ECLI:NL:RBZWB:2025:4508

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 juli 2025
Publicatiedatum
11 juli 2025
Zaaknummer
C/02/436324 / KG ZA 25-291
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding betreffende voorlopige zorgregeling tussen ouders van minderjarigen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 juli 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een vrouw en een man, die beiden ouders zijn van twee minderjarige kinderen. De vrouw, eiseres, heeft een voorlopige zorgregeling gevorderd, omdat de bestaande afspraken niet meer werden nageleefd. De man, gedaagde, heeft verweer gevoerd tegen deze vorderingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 3 juli 2025 is gebleken dat er sinds 1 mei 2025 geen contact meer is geweest tussen de man en de kinderen, wat schadelijk is voor de minderjarigen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om het contact tussen de man en de kinderen zo snel mogelijk te hervatten. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er een spoedeisend belang is voor de vrouw en heeft een voorlopige zorgregeling vastgesteld, waarbij de kinderen één weekend per veertien dagen bij de man verblijven. Daarnaast is er een verwijzing naar een (jeugd)hulpverleningstraject afgesproken, om de communicatie tussen de ouders te verbeteren en de belangen van de kinderen te waarborgen. De voorzieningenrechter heeft beide partijen veroordeeld tot nakoming van de gemaakte afspraken en de proceskosten gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
Zaaknummer / rolnummer: C/02/436324 / KG ZA 25-291
Vonnis in kort geding van 11 juli 2025
in de zaak van
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres,
advocaat: mr. D.J.A. Burlet te Oostburg,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat: mr. Q. van Mossevelde te Terneuzen.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de stelbrief van mr. Van Mossevelde van 13 juni 2025;
- de brief van mr. Schuttkowski namens mr. Van Mossevelde van 1 juli 2025, met bijlage;
- de brief van mr. Burlet van 2 juli 2025, met bijlage;
- de mondelinge behandeling op 3 juli 2025.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld, omdat het belang van de minderjarigen en/of de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van partijen dit eiste.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling is verschenen de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, en de man, bijgestaan door zijn waarnemend advocaat, mr. J. Schuttkowski. Daarnaast is verschenen een vertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen de Raad, om de voorzieningenrechter over de vorderingen te adviseren.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad, uit welke relatie de navolgende, thans nog minderjarige kinderen zijn geboren:
-
[minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2015;
-
[minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2020.
2.2.
De man heeft de minderjarigen erkend. Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en de vrouw is belast met het eenhoofdig gezag over [minderjarige 2] .
2.3.
De minderjarigen verblijven bij de vrouw.
2.4.
Op 9 juli 2025 heeft de vrouw een bodemprocedure aanhangig gemaakt (bekend onder zaaknummer C/02/437649 / FA RK 25-3614) strekkende tot vaststelling van een zorg- c.q. omgangsregeling tussen de man en de minderjarigen.

3.De vorderingen

3.1.
De vrouw vordert bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat:
De kinderen één weekend per veertien dagen bij de man verblijven van vrijdagmiddag na schooltijd 14:10 uur tot en met maandagochtend, waarbij de man de kinderen haalt en op maandag naar school brengt.
De kinderen bij de man verblijven van zondag 20 juli 2025 vanaf 9:00 uur tot zondag 3 augustus 2025 16:00 uur waarbij de man de kinderen haalt en brengt;
De kinderen bij de man verblijven van maandag 13 oktober 9:00 uur tot maandag 20 oktober 2025 waarbij de man de kinderen ophaalt en op maandag 20 oktober 2025 naar school brengt.
De kinderen bij de man verblijven van vrijdag 26 december 2025 9:00 uur tot en met dinsdag 30 december 2025 9:00 uur, waarbij de man de kinderen haalt en brengt.
3.2.
Door en namens de vrouw is daartoe in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, het navolgende aangevoerd.
