In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld, omdat het college volgens hem niet op tijd heeft beslist op het bezwaar van 30 december 2024 tegen de verleende omgevingsvergunning van 25 november 2024 voor het realiseren van een mestbassin c.q. waterbassin. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelt vast dat het college niet binnen de wettelijke termijn van twaalf weken heeft beslist op het bezwaar, en dat eiser het college op 14 april 2025 in gebreke heeft gesteld. De rechtbank bepaalt dat het college alsnog binnen twee weken na deze uitspraak een beslissing moet nemen, maar geeft het college een verlengde termijn van twaalf weken om dit te doen, gezien de complexiteit van de zaak en de noodzaak voor aanvullend onderzoek. Tevens legt de rechtbank een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiser krijgt ook een vergoeding voor griffierecht en proceskosten, die door het college moet worden betaald. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert op 14 juli 2025.