ECLI:NL:RBZWB:2025:4613

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 juli 2025
Publicatiedatum
16 juli 2025
Zaaknummer
C/02/433646 / FA RK 25-1635
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Phillips
  • mr. Van den Beld
  • mr. Jurkovich
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het gezag van de moeder over de minderjarige in het kader van de bescherming van de ontwikkeling van het kind

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 juli 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind, geboren op [geboortedag 1] 2020. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de moeder te beëindigen, omdat de ontwikkeling van het kind ernstig wordt bedreigd door de persoonlijke problematiek van de moeder, waaronder een verslavingsprobleem. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder niet in staat is om de zorg en verantwoordelijkheid voor het kind adequaat uit te oefenen binnen een aanvaardbare termijn. De moeder heeft weliswaar stappen ondernomen om haar situatie te verbeteren, maar de rechtbank oordeelt dat het belang van het kind voorop staat en dat het gezag van de moeder beëindigd moet worden. De vader van het kind zal voortaan het eenhoofdig gezag uitoefenen. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De rechtbank heeft benadrukt dat de moeder, ondanks de beëindiging van het gezag, een rol kan blijven spelen in het leven van het kind, mits zij zich inzet voor verbetering van haar situatie.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/433646 / FA RK 25-1635
Datum uitspraak: 7 juli 2025
Beschikking van de meervoudige kamer over de gezagsbeëindiging
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
locatie Breda,
hierna te noemen de Raad,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag 1] 2020 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. C.C.J. Mouwen te Tilburg,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2] .
De rechtbank merkt als informant aan:
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
locatie Tilburg,
hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI).

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift van de Raad van 31 maart 2025 met bijlagen, ontvangen op 31 maart 2025;
  • het stelbericht van mr. Mouwen van 23 april 2025.
1.2.
Op 24 juni 2025 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaak, gelijktijdig met de zaak met zaaknummer C/02/433642 / FA RK 25-1632, tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld. In voormelde zaak is bij afzonderlijke beschikking beslist.
Bij de mondelinge behandeling waren aanwezig:
- de advocaat van de moeder;
- de vader;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- een vertegenwoordiger van de GI.
De moeder is niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige] is geboren uit de (inmiddels verbroken) relatie van zijn ouders. De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
De moeder heeft naast [minderjarige] nog twee andere kinderen, te weten [naam 1] en [naam 2] . Zij zijn voor [minderjarige] geboren. De vader is de juridische vader van [naam 2] .
2.3.
Bij beschikking van 18 oktober 2022 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, laatstelijk tot 18 januari 2026.
2.4.
[minderjarige] woont sinds 18 oktober 2022 bij de vader, aanvankelijk op basis van een machtiging tot uithuisplaatsing. Sinds 18 oktober 2023 verblijft [minderjarige] zonder machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt het gezag van de moeder te beëindigen en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De Raad heeft op basis van het door hem verrichte onderzoek in het rapport van
28 maart 2025, samengevat, geconcludeerd dat sprake is van een ernstig bedreigde ontwikkeling van [minderjarige] omdat hij al langere tijd niet op de moeder kan vertrouwen als ouder die de zorg en verantwoordelijkheid voor hem kan dragen. De moeder wil graag betrokken zijn, maar wordt hierin belemmerd door haar persoonlijke problematiek. Hierdoor lukt het haar onvoldoende beschikbaar te zijn voor [minderjarige] en om haar gezag adequaat uit te oefenen, iets wat vertragend werkt. De Raad ziet het als positief dat de moeder stappen aan het zetten is om haar leven weer op orde te krijgen. [minderjarige] kan echter het proces van de moeder om haar leven beter op de rit te krijgen niet (nog) langer afwachten. De Raad hoopt dat het de moeder zal lukken om uit de zorgelijke situatie te komen waarin ze zich bevindt en er in de toekomst weer (een vorm van) voorspelbaar contact kan ontstaan tussen [minderjarige] en de moeder. De Raad heeft niet de verwachting dat de moeder binnen een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn wel in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te dragen. De aanvaardbare termijn voor [minderjarige] is inmiddels verstreken.
