ECLI:NL:RBZWB:2025:4555

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 juli 2025
Publicatiedatum
14 juli 2025
Zaaknummer
C/02/434680
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Phillips
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van complexe echtscheidingsproblematiek tussen ouders

Op 2 juli 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, een beschikking gegeven in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om de minderjarigen onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar, omdat de ouders, [de moeder] en [de vader], niet in staat waren om afspraken te maken over de opvoeding en zorg voor hun kinderen. De ouders waren verwikkeld in een complexe echtscheidingsproblematiek, wat leidde tot een situatie waarin de minderjarigen ernstig in hun ontwikkeling werden bedreigd. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om adequaat te communiceren en dat de hulpverlening in het vrijwillig kader niet van de grond komt. De kinderrechter heeft daarom besloten om de minderjarigen onder toezicht te stellen van Stichting Jeugdbescherming Brabant, met als doel de ontwikkeling van de kinderen te waarborgen en hen te beschermen tegen de gevolgen van de ouderstrijd. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct van kracht is, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft benadrukt dat het belangrijk is dat de ouders hun verantwoordelijkheid nemen en dat er snel passende hulpverlening wordt ingezet.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/434680 / JE RK 25-766
Datum uitspraak: 2 juli 2025
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
Zeeland–West-Brabant, Breda,
hierna te noemen de Raad,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2016 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
en
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2019 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] ,
gezamenlijk te noemen: de minderjarigen.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat mr. G.A.P. Avontuur te Oosterhout,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat mr. N.P.C.C. Langenberg te Breda.
De kinderrechter merkt als informant aan:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
hierna te noemen de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift van de Raad, met bijlagen, ontvangen op 24 april 2025,
  • het e-mailbericht van de Raad van 18 juni 2025,
  • de brief van mr. Avontuur van 19 juni 2025;
  • de brief van de griffier van 24 juni 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 2 juli 2025. Daarbij waren aanwezig en zijn gehoord:
- de vader met zijn advocaat;
- de moeder met haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de Raad;
- een vertegenwoordigster van de GI.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] naar haar mening gevraagd. [minderjarige 1] heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
[minderjarige 1] heeft haar hoofdverblijf bij de vader. [minderjarige 2] heeft haar hoofdverblijf bij de moeder.
2.3.
Bij beschikking van 21 december 2023 heeft de rechtbank het ouderschapsplan van 28 januari 2022 gewijzigd en een voorlopige zorgregeling in de vorm van co-ouderschap vastgesteld.
2.4.
Tussen partijen is een bodemzaak aanhangig bij deze rechtbank met kenmerk C/02/411623 FA RK 23-3244.

3.Het verzoek en het standpunt van de verzoeker

3.1.
De Raad verzoekt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Uit het verzoekschrift, het e-mailbericht van 18 juni 2025 en de mondelinge toelichting ter zitting volgt, samengevat, dat de Raad zich ernstig zorgen maakt over het welzijn en de sociaal-emotionele ontwikkeling van de minderjarigen. De Raad ziet de grootste belemmering in het feit dat de ouders niet met elkaar kunnen overleggen. De ouders lijken in een patroon te zijn beland waarin zij niet meer met elkaar kunnen communiceren. In plaats daarvan starten zij telkens procedures bij de rechtbank en lijken dit als enige mogelijkheid te zien om iets voor elkaar te krijgen. Er is sprake van een groot onderling wantrouwen waardoor hulpverlening stagneert. Het lukt de ouders niet meer om naar hun eigen aandeel te kijken en te reflecteren op hun eigen handelen. Beide ouders staan open voor een hulpverleningstraject ten behoeve van verbetering van hun communicatie en samenwerking, maar in het vrijwillig kader komt dit onvoldoende van de grond. Het is belangrijk dat er afspraken gemaakt worden zonder ruimte voor interpretatie. Door de ouderstrijd zitten de minderjarigen klem en kunnen zij niet volledig kind zijn. Ze houden zich bezig met wat hun ouders willen en vinden. Dit leidt tot kind eigen en mogelijk internaliserende problematiek. Ouders kunnen geen overeenstemming vinden in wat er nodig is voor beide minderjarigen waardoor er niets in gang wordt gezet, terwijl dit wel nodig is. Daarbij maakt de Raad zich zorgen dat een hulpverleningstraject alsnog zal stagneren wanneer de ouders een visieverschil hebben. Het is belangrijk dat de ouders gezamenlijk hun verantwoordelijkheid als ouder gaan nemen en tot verandering komen. de inzet van een neutrale derde in de vorm van een jeugdbeschermer is hiervoor noodzakelijk. De termijn van een jaar is nodig nu er veel stappen gezet dienen te worden en de ouders nog een lange weg te gaan hebben. Daarnaast vindt de Raad het belangrijk dat de GI het hulpverleningstraject kan monitoren.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de vader is, samengevat, naar voren gebracht dat de vader zich kan vinden in het verzoek tot ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Hij schaamt zich dat het zo ver heeft moeten komen, maar hij vindt het wel noodzakelijk dat er een ondertoezichtstelling wordt uitgesproken. De ouders blijven met elkaar in conflict. De vader heeft de hoop dat de jeugdbeschermer de ouders verder kan helpen om de ouderstrijd te stoppen. De minderjarigen hebben last van deze situatie en het lukt de ouders niet om er met de hulpverlening in het vrijwillig kader samen uit te komen. De vader heeft dan ook geen vertrouwen meer in het vrijwillig kader.
4.2.
Door en namens de moeder is, samengevat, naar voren gebracht dat de moeder zich niet kan vinden in het verzoek tot ondertoezichtstelling nu het vrijwillig kader nog onvoldoende is benut. Beide ouders waren bereid om het hulpverleningstraject bij [hulpverlening] aan te gaan. Dat dit niet van de grond is gekomen, ligt buiten de verantwoordelijkheid en schuld van de ouders. Daarbij komt dat partijen in een andere procedure die bij het Gerechtshof loopt overeen zijn gekomen dat ze naar mediation zullen gaan. Bovendien bestaan er vraagtekens bij de invulling van de ondertoezichtstelling. Indien er duidelijkheid zou zijn geweest in de bodemprocedure en op die voorliggende verzoek een beslissing was genomen dan had er een gerichtere aanpak kunnen plaatsvinden in het kader van de ondertoezichtstelling. De moeder staat open voor hulpverlening en begeleiding en zou graag zien dat er een integrale behandeling volgt inclusief de bodemprocedure die tussen partijen loopt om zo tot een duurzame en rechtvaardige oplossing te komen waarbij de belangen van de minderjarigen centraal staan.
4.3.
De vertegenwoordigster van de GI heeft tijdens de zitting naar voren gebracht dat er wordt gewerkt vanuit een provinciaal instroomteam dat nu ook kampt met een forse wachtlijst. De GI is wel bereid om uitvoering te geven aan de ondertoezichtstelling. De doelen zoals die in het rapport van de Raad zijn vermeld zijn duidelijk. Hieraan kan door de GI worden gewerkt. Er zal in afwachting van de wachtlijst contact worden opgenomen met de ouders om te bekijken welke aanmeldingen bij de hulpverlening alvast kunnen worden gedaan.

