ECLI:NL:RBZWB:2025:4509

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
11 juli 2025
Zaaknummer
C/02/435496 / JE RK 25-907
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Gessel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

Op 9 juli 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd voor de duur van één jaar, omdat de ontwikkeling van [minderjarige] ernstig wordt bedreigd door het gedrag van de moeder. De moeder is belast met het ouderlijk gezag, maar vertoont emotioneel instabiel gedrag en heeft onvoldoende inzicht in de situatie. De kinderrechter heeft ook de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verlengd voor zes maanden, om de veiligheid van [minderjarige] in het pleeggezin te waarborgen. De kinderrechter heeft de GI de opdracht gegeven om een perspectiefonderzoek uit te voeren, maar heeft ook overwogen dat dit onderzoek mogelijk beter door de Raad voor de Kinderbescherming kan worden uitgevoerd, gezien het gebrek aan vertrouwen van de moeder in de GI. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de maatregelen onmiddellijk kunnen ingaan, ondanks een eventueel hoger beroep. De kinderrechter heeft de behandeling van het resterende deel van het verzoek van de GI aangehouden tot 5 december 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/435496 / JE RK 25/907
Datum uitspraak: 9 juli 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
STICHTING LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING & RECLASSERING,
locatie Rotterdam, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI),
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2020 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. S. Klootwijk te Breda.

1.Het verloop van de procedure

1.1
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 16 mei 2025.
1.2
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 9 juli 2025. Daarbij waren aanwezig en zijn gehoord:
- de advocaat van de moeder;
- een vertegenwoordigster van de GI.
1.3
Hoewel daartoe correct opgeroepen, is de moeder niet bij de mondelinge behandeling verschenen. Haar advocaat licht toe dat zij er bewust voor heeft gekozen om niet naar de rechtbank te komen, omdat zij bang is om dingen te zeggen waar zij spijt van krijgt. De kinderrechter zet de mondelinge behandeling daarop voort bij afwezigheid van de moeder. De overige aanwezigen maken daartegen geen bezwaar.
1.4
Gelet op de nauwe samenhang tussen dit verzoek en het verzoek van de GI in de zaak met kenmerk C/02/436989 / JE RK 25/1159, betreffende vervangende toestemming voor de aanvraag van een paspoort, zijn deze zaken gelijktijdig behandeld. In beide zaken wordt bij aparte beschikking beslist.

2.De feiten

2.1
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2
[minderjarige] verblijft in een pleeggezin.
2.3
Bij beschikking van 11 juli 2024 heeft de kinderrechter [minderjarige] onder toezicht gesteld met ingang van 12 juli 2024 tot 12 juli 2025.
2.4
Bij beschikking van 13 september 2024 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend in een pleeggezin, tot 13 maart 2025, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek. Vervolgens heeft de kinderrechter, bij beschikking van [geboortedag] 2025, de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 12 juli 2025.

3.De verzoeken

3.1
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van één jaar.
3.2
Tevens verzoekt de GI om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin te verlengen voor de duur van één jaar.
3.2
De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.Het standpunt van de GI