Het is niet meer in het belang van [minderjarige] dat de moeder het gezag over hem blijft uitoefenen. De Raad is zich bewust van het ingrijpende karakter van een gezagsbeëindigende maatregel. Desondanks is dit een passende maatregel. Gebleken is dat de doelen van de ondertoezichtstelling ten aanzien van de moeder niet behaald kunnen worden ondanks de jarenlange inzet van hulpverlening. De Raad heeft er geen vertrouwen in dat dit binnen afzienbare tijd zal veranderen. Evenmin ziet de Raad mogelijkheden om de hulpverlening plaats te laten vinden in een vrijwillig kader. De situatie is hier te complex, kwetsbaar en onzeker voor. Een gezagsbeëindigende maatregel ten aanzien van de moeder is een noodzakelijk geachte maatregel in de bescherming van de ontwikkeling van [minderjarige] voor nu en in de toekomst.
Een beëindiging van het gezag van de moeder betekent dat de vader het eenhoofdig gezag over [minderjarige] zal hebben. Er zijn in het onderzoek geen zorgen naar voren gekomen over de uitoefening van het gezag door de vader.
De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling aanvullend naar voren gebracht dat [minderjarige] veel heeft meegemaakt waarbij sprake is geweest van verlieservaringen. Gelukkig heeft [minderjarige] veel mensen om zich heen die betrokken bij hem zijn en die zich inzetten om hem een zo’n goed mogelijke toekomst te geven. Belangrijk is dat [minderjarige] duidelijkheid krijgt over zijn opvoedperspectief en wie over hem de gezagsbeslissingen zal nemen. Dit zodat hij zekerheid ervaart over de plek waar hij zal opgroeien en dat belangrijke zaken voor hem geregeld worden.
4.2.
De advocaat van de moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat de moeder zich verzet tegen het verzoek van de Raad om haar gezag over [minderjarige] te beëindigen. De moeder begrijpt dat zij op dit moment niet voor [minderjarige] kan zorgen, en is blij dat [minderjarige] bij de vader verblijft. Zij hoopt echter op enig moment wel weer de verantwoordelijkheid voor zijn verzorging en opvoeding samen met de vader te kunnen dragen en wil hiervoor knokken. In de afgelopen jaren heeft de moeder ambulante hulpverlening gehad. Dit heeft niet tot het gewenste resultaat geleid. Zij heeft intensievere hulp nodig. De moeder krijgt op dit moment ondersteuning van de reclassering. Daarnaast is de moeder bezig met een aanmelding bij kliniek [hulpverlening] voor opname en behandeling om te werken aan haar verslavingsproblematiek en persoonlijke problematiek. De moeder heeft vanuit het verleden goede ervaringen met deze kliniek. Zij heeft namelijk eerder een behandeltraject bij [hulpverlening] doorlopen, dat zij destijds succesvol heeft afgerond. De moeder hoopt met een nieuwe opname en behandeling bij [hulpverlening] blijvend geholpen te worden. Dit kost echter tijd en de moeder vraagt haar die extra tijd te geven. Indien haar gezag beëindigd wordt, raakt de moeder steeds verder verwijderd van [minderjarige] . De moeder wil dit niet, zij wil juist het contact met [minderjarige] herstellen. Zij mist [minderjarige] heel erg. De moeder vindt het vanwege haar problematiek echter lastig om afspraken na te komen, ondanks de ondersteuning die zij hierbij krijgt. Gezagsbeslissingen over [minderjarige] heeft zij echter nooit gefrustreerd. De moeder heeft hieraan altijd haar medewerking verleend en toestemming voor alles gegeven. Verzocht wordt om het verzoek van de Raad tot gezagsbeëindiging van de moeder over [minderjarige] af te wijzen.
4.3.