5.De beoordeling

5.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.2.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge toelichting is naar het oordeel van de kinderrechter gebleken dat er sprake is van een situatie waarin de minderjarigen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Aan de voorwaarden voor een ondertoezichtstelling is voldaan. [1] Er zijn forse zorgen over de sociaal-emotionele ontwikkeling van beide minderjarigen en het feit dat zij op dit moment geen kind kunnen zijn. Ze zitten klem in de alsmaar voortdurende ouderstrijd en ze worden belast met volwassenen problematiek. Tussen de ouders is sprake van complexe echtscheidingsproblematiek en ze komen niet tot het maken van afspraken met elkaar. De kinderrechter vindt het positief dat beide ouders bereid zijn om een hulpverleningstraject aan te gaan. Dit is een goed uitgangspunt, maar tegelijkertijd constateert de kinderrechter dat de hulpverlening voor de minderjarigen niet is gestart en er geen zicht is op hulpverlening waarover de ouders het eens zijn die wel kan starten. Anders dan de moeder stelt, komt de hulverlening in het vrijwillig kader onvoldoende van de grond en is ook gebleken dat [hulpverlening] niet wil starten, omdat zij geen veiligheidsinschatting in het gezin kunnen maken. Wat de kinderrechter betreft is het vrijwillig kader dan ook een gepasseerd station. De minderjarigen hebben hulp nodig en die is er op dit moment niet. Ze kunnen niet langer wachten op hun ouders, ook niet op een nog eventueel in te zetten mediationtraject. Nog los van het feit dat dit traject nog niet is opgestart, gaat dit veelal ook over andere onderwerpen dan hulpverlening voor de minderjarigen.
5.3.
De kinderrechter is daarom van oordeel dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de ernstige ontwikkelingsbedreiging weg te kunnen nemen. Het is belangrijk dat er een neutrale derde betrokken raakt die beslissingen kan nemen die in het belang van de minderjarigen zijn en dat er zo snel mogelijk passende hulpverlening wordt ingezet. De kinderrechter wijst daarom het verzoek van de Raad toe en stelt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht van de GI voor de duur van een jaar, zodat er aan de volgende doelen kan worden gewerkt:
- [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voelen ontspanning en de vrijheid om eigen behoeften en
gevoelens te uiten naar de belangrijke volwassenen om hen heen. Dit houdt in dat ze positieve en negatieve gevoelens over hun ouders mogen en kunnen delen, zonder dat zij ervaren dat dit hen in een loyaliteitsconflict brengt.
- [minderjarige 1] en [minderjarige 2] kunnen zich cognitief en sociaal voldoende ontwikkelen op school. Dit betekent dat zij zich kunnen concentreren op schooltaken, voldoende vertrouwen in zichzelf hebben om deze taken te volbrengen en het contact met leeftijdsgenoten kunnen aangaan en onderhouden.
- [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben een onbelast contact met beide ouders.
- Ouders zijn in staat om over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te communiceren en afspraken te maken.
5.4.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals door de Raad is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming Brabant met ingang van 2 juli 2025 tot 2 juli 2026;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2025 door mr. Phillips, kinderrechter, in aanwezigheid van Akkermans-Bruijs als griffier, en op schrift gesteld op 14 juli 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.

Voetnoten

1.Artikel 1:255 BW.