Nadat de man is verhuisd van [woonplaats 1] naar [woonplaats 2] en partijen niet meer op loopafstand van elkaar wonen, is er veel onrust ontstaan over de door partijen (mondeling) overeengekomen voorlopige zorg- c.q. omgangsregeling, met name over de tijdstippen van de wisselmomenten en het halen en brengen van de minderjarigen. Het is nu voor de vrouw niet meer mogelijk om de minderjarigen naar de man te brengen en/of bij de man op te halen omdat zij vanwege haar intensieve ziekteproces niet altijd kan en mag autorijden. Zij kan ook niet telkens haar netwerk inzetten voor het halen en brengen van de minderjarigen aangezien haar netwerk daar niet toe bereid is en zij haar netwerk al geregeld nodig heeft om haar bij andere zaken te ondersteunen, waardoor haar netwerk overbelast is geraakt. Doordat de man de afgelopen tijd meermaals – zonder iets van zich te laten horen – de minderjarigen niet is komen ophalen, is de omgang tussen de man en de minderjarigen eerst meermaals niet doorgegaan en sinds 1 mei 2025 in het geheel gestopt. Dit acht de vrouw niet in het belang van de minderjarigen, zeker nu zij hun vader erg missen. Los daarvan heeft de vrouw veel zorgen over de minderjarigen. Voor [minderjarige 1] moet er hulpverlening vanuit [hulpverlening] worden ingezet om te onderzoeken wat er met haar aan de hand is. Met [minderjarige 2] gaat het niet goed op school. Hij luistert niet goed, is impulsief en slaat andere kindjes. De vrouw heeft aldus een spoedeisend belang bij het maken van nieuwe voorlopige afspraken, zodat het contact tussen de man en de minderjarigen spoedig wordt hervat en er rust en duidelijkheid ontstaat over wanneer de minderjarigen waar zijn. De vrouw wil graag dat de man meer tijd met de minderjarigen doorbrengt en meer betrokken is bij hen en op school. Zij zal binnen één week een bodemprocedure aanhangig maken voor het vaststellen van een definitieve zorg- c.q. omgangsregeling. Het is verder onjuist dat de vrouw niet met de man in overleg treedt over de minderjarigen; de man reageert daar echter niet op, waardoor de vrouw alles uiteindelijk zelf moet regelen. De vrouw kan tot slot instemmen met een verwijzing naar het Uniform Hulpaanbod om te werken aan de onderlinge verstandhouding en communicatie van partijen. Daarbij merkt de vrouw op dat zij daar vanwege haar intensieve ziekteproces (met waarschijnlijk onder andere een tweewekelijks traject in [plaats 3] de komende tijd) mogelijk wel wat meer tijd voor nodig heeft.
Ten aanzien van de voorlopige regeling merkt de vrouw op dat het problematisch is als de man de minderjarigen op vrijdag pas om 16:00 uur ophaalt in plaats van direct uit school, omdat de vrouw de minderjarigen dan uit school moet opvangen en geen tijd heeft voor vrijwilligerswerk of andere afspraken, maar ook omdat de minderjarigen dan uit school niets kunnen ondernemen en zitten te wachten op de man, en dan vervelend worden. Als de man of zijn netwerk de minderjarigen niet uit school wil ophalen, dan is de BSO wellicht een oplossing.
3.3.
De man voert verweer tegen de vorderingen van de vrouw.
3.4.
Ter onderbouwing van zijn verweer voert de man, kort samengevat, het navolgende aan.
De man vindt het erg kwalijk dat de vrouw telkens eenzijdig handelt, niet met hem in overleg treedt over de minderjarigen en zelfs niet op hem reageert. Ook is hij het zat om zich steeds maar te moeten aanpassen aan (de wensen van) de vrouw. Daarom is hij sinds 1 mei 2025 gestopt met het halen en brengen van de minderjarigen. Volgens de man dient de vrouw daar ook een bijdrage aan te leveren, echter dat weigert zij, terwijl zij daar volgens de man wel degelijk toe in staat is. Zo kan de vrouw ondanks haar ziekteproces namelijk wel de minderjarigen met de auto naar korfbal brengen en rijdt zij ook wel eens met de minderjarigen naar [plaats 1] of [plaats 2] . De vrouw kan daarnaast haar netwerk vragen om eens per twee weken de minderjarigen te brengen of halen. Dat levert geen overbelasting op. Daar komt nog bij dat de man thans (nog) geen rijbewijs en geen auto heeft. Hij is dus altijd afhankelijk van zijn netwerk voor het halen en brengen van de minderjarigen. Voorts geeft de man aan dat hij de zorgen van de vrouw over de minderjarigen niet herkend, waarbij hij desgevraagd benoemt dat hij niet betrokken is bij de minderjarigen op school. De man kan daarnaast instemmen met een verwijzing naar het Uniform Hulpaanbod, waarbij zijn voorkeur uitgaat naar een traject bij mevrouw [naam] van [organisatie] .