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat hij het verzoek van de Raad begrijpt. De Raad heeft geconcludeerd dat een gezagsbeëindiging van de moeder een noodzakelijk geachte maatregel in de bescherming van de ontwikkeling van [minderjarige] voor nu en in de toekomst is. In het belang van [minderjarige] kan de vader niet anders dan zich hierbij neerleggen. Met [minderjarige] gaat het heel goed. Hij is vrolijk en heeft stappen vooruit gezet door middel van de logopedie die hij heeft gekregen en de fysiotherapie die hij nog krijgt, maar bijna is afgerond. [minderjarige] heeft meer controle over en rust in zijn lichaam gekregen. School geeft ook aan dat het met [minderjarige] goed gaat en dat hij gelukkig is. De vader heeft op dit moment geen contact met de moeder. [minderjarige] vraagt wel eens naar de moeder, maar dat wordt steeds minder. Hij geniet van het contact met [naam 1] en [naam 2] , dat recent weer is opgestart. Uit dit contact haalt [minderjarige] veel voldoening.
4.4.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij het verzoek van de Raad steunt en zich aansluit bij het standpunt van de Raad. Een gezagsbeëindiging past bij het perspectief van [minderjarige] dat niet bij de moeder, maar bij de vader ligt waar hij liefdevol opgroeit. [minderjarige] heeft in zijn leven veel meegemaakt. Hij liet steeds meer onrust en boosheid zien. De vader heeft hierop goed ingespeeld. Hij heeft om ondersteuning gevraagd en heeft hierover overleg gehad met de GI. Samen met de vader is bekeken welke hulpverlening voor [minderjarige] goed zou zijn en die hulpverlening is door de vader ingezet. Deze hulpverlening heeft zijn vruchten afgeworpen. Het gaat goed met [minderjarige] , ook bij de vader thuis. De vader doet erg zijn best voor [minderjarige] en weet goed wat [minderjarige] nodig heeft. Hij heeft een leuk huis met een mooie kamer voor [minderjarige] gecreëerd. [minderjarige] geniet van het maandelijkse contact met [naam 1] en [naam 2] , dat recent weer is opgestart. De GI heeft eind 2024 voor het laatst contact met de moeder gehad. Het gaat niet goed met de moeder. De verslaving beheerst haar leven en zij is begin 2025 haar woning verloren. De moeder stuurt al langere tijd geen kaartjes meer naar [minderjarige] . De GI hoopt dat een opname en behandeling van de moeder bij [hulpverlening] haar gaat helpen. [minderjarige] kan hierop echter niet langer meer wachten. Hem dient duidelijkheid geboden te worden over zijn toekomstperspectief.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2.
De Raad beroept zich er ten aanzien van de moeder op dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, onder a, van het BW is voldaan.
5.3.
De rechtbank stelt op basis van de voorliggende stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is aangevoerd vast dat vanaf de geboorte van [minderjarige] al hulpverlening betrokken was vanwege zorgen over het drugsgebruik van de moeder alsook de opvoedsituatie van [minderjarige] bij de moeder waarin sprake was van instabiliteit en onveiligheid. Er is diverse hulpverlening ingezet om te komen tot een verbetering van de persoonlijke situatie van de moeder en de opvoedsituatie van [minderjarige] . Desondanks is het de moeder niet gelukt om haar leven structureel op orde te krijgen en haar drugsverslaving de baas te worden. De situatie werd in 2022 dermate zorgelijk dat [minderjarige] op 18 oktober 2022 gedwongen uit huis is geplaatst bij de vader. Sinds 18 oktober 2023 verblijft [minderjarige] zonder machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader.
5.4.
[minderjarige] kent door dit alles een belast verleden. Hij heeft tot aan het (volledig) wonen bij de vader veel instabiliteit en onveiligheid gekend. Ook heeft hij verlieservaringen meegemaakt. Zo heeft [minderjarige] zijn moeder niet meer gezien sinds maart 2023 omdat het de moeder tot op heden niet lukt om aan de voorwaarden voor contact met [minderjarige] te voldoen. Daarnaast heeft hij wisselend in contact gestaan met [naam 1] en [naam 2] vanaf medio 2023, zijn oudere broer en zus om wie hij veel geeft. [minderjarige] wordt hierdoor ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd. Door zijn belaste verleden kampt [minderjarige] met trauma. Hij is aangemeld voor traumabehandeling. Daarnaast heeft [minderjarige] [traject] en logopedie gehad, en staat [minderjarige] op dit moment nog onder behandeling van een fysiotherapeut.