4.1
Ter onderbouwing van en in aanvulling op het verzoek voert de GI, samengevat, het volgende aan. De moeder heeft [minderjarige] vanuit haar verwarde, achterdochtige en onvoorspelbaar gedrag in gevaarlijke situaties gebracht. Hierdoor was sprake van fysieke en emotionele onveiligheid voor [minderjarige] . Gezien wordt dat de moeder zich emotioneel instabiel toont, zij onvoldoende inzicht laat zien in de ernst van de situatie en zij verantwoordelijkheden buiten zichzelf legt. Dit baart de GI zorgen.
4.2
Op dit moment is er te weinig zicht op de moeder. Onduidelijk is hoe haar sociale netwerk er uit ziet en wat de stand van zaken is ten aanzien van haar huisvesting. Daarnaast deelt de moeder de resultaten van het persoonlijkheidsonderzoek niet met de GI. De moeder zegt hulpverlening voor [minderjarige] niet nodig te vinden en stelt de zorgen over hem ter discussie. Tot op heden heeft hulpverlening geen aanwijzingen gezien dat de moeder in staat is om tot een duurzame gedragsverandering en zelfreflectie te komen en om constructief mee te werken aan de hulpverlening.
4.3
Op dit moment verblijft hij in een pleeggezin. Daar wordt gezien dat hij zich vertrouwd en veilig voelt. Zijn plaatsing daar moet gewaarborgd blijven.
4.4
In de komende periode heeft de GI de bedoeling om een perspectiefonderzoek uit te voeren. In eerste instantie zou dit onderzoek worden verricht door De GezinsManager en starten in mei 2025, echter omdat de moeder tot drie keer toe niet naar een intakegesprek kwam, heeft De GezinsManager de opdracht aan de GI teruggegeven. De GI zal nu zelf het perspectiefonderzoek gaan verrichten op basis van 14 punten over Goed Genoeg Ouderschap. Dit onderzoek zal worden gedaan door een collega van de jeugdbeschermer. Perspectiefonderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming heeft de GI overwogen, echter de wachttijden zijn lang. [minderjarige] heeft al eerder duidelijkheid nodig over zijn perspectief. Wanneer de GI zelf het perspectiefonderzoek uitvoert zal dit naar verwachting ongeveer twee maanden duren.
4.5
De GI erkent dat er omgangsmomenten tussen de moeder en [minderjarige] zijn geannuleerd; eenmaal door ziekte van de begeleidster en eenmaal in verband met een kinderfeestje, waarvan de moeder niet op de hoogte is gesteld.

5.Het standpunt van de moeder

5.1
Namens de moeder is, samengevat, het volgende aangevoerd. Er zijn tussen de moeder en de GI een aantal dingen gebeurd, waardoor de moeder het vertrouwen in de GI is verloren. Zo zijn er meerdere omgangsmomenten met [minderjarige] door de GI afgezegd, waarbij voor het omgangsmoment van 9 juli 2025 geen reden is opgegeven. Dat de GI geen uitleg voor de annulering heeft gegeven en dat het omgangsmoment niet op een andere dag wordt ingehaald, vindt de moeder moeilijk. De verstandhouding tussen de moeder en de GI is verstoord. De moeder wenst dat de GI de huidige jeugdbeschermer vervangt, nu daar geen goede samenwerking mee is. Wat de moeder daarnaast stoort is dat zij nooit rechtstreeks contact heeft met de pleegouders en zij niet weet waar [minderjarige] verblijft.
5.2
De moeder betwist dat er sprake is van verward gedrag, dat er met haar niet goed te communiceren zou zijn en dat zij niet open zou staan voor hulpverlening. Daarnaast acht de moeder het onjuist dat de GI zelf een perspectiefonderzoek uitvoert. De moeder heeft geen vertrouwen in de GI en er is sprake van een verstoorde verstandhouding. Namens de moeder wordt de GI in overweging meegegeven om het perspectiefonderzoek te laten verrichten door de Raad voor de Kinderbescherming.
5.3
Ten aanzien van de verzoeken van de GI geldt dat de moeder zich kan vinden in een verlenging van de ondertoezichtstelling, echter zij verzoekt de kinderrechter de verlenging te beperken tot zes maanden, zodat binnen die periode bekeken kan worden of de omgang met [minderjarige] uitgebreid kan worden. Het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing dient te worden afgewezen; er is al teveel tijd nodig geweest om te werken naar een terugplaatsing bij de moeder.

