvaardbare termijn ziet op de periode waarin [minderjarige] in onzekerheid mag verkeren over de plek waar hij zal opgroeien. Naar het oordeel van de rechtbank moet [minderjarige] deze zekerheid op dit moment geboden worden, en is de aanvaardbare termijn voor hem inmiddels verstreken. De moeder is in de afgelopen jaren niet in staat gebleken om de zorg voor het stabiel en veilig opgroeien van [minderjarige] te waarborgen. Dit gelet op haar voortdurende persoonlijke problematiek waarbij drugsverslaving voorop staat. Diverse hulpverlenings-trajecten hebben hierin geen verandering kunnen brengen; de moeder kampt nog altijd met forse verslavingsproblematiek en beschikt sinds februari 2025 (wederom) niet meer over een eigen woonruimte. Dit maakt de moeder als opvoeder onbetrouwbaar. Het perspectief van [minderjarige] ligt niet meer bij de moeder, maar bij de pleegouders. [minderjarige] woont al langere tijd bij de pleegouders, heeft het naar zijn zin bij hen, en zet stapjes vooruit in zijn ontwikkeling. De pleegouders zijn in staat om tegemoet te komen aan de opvoedbehoeften van [minderjarige] en stellen hem in de gelegenheid de voor hem noodzakelijke hulpverlening te volgen. Ook werken de pleegouders mee aan de contactmomenten tussen [minderjarige] , [kind 1] en [kind 2] , waar [minderjarige] enorm van geniet. Tussen [minderjarige] en de moeder is al meer dan twee jaar geen contact, en [minderjarige] ervaart op dit moment ook weerstand tegen contact met de moeder. Gelet op dit alles alsook het belaste verleden van [minderjarige] is het belangrijk dat de veilige en stabiele opvoedsituatie die [minderjarige] bij de pleegouders heeft, wordt gecontinueerd. Daarnaast heeft [minderjarige] er recht op en belang bij te weten dat zijn toekomstperspectief bij de pleegouders ligt. Dit zodat hij duidelijkheid krijgt over de plek waar hij zal opgroeien en waar hij zich verder mag ontwikkelen en hierin rust gaat ervaren. Dit is met name van belang omdat [minderjarige] aan het begin van zijn puberteit staat; door deze duidelijkheid en rust kan hij zich beter richten op zijn toekomst en zijn persoonlijke ontwikkeling.
5.6.
Een thuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader behoort evenmin tot de mogelijk-heden. De vader heeft om hem moverende redenen in 2019 afstand genomen van [minderjarige] , en is sindsdien niet meer betrokken in het leven van [minderjarige] . Met de Raad is de rechtbank van oordeel dat niet valt te verwachten dat hierin binnen korte termijn verandering komt aangezien de vader bij voortduring is blijven aangegeven dat hij geen rol meer wenst te vervullen in het leven van [minderjarige] . Sinds 2019 houdt de vader het contact met [minderjarige] volledig af. De ondertoezichtstelling van [minderjarige] per 18 oktober 2022 heeft hierin geen verandering kunnen brengen.
5.7.
De rechtbank is van oordeel dat onder bovengenoemde omstandigheden op zichzelf is voldaan aan de wettelijke vereisten voor gezagsbeëindiging ten aanzien van beide ouders, zoals die volgen uit artikel 1:266, eerste lid, onder a, van het BW. Gezags-beëindiging is een verstrekkende en ingrijpende maatregel, waardoor inmenging plaatsvindt in het gezinsleven van ouder en kind. Op deze inmenging is artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) van toepassing. Blijkens jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens kan van beëindiging van het ouderlijk gezag slechts sprake zijn op het moment dat is gebleken dat voortzetting van de familieband schadelijk is voor het kind. De rechtbank dient derhalve te beoordelen of voortduring van het gezag van de ouders schadelijk is voor [minderjarige] .
5.8.
De rechtbank is van oordeel dat is onderbouwd en gebleken dat de ontwikkeling van [minderjarige] (nog verder) zal worden geschaad als de ouders het gezag zouden behouden. Beide ouders hebben weliswaar tot op heden meegewerkt met beslissingen die over [minderjarige] genomen moeten worden door de vereiste toestemming daarvoor te geven, maar geven verder geen invulling aan hun gezag. Het is de GI die, in overleg met de pleegouders, zaken voor [minderjarige] regelt, organiseert en in gang zet. Daarbij is de moeder voor de GI lastig bereikbaar, waardoor gezagszaken met betrekking tot [minderjarige] vertraging hebben opgelopen. Kennis over de ontwikkeling en behoeften van [minderjarige] ontbreekt bij de ouders vanwege het niet hebben van contact met [minderjarige] . Dit beperkt de ouders in de uitoefening van hun gezag over [minderjarige] in vergaande mate, en maakt dat zij niet in staat zijn om gezagsbeslissingen over [minderjarige] op een gedegen wijze te nemen. De moeder heeft nadrukkelijk de wens dat [minderjarige] op enig moment weer bij haar komt te wonen. Daarmee miskent de moeder de realiteit, maar is zij ook minder in staat blijvende (emotionele) toestemming te geven voor het verblijf van [minderjarige] in het pleeggezin. Een plaatsing bij de pleegouders in het vrijwillig kader (op de lange termijn) is (mede) daardoor niet mogelijk. Voorts geeft de vader duidelijk te kennen het gezag niet langer over [minderjarige] te willen uitoefenen. Dit alles maakt dat de rechtbank een voortzetting van het gezag van de ouders schadelijk voor en niet in het belang van [minderjarige] acht.