5.5.
De moeder erkent dat zij vanwege haar persoonlijke problematiek op dit moment niet voor [minderjarige] kan zorgen, maar stelt druk doende te zijn om haar leven op orde te brengen en verwacht dat zij na een opname- en behandeltraject bij [hulpverlening] , waarvoor de moeder zich wil aanmelden, de verzorging en opvoeding van [minderjarige] weer op zich kan nemen. Het is volgens de moeder dan ook te vroeg om te komen tot een gezagsbeëindiging.
Met de Raad is de rechtbank van oordeel dat de moeder [minderjarige] geen realistisch perspectief op terugplaatsing bij haar kan bieden in een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn. De aanvaardbare termijn ziet op de periode waarin [minderjarige] in onzekerheid mag verkeren over de plek waar hij zal opgroeien. Naar het oordeel van de rechtbank moet [minderjarige] deze zekerheid op dit moment geboden worden en is de aanvaardbare termijn voor hem inmiddels verstreken. De moeder is in de afgelopen jaren niet in staat gebleken om de zorg voor het stabiel en veilig opgroeien van [minderjarige] te waarborgen. Dit gelet op haar voortdurende persoonlijke problematiek waarbij drugsverslaving voorop staat. Diverse hulpverleningstrajecten hebben hierin geen verandering kunnen brengen; de moeder kampt nog altijd met forse verslavingsproblematiek en beschikt sinds februari 2025 (wederom) niet meer over een eigen woonruimte. Dit maakt de moeder als opvoeder onbetrouwbaar. Het perspectief van [minderjarige] ligt niet meer bij de moeder, maar bij de vader. [minderjarige] woont al langere tijd bij de vader, heeft het naar zijn zin bij zijn vader en ontwikkelt zich goed. De vader is in staat om tegemoet te komen aan de opvoedbehoeften van [minderjarige] en stelt hem in de gelegenheid de voor hem noodzakelijke hulpverlening te volgen. Ook werkt de vader (weer) mee aan de contactmomenten tussen [minderjarige] , [naam 1] en [naam 2] , waar [minderjarige] enorm van geniet. Tussen [minderjarige] en de moeder is al meer dan twee jaar geen contact. Gelet op dit alles alsook het belaste verleden van [minderjarige] is het belangrijk dat de veilige en stabiele opvoedingssituatie die [minderjarige] bij de vader heeft, wordt gecontinueerd. Daarnaast heeft [minderjarige] er recht op en belang bij te weten dat zijn toekomstperspectief bij de vader ligt. Dit zodat hij duidelijkheid krijgt over de plek waar hij zal opgroeien en waar hij zich verder mag ontwikkelen.
5.6.
De rechtbank is van oordeel dat onder bovengenoemde omstandigheden op zichzelf is voldaan aan de wettelijke vereisten voor gezagsbeëindiging ten aanzien van de moeder, zoals die volgen uit artikel 1:266, eerste lid, onder a, van het BW. Gezags-beëindiging is een verstrekkende en ingrijpende maatregel, waardoor inmenging plaatsvindt in het gezinsleven van ouder en kind. Op deze inmenging is artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) van toepassing. Blijkens jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens kan van beëindiging van het ouderlijk gezag slechts sprake zijn op het moment dat is gebleken dat voortzetting van de familieband schadelijk is voor het kind. De rechtbank dient derhalve te beoordelen of voortduring van het gezag van de moeder schadelijk is voor [minderjarige] .
5.7.
