Artikel 11.83. (verboden tijden en locaties gebruik van het geweer)
1. Het geweer wordt niet gebruikt:
a. voor zonsopgang en na zonsondergang;
b. binnen de in een omgevingsplan aangewezen bebouwingscontour jacht, bedoeld in artikel 5.165a van het Besluit kwaliteit leefomgeving, of op terreinen die onmiddellijk aan die bebouwingscontour grenzen;
c. binnen de afpalingskring van een eendenkooi als bedoeld in artikel 11.86, vierde lid;
d. vanaf of vanuit een rijdend voertuig; of
e. vanuit een luchtvaartuig.
2. In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder a, mag het geweer bij de uitoefening van de jacht op wilde eenden ook worden gebruikt gedurende een half uur voor zonsopkomst en een half uur na zonsondergang.
Besluit kwaliteit leefomgeving
Artikel 8.74j. (beoordelingsregels flora- en fauna-activiteit: soorten vogelrichtlijn)
1. Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een flora- en fauna-activiteit als bedoeld in artikel 11.37, eerste lid, 11.38, eerste lid, 11.39, eerste lid, of 11.40 van het Besluit activiteiten leefomgeving, wordt de omgevingsvergunning alleen verleend als:
a. er geen andere bevredigende oplossing dan het verrichten van de activiteit bestaat;
b. de activiteit nodig is:
1°. in het belang van de volksgezondheid of de openbare veiligheid;
2°. in het belang van de veiligheid van het luchtverkeer;
3°. voor het voorkomen van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, visserij of wateren;
4°. ter bescherming van flora en fauna;
5°. voor onderzoek of onderwijs, het uitzetten of herinvoeren van soorten, of voor de daarmee samenhangende teelt; of
6°. om het vangen, het onder zich hebben of elke andere wijze van verstandig gebruik van bepaalde vogels in kleine hoeveelheden selectief en onder strikt gecontroleerde omstandigheden toe te staan; en
c. de activiteit niet leidt tot verslechtering van de staat van instandhouding van deze soort.
2. Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een flora- en fauna-activiteit als bedoeld in artikel 11.37, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving tot beperking van de omvang van een populatie van vogels, worden bij de toepassing van het eerste lid, aanhef en onder b, alleen de belangen, bedoeld in dat onderdeel, onder 1° tot en met 4°, in aanmerking genomen.
3. Een omgevingsvergunning als bedoeld in het tweede lid wordt alleen verleend aan een faunabeheereenheid, tenzij de noodzaak ontbreekt voor het verrichten van de activiteit door tussenkomst van een faunabeheereenheid. In dat geval kan de omgevingsvergunning ook worden verleend aan een wildbeheereenheid of aan anderen.
4. Een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit als bedoeld in artikel 11.40, aanhef en onder b, van het Besluit activiteiten leefomgeving die betrekking heeft op het gebruik van motorboten op open zee wordt alleen verleend als is voldaan aan de voorwaarden, genoemd in bijlage IV, onder b, tweede gedachtestreepje, tweede zin, bij de vogelrichtlijn.
Omgevingsverordening Zeeland 2024
Artikel 2.148 Aanwijzing vergunningvrije gevallen soorten Vogelrichtlijn: verbod doden van vogels
1. Het verbod, bedoeld in artikel 11.37, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit activiteiten leefomgeving, om zonder omgevingsvergunning een flora- en fauna-activiteit te verrichten, geldt niet voor het opzettelijk doden van:
a. grauwe gans;
b. kolgans; en
c. brandgans.
2. Het eerste lid geldt alleen als de activiteit wordt verricht:
a. door of in opdracht van een grondgebruiker;
b. op de gronden, of in of aan de opstallen, die bij de grondgebruiker in gebruik zijn;
c. met het oog op het voorkomen van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, visserij of wateren, die in het lopende of daarop volgende jaar dreigt op te treden;
d. in overeenstemming met het faunabeheerplan; en
e. in overeenstemming met artikel 2.149, artikel 2.150 en artikel 2.151.
3. Het eerste lid geldt niet binnen de aangewezen ganzenrustgebieden in de periode van 1 november tot 1 april daaropvolgend.
4. Het eerste lid geldt niet op zondag, nieuwjaarsdag, tweede paasdag, Hemelvaartsdag, tweede pinksterdag en eerste en tweede kerstdag.
5. De grondgebruiker, of degene die de activiteit verricht, informeert en rapporteert over deze activiteit op de in het faunabeheerplan vastgestelde wijze.