6.De beoordeling

Verlenging ondertoezichtstelling
6.1
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
6.2
Volgens het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
6.3
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat de
ontwikkeling van [minderjarige] nog steeds ernstig wordt bedreigd. De kinderrechter neemt daarbij in aanmerking dat het zorgelijke gedrag van de moeder onverminderd aanwezig is. Zij vertoont emotioneel instabiel gedrag, geeft geen blijk van inzicht in de ernst van de situatie en stelt de zorgen die er zijn ter discussie.
6.4
De ernstige ontwikkelingsbedreiging kan niet of onvoldoende worden weggenomen met vrijwillige hulpverlening. Zij blijft aangegeven dat hulpverlening voor [minderjarige] niet noodzakelijk is en verleent onvoldoende medewerking aan de uitvoering van de ondertoezichtstelling en de benodigde hulpverlening. Zo komt de moeder afspraken niet na, waardoor hulpverlening vertraging oploopt en geeft zij geen inzicht in haar persoonlijke problematiek. De resultaten van het persoonlijkheidsonderzoek deelt zij niet. Eerder heeft de moeder al schriftelijke aanwijzingen van de GI nodig gehad. Ook verwijst de kinderrechter in dit kader naar de procedure die nodig is voor de vervangende toestemming voor de aanvraag van een paspoort. Door zich zo op te stellen geeft de moeder er blijk van niet te kunnen handelen in het belang van [minderjarige] en wordt de verdere voortgang van de hulpverlening belemmerd.
6.5
Het voormelde maakt dat de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] in stand blijft. Naar het oordeel van de kinderrechter is de ondertoezichtstelling daarom nog steeds nodig. De kinderrechter verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar.
6.6
In de komende periode verwacht de kinderrechter dat de moeder haar medewerking verleent aan hetgeen de GI nodig acht. Daaronder valt ook dat de moeder duidelijkheid geeft over haar persoonlijke problematiek, haar huisvesting en haar sociale netwerk en dat zij meewerkt aan het voorgenomen perspectiefonderzoek.
Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
6.7
Op grond van artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
6.8
Artikel 1:265c lid 2 BW bepaalt dat de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens kan verlengen met ten hoogste een jaar.
6.9
Ook acht de kinderrechter een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in zijn belang. De plaatsing van [minderjarige] in zijn huidige pleeggezin moet gecontinueerd worden om zijn veiligheid te waarborgen. In het pleeggezin voelt [minderjarige] zich vertrouwd en veilig en dat moet behouden blijven, zodat hij tot verdere ontwikkeling kan komen. De kinderrechter zal de machtiging tot uithuisplaatsing verlengen voor de duur van zes maanden, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek.
Het perspectiefonderzoek en het verdere verloop
6.1
Om op korte termijn te kunnen toetsen of er daadwerkelijk helderheid is verkregen over het perspectief van [minderjarige] , ziet de kinderrechter aanleiding om de machtiging tot uithuisplaatsing voor een beperkte duur te verlengen, te weten zes maanden. De kinderrechter verwacht dat binnen deze periode duidelijk is wat de resultaten van het perspectiefonderzoek zullen zijn. Zoals tijdens de mondelinge behandeling is besproken, geeft de kinderrechter de GI in overweging mee om het perspectiefonderzoek te laten verrichten door de Raad voor de Kinderbescherming of een andere onafhankelijke instantie. Immers, duidelijk is geworden dat de moeder haar vertrouwen in de GI is verloren én de GI tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat zij haar laatste perspectiefonderzoek heeft verricht, ongeveer een jaar geleden. De kinderrechter maakt daaruit op dat het verrichten van een perspectiefonderzoek voor de GI geen alledaags onderdeel van de werkzaamheden is. Voor de Raad voor de Kinderbescherming is dit anders.
6.11
Een beoordeling over het resterende deel van het verzoek zal worden aangehouden tot hierna te melden. De GI dient
uiterlijk opdonderdag 5 december 2025pro formade kinderrechter in een schriftelijk verslag, met een afschrift daarvan aan (de advocaat van) de moeder, te informeren over:
A. het verloop van de ondertoezichtstelling;
B. de stand van zaken ten aanzien van het perspectiefonderzoek, ook als dit onderzoek nog niet is begonnen;
C. het standpunt van de GI over het resterende deel van het verzoek.
6.12
Na ontvangst van het schriftelijk verslag van de GI zal de kinderrechter een nieuwe mondelinge behandeling plannen (
bij de enkelvoudige of de meervoudige kamer) waarvoor ook de Raad voor de Kinderbescherming zal worden uitgenodigd.
Uitvoerbaar bij voorraad
6.13
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing, ondanks een eventueel hoger beroep, meteen uitgevoerd kan worden.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 12 juli 2025 tot 12 juli 2026;
7.2
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin met ingang van 12 juli 2025 tot 12 januari 2026;
7.3
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
7.4
houdt de behandeling van het resterende deel van het verzoek van de GI aan tot
5 december 2025 PRO FORMA, in afwachting van de informatie van de GI zoals weergegeven in rechtsoverweging 6.11;
7.5
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2025 door mr. Van Gessel, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Vos als griffier, en op schrift gesteld op 11 juli 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.