De rechtbank is van oordeel dat is onderbouwd en gebleken dat de ontwikkeling van [minderjarige] (nog verder) zal worden geschaad als de moeder het gezag zou behouden. De moeder heeft weliswaar tot op heden meegewerkt met beslissingen die over [minderjarige] genomen moeten worden door de vereiste toestemming daarvoor te geven, maar geeft los daarvan geen invulling aan haar gezag. Een basis om het gezag over [minderjarige] door de ouders samen te kunnen blijven uitoefenen ontbreekt; het is de vader, die in goede samenwerking met de GI, zaken voor [minderjarige] regelt, organiseert en in gang zet. Daarbij is de moeder voor de vader en de GI lastig bereikbaar, waardoor gezagszaken voor [minderjarige] vertraging hebben opgelopen. Kennis over de ontwikkeling en behoeften van [minderjarige] ontbreekt bij de moeder vanwege het niet hebben van contact met [minderjarige] . Dit beperkt de moeder in de uitoefening van haar gezag over [minderjarige] in vergaande mate, en maakt dat zij niet in staat is om op een gedegen wijze gezagsbeslissingen over [minderjarige] te nemen. De moeder heeft nadrukkelijk de wens dat [minderjarige] op enig moment weer bij haar komt te wonen. Daarmee miskent de moeder de realiteit, maar is zij ook minder in staat blijvende (emotionele) toestemming te geven voor het verblijf van [minderjarige] bij de vader. Een plaatsing bij de vader in het vrijwillig kader (op de lange termijn) komt (mede) daardoor ook niet in beeld. Dit alles maakt dat de rechtbank een voortzetting van het gezag van de moeder schadelijk voor en niet in het belang van [minderjarige] acht.
5.8.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat aan zowel het criterium van artikel 1:266, eerste lid, onder a, van het BW als aan het criterium van artikel 8 van het EVRM is voldaan en dat beëindiging van het gezag van de moeder in het belang van [minderjarige] is. Het verzoek van de Raad tot beëindiging van het gezag van de moeder zal worden toegewezen.
5.9.
Door de beëindiging van het gezag van de moeder zal de vader van rechtswege belast zijn met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] .
5.10.
De rechtbank benadrukt dat de moeder ook nadat haar gezag is beëindigd, de moeder van [minderjarige] blijft. De beslissing tot gezagsbeëindiging betekent bovendien niet dat de moeder geen rol meer kan spelen in het leven van [minderjarige] . Het verlies van het ouderlijk gezag leidt immers niet tot een beperking van het recht op contact met [minderjarige] . De moeder behoudt het recht en de plicht om contact te hebben met [minderjarige] en [minderjarige] heeft onverminderd recht op contact met de moeder. Er wordt vanuit gegaan dat alle betrokkenen zich zullen inspannen voor een betekenisvolle rol van de moeder in het leven van [minderjarige] , op een wijze die passend is bij de persoon, ontwikkeling en belastbaarheid van [minderjarige] . Daarbij is het vooral aan de moeder om zich hiervoor in te zetten. Met de Raad en de GI spreekt de rechtbank de hoop uit dat de moeder hulpverlening in haar leven gaat toelaten om te werken aan een verbetering van haar situatie en daarmee het vergroten van haar mogelijkheden tot contact met [minderjarige] .
5.11.
Zoals door de Raad verzocht, zal de rechtbank de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dit betekent dat de beslissing, ook als iemand in hoger beroep gaat, direct geldt.
5.12.
In verband met het bepaalde in artikel 2, aanhef en sub a, van het Besluit gezagsregisters zal de rechtbank de griffier verzoeken een afschrift van deze beschikking te sturen aan het gezagsregister om daarin aantekening te doen van de gewijzigde gezagssituatie.
5.13.
In het licht van het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
beëindigt het ouderlijk gezag van
[de moeder], geboren op [geboortedag 2] 1994 in [geboorteplaats] over
[minderjarige], geboren op [geboortedag 1] 2020 in [geboorteplaats] ;
6.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
vraagt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing in het gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2025 door mr. Phillips, voorzitter, mr. Van den Beld en mr. Jurkovich, allen kinderrechters, in aanwezigheid van mr. Snatersen als griffier.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.