5.9.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat aan zowel het criterium van artikel 1:266, eerste lid, onder a, van het BW als aan het criterium van artikel 8 van het EVRM is voldaan en dat beëindiging van het gezag van de ouders in het belang van [minderjarige] is. Het verzoek van de Raad tot beëindiging van het gezag van de ouders zal worden toegewezen.
5.10.
Nu de beëindiging van het gezag van de ouders ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [minderjarige] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, van het BW een voogd over hem te benoemen. De Raad heeft geadviseerd dit bij de GI te beleggen. De rechtbank kan zich vinden in dit advies. De GI is al langere tijd betrokken bij [minderjarige] , en is vanuit haar deskundigheid en professie toegerust om de belangen van [minderjarige] te behartigen, zoals onder meer het organiseren van de voor [minderjarige] noodzakelijk geachte hulpverlening, het realiseren van (een vorm van) contact tussen [minderjarige] en de moeder op het moment dat daarvoor bij [minderjarige] ruimte bestaat en de moeder hierin stabiliteit kan bieden alsook het coördineren van het contact tussen [minderjarige] , [kind 1] en [kind 2] zolang dit nodig is. Daar komt bij dat er al geruime tijd twee zeer betrokken jeugdbeschermers gekoppeld zijn aan [minderjarige] , met wie hij een hele goede band heeft. De GI heeft zich op 31 maart 2025 schriftelijk en tijdens de mondelinge behandeling mondeling bereid verklaard de voogdij op zich te nemen. De GI zal dan ook worden belast met de voogdij over [minderjarige] .
5.11.
Tot slot richt de rechtbank zich nog tot de moeder. De beslissing tot gezagsbeëindiging betekent niet dat de moeder geen rol meer kan spelen in het leven van [minderjarige] . De moeder zal altijd de moeder van [minderjarige] blijven. Het verlies van het ouderlijk gezag leidt bovendien niet tot een beperking van het recht op contact met [minderjarige] . De moeder behoudt het recht en de plicht om contact te hebben met [minderjarige] en [minderjarige] heeft onverminderd recht op contact met de moeder. Er wordt vanuit gegaan dat alle betrokkenen zich zullen inspannen voor een betekenisvolle rol van de moeder in het leven van [minderjarige] , op een wijze die passend is bij de persoon, ontwikkeling en belastbaarheid van [minderjarige] . Daarbij is het vooral aan de moeder om zich hiervoor in te zetten. Met de Raad en de GI spreekt de rechtbank de hoop uit dat de moeder hulpverlening in haar leven gaat toelaten om te werken aan een verbetering van haar situatie en daarmee het vergroten van haar mogelijkheden tot contact met [minderjarige] .
5.12.
Zoals door de Raad verzocht, zal de rechtbank de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dit betekent dat de beslissing, ook als iemand in hoger beroep gaat, direct geldt.
5.13.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:276, eerste lid, van het BW worden de ouders, als ouders waarvan het gezag wordt beëindigd, voor zover de ouders het bewind voerden over het vermogen van [minderjarige] , veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording daarover aan de opvolger in dit bewind.
5.14.
In verband met het bepaalde in artikel 2, aanhef en sub a, van het Besluit gezagsregisters zal de rechtbank de griffier verzoeken een afschrift van deze beschikking te sturen aan het gezagsregister om daarin aantekening te doen van de gewijzigde gezagssituatie.
5.15.
In het licht van het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
beëindigt het ouderlijk gezag van
[de moeder], geboren op [geboortedag 2] 1994 in [geboorteplaats 1] en
[de vader], geboren op [geboortedag 3] 1990 in [geboorteplaats 2] over
[minderjarige], geboren op [geboortedag 1] 2015 in [geboorteplaats 1] ;
6.2.
benoemt tot voogdes over genoemde minderjarige Stichting Jeugdbescherming Brabant;
6.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
vraagt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing in het gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2025 door
mr. Phillips, voorzitter, mr. Van den Beld en mr. Jurkovich, allen kinderrechters, in aanwezigheid van mr. Snatersen als griffier.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.