Ook licht de man toe dat hij vanaf 4 augustus a.s. van start zal gaan met zijn nieuwe baan in de zorg, waarbij hij één dag per week een opleiding zal volgen en vier dagen per week zal werken in ochtend- of middagdienst. Het werkrooster van de man is nog niet bekend. De man is in ieder geval één weekend per twee weken vrij in de even weken, om voor de minderjarigen te kunnen zorgen. Ook heeft hij aangegeven graag op vrijdag vrij te zijn voor de minderjarigen, maar het is nog niet zeker of dat mogelijk is. Anders zal hij op vrijdag moeten werken tot 15:00 uur. Hij kan de minderjarigen dan niet uit school (om 14:10 uur) ophalen, maar wil hen om 16:00 uur bij de vrouw ophalen. De man wil niet dat de minderjarigen in de tussentijd naar de BSO gaan, omdat dit onrustig is voor hen en erg duur is. Vanwege zijn werk kan de man de minderjarigen niet op maandagochtend naar school brengen.
3.5.
Op de overige stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van de gedingstukken en de toelichting door partijen tijdens de mondelinge behandeling staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter het spoedeisend belang van de vrouw bij haar vordering vast. Tussen partijen is niet in geschil dat de door hen (mondeling) overeengekomen voorlopige afspraken omtrent de zorg- c.q. omgangsregeling sinds 1 mei 2025 niet meer worden uitgevoerd en er sindsdien geen contact meer heeft plaatsgevonden tussen de man en de minderjarigen. Dit is niet in het belang van de minderjarigen.
4.2.
Namens de Raad is tijdens de mondelinge behandeling van 3 juli 2025, kort samengevat, naar voren gebracht dat het contact tussen de man en de minderjarigen in het belang van de minderjarigen dringend moet worden hervat. Het is zeer schadelijk voor hen dat zij hun vader al lange tijd niet hebben kunnen zien en het valt niet aan hen uit te leggen dat een vervoersprobleem daarvan de oorzaak is. De Raad adviseert dan ook om de weekendregeling spoedig te hervatten en daarbij af te spreken dat de minderjarigen bij de man verblijven gedurende één weekend per veertien dagen van vrijdag 16:00 uur tot zondag 18:00 uur. Voor wat betreft de vakantieregeling benadrukt de Raad dat er eerst een korter omgangsmoment moet worden ingepland voordat de minderjarigen gelijk twee weken bij de man verblijven. De Raad acht het ook van groot belang dat ouders samen een moment nemen om aan de minderjarigen uit te leggen dat het niet hun schuld is dat zij hun vader twee maanden lang niet hebben gezien, en dat de ouders dit nu samen hebben opgelost en zij weer fijn naar hun vader toe kunnen gaan.
4.3.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.
Uniform Hulpaanbod
4.4.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn partijen tot overeenstemming gekomen ten aanzien van een verwijzing van partijen naar het UHA-traject. Zij zijn akkoord met een verwijzing van hen naar het UHA-traject in de nog aanhangig te maken bodemprocedure. Namens de vrouw is aangegeven dat deze procedure binnen één week na de datum van de mondelinge behandeling aanhangig zal worden gemaakt. Deze verwijzing heeft de steun van de Raad en de voorzieningenrechter.
4.5.
De problematiek van partijen omvat onder meer het volgende. Partijen hebben moeite met constructieve onderlinge oudercommunicatie. Zij slagen er niet in om samen duidelijke afspraken te maken ten aanzien van de minderjarigen en deze ook na te komen. Als gevolg daarvan heeft er enige tijd geen contact plaatsgevonden tussen de man en de minderjarigen. Partijen zijn het ook niet eens over mogelijke zorgen over de minderjarigen en zij zijn er nog niet in geslaagd een hulpverleningstraject voor [minderjarige 1] op te starten.
4.6.
Het lukt partijen als ouders samen niet de problemen tussen hen op te lossen. De voorzieningenrechter vindt het daarom nodig dat voor deze ouders en de minderjarigen een passend (jeugd)hulpverleningstraject bij een zorgaanbieder wordt ingezet. Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling ermee ingestemd dat de voorzieningenrechter hen en de minderjarigen voor (jeugd)hulpverlening verwijst naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Zeeland. De verwijzing heeft op 8 juli 2025 plaatsgevonden met het verzenden van het verwijzingsