ECLI:NL:RBZWB:2025:4586

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 juli 2025
Publicatiedatum
16 juli 2025
Zaaknummer
C/02/436204 / KG ZA 25-277
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr. Van Gessel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van zorgregeling in kort geding met internationale aspecten

In deze zaak heeft de vrouw, eiseres, een kort geding aangespannen tegen de man, gedaagde, met als doel de nakoming van een zorgregeling voor hun minderjarige kind. De vrouw vordert dat de man binnen drie dagen na betekening van het vonnis de zorgregeling, zoals vastgesteld in een eerdere beschikking van 12 november 2024, nakomt. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op 2 juli 2025, waarbij de mondelinge behandeling achter gesloten deuren plaatsvond om de privacy van de minderjarige te waarborgen. De vrouw heeft aangegeven dat de man zich niet houdt aan de zorgregeling, wat leidt tot onduidelijkheid en zorgen over de omgang van het kind met zijn vader.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw en de man van 2019 tot 2022 getrouwd zijn geweest en dat zij gezamenlijk gezag hebben over hun minderjarige kind, dat bij de vrouw woont. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de Nederlandse rechter bevoegd is om te oordelen over de zorgregeling, gezien de verblijfplaats van het kind in Nederland. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling haar zorgen geuit over de onbetrouwbaarheid van de man in het nakomen van de zorgregeling, wat ook in het belang van de minderjarige is. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de vrouw grotendeels toegewezen, met uitzondering van enkele specifieke verzoeken met betrekking tot de vakanties, en heeft een dwangsom opgelegd aan de man voor het geval hij niet aan de zorgregeling voldoet.

Het vonnis is uitgesproken door mr. Van Gessel, voorzieningenrechter, op 16 juli 2025, en de proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De voorzieningenrechter heeft benadrukt dat het van groot belang is dat de man zijn verantwoordelijkheden als ouder nakomt, in het belang van de minderjarige.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
zaaknummer: C/02/436204 / KG ZA 25-277
16 juli 2025
Vonnis in kort geding
in de zaak van
[de vrouw]
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat: mr. J.C. Hissink te Tilburg,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna: de Raad, de rechtbank over de vordering geadviseerd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
1.2.
De voorzieningenrechter heeft de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 2 juli 2025 met gesloten deuren behandeld, omdat het belang van de minderjarige en/of de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van partijen dit eiste.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling is verschenen de vrouw, bijgestaan door haar advocaat. De vrouw werd tevens bijgestaan door de heer [naam], tolk Arabisch. Tevens is een vertegenwoordigster verschenen namens de Raad.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Zoals blijkt uit de stellingen en ingediende stukken staat tussen partijen het volgende vast:
- zij zijn getrouwd geweest van [datum 1] 2019 tot [datum 2] 2022;
- tijdens hun huwelijk is het volgende, nu nog minderjarige, kind geboren:
[de minderjarige] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 2022;
- partijen hebben het gezamenlijk gezag over [de minderjarige] ;
- [de minderjarige] woont bij de vrouw.
- bij beschikking van 12 november 2024 (zaaknummer C/02/424825 / FA RK 24-3350) heeft de rechtbank de volgende zorgregeling tussen de man en [de minderjarige] vastgesteld:
eenmaal per veertien dagen van vrijdag 19.00 uur tot zondag 18.00 uur, waarbij de man [de minderjarige] bij de vrouw ophaalt en ook naar haar terugbrengt;
drie weken in de zomervakantie en gedurende de helft van de overige (school)vakanties;
- de vrouw heeft de Marokkaanse nationaliteit. De man en [de minderjarige] hebben beiden de Nederlandse nationaliteit.

3.De vordering

3.1.
De vrouw vordert bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de man te bevelen c.q. te veroordelen binnen drie dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis onverminderd uitvoering te geven aan de zorgregeling zoals vastgesteld in de door de rechtbank op 12 november 2024 gegeven beschikking, zulks op straffe van een door de man aan de vrouw te betalen dwangsom van € 500,= voor ieder dagdeel dat hij nalatig is om aan het deze te wijzen vonnis te voldoen, tot een maximum van € 50.000,=, dan wel een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
II. alsmede de verdeling van de (school)vakanties vast te stellen door te bepalen dat [de minderjarige] bij de man zal zijn:
  • Gedurende de zomervakantie (school)vakantie regio Zuid; in de oneven jaren de laatste drie weken en in de even jaren de eerste drie weken, te rekenen vanaf vrijdag 19.00 uur (einde laatste week vrouw) tot vrijdag 19.00 uur in de laatste week waarin [de minderjarige] bij de man is, met uitzondering van 2025 waarin [de minderjarige] vanaf 1 augustus 2025 van 19.00 uur tot en met 17 augustus 19.00 uur bij de man zal zijn;
  • gedurende de overige (school)vakanties regio Zuid van één week:
• herfstvakantie en voorjaarsvakantie: tot woensdag 12.00 uur indien deze vakantie aanvangt op de vrijdag waarop [de minderjarige] in het kader van de reguliere regeling bij de man is en in het andere geval vanaf woensdag 12.00 uur tot zondag 19.00 uur;
• meivakantie en kerstvakantie (twee weken): eerste week indien deze vakantie aanvangt op de vrijdag waarop [de minderjarige] in het kader van de reguliere regeling bij de man is tot vrijdag 19.00 uur, in het andere geval de tweede week aansluitend op de reguliere weekendregeling tot vrijdag 19.00 uur;
waarbij de man [de minderjarige] bij de vrouw zal ophalen en hem weer bij haar zal terugbrengen,
althans de verdeling daarvan vast te stellen op de wijze zoals de voorzieningenrechter deze rechtens juist acht;
III. de man te bevelen c.q. te veroordelen om binnen 3 dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis tot nakoming van de door de vrouw gewenste dan wel de door de voorzieningenrechter vastgestelde regeling te veroordelen, zulks op straffe van een door de man aan de vrouw te betalen dwangsom van € 500,= voor ieder dagdeel dat hij nalatig is om aan het deze te wijzen vonnis te voldoen, tot een maximum van € 50.000,=, dan wel een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag.

4.De beoordeling

4.1.
Door de nationaliteit van de vrouw heeft de zaak een internationaal karakter. Omdat de gewone verblijfplaats van [de minderjarige] in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om te beslissen op de vordering over de zorgregeling. De rechtbank zal hierbij Nederlands recht toepassen.
4.2.
Bij de dagvaarding zijn de bij de wet voorgeschreven formaliteiten in acht genomen, zodat het gevraagde verstek kan worden verleend.
4.3.
Op grond van de gedingstukken en de toelichting tijdens de mondelinge behandeling door en namens de vrouw staat het spoedeisend belang van de vrouw bij haar vordering vast, nu de man de geldende zorg- en contactregeling niet nakomt en bovendien de vrouw duidelijkheid wil hebben over de snel naderende zomervakantie.
4.4.
De vrouw en haar advocaat hebben het standpunt van de vrouw tijdens de mondelinge behandeling nader toegelicht. Op dit standpunt van de vrouw en het advies van de Raad wordt, voor zover voor de beoordeling van de vordering van belang, op onderstaande wijze ingegaan.
4.5.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Uit de van de vrouw ontvangen informatie blijkt dat de man de door de rechtbank op 12 november 2024 vastgestelde zorgregeling niet nakomt. Deze beschikking heeft kracht van gewijsde. Probleem is volgens de vrouw dat de man zich niet houdt aan de vastgestelde zorgregeling. Hij komt [de minderjarige] enkel ophalen wanneer het hem goed uitkomt, waarbij het initiatief steevast van de vrouw uitgaat. Indien de man aangeeft dat hij zal komen, verschijnt hij uiteindelijk meestal niet. De man houdt zich in het geheel niet aan uur en tijd. In de maanden januari 2025 tot en met maart 2025 heeft de man zelfs helemaal niets van zich laten horen. Wat recenter is de man de regeling zo’n maand lang in het geheel niet nagekomen. Volgens de vrouw gaat [de minderjarige] graag naar zijn vader toe en komt hij vrolijk terug. Wanneer zijn vader niet komt, mist hij hem. De vrouw heeft dat de man te kennen gegeven en heeft hem verzocht de zorgregeling na te komen, maar dat gebeurt niet.
4.6.
De rechter kan een groot aantal maatregelen nemen als een ouder niet meewerkt aan een zorgregeling. De bedoeling daarvan is dat de zorgregeling alsnog wordt nagekomen. Dat is volgens de wet een verplichting, want daarin staat dat een ouder en een kind recht op omgang met elkaar. Als de andere ouder dat niet wil, zonder een goede reden (die zijn vastgelegd in de wet en eerdere beslissingen van rechters) moet de rechter er snel voor proberen te zorgen dat de omgang toch plaatsvindt. Dit volgt ook uit artikel 8 van het Europees Verdrag van de Rechten voor de Mens en uit uitspraken hierover van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
Met de Raad acht de voorzieningenrechter het ook zeer wel in het belang van de minderjarige, dat de man de geldende zorgregeling strikt zal gaan nakomen.
[de minderjarige] heeft daaraan grote behoefte. In dit verband wijst de voorzieningenrechter de vrouw op het tijdens de mondelinge behandeling gegeven advies van de Raad om zich voor advies te wenden tot [hulpverlening] over hoe zij het beste kan omgaan met een onvoorspelbare ouder zoals de man. De voorzieningenrechter gaat er evenwel nadrukkelijk van uit dat de man zijn ouderlijke verantwoordelijkheid zal gaan oppakken en de regeling zal nakomen.
4.7.
De voorzieningenrechter zal de vorderingen, die hem noch onrechtmatig noch ongegrond voorkomen, toewijzen, behoudens voor zover deze onder sub II betrekking heeft op vaststelling van de overige vakanties dan de zomervakantie 2025, nu daarvoor het spoedeisend belang ontbreekt. Ook wordt aanleiding gezien om de gevorderde dwangsom te matigen en daaraan een maximum te verbinden als in het dictum opgenomen.
4.8.
Gelet op de relatie die tussen partijen heeft bestaan, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.9.
Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt de man tot nakoming van de zorgregeling zoals vastgesteld in de door de rechtbank op 12 november 2024 gegeven beschikking, waarbij de man [de minderjarige] bij de vrouw zal ophalen en hem weer bij haar zal terugbrengen;
5.2.
beveelt dat [de minderjarige] bij de man zal verblijven gedurende de zomervakantie 2025 ((school)vakantie regio Zuid) vanaf 1 augustus 2025 van 19.00 uur tot en met 17 augustus 19.00 uur waarbij de man [de minderjarige] bij de vrouw zal ophalen en hem weer bij haar zal terugbrengen;
5.3.
veroordeelt de man om aan de vrouw een dwangsom te betalen van € 100,= voor iedere dag of deel van een dag dat hij niet aan de in 5.1. en 5.2 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet binnen drie dagen na betekening van het vonnis, tot een maximum van € 2.000,=;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Gessel, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2025 in tegenwoordigheid van Van Dongen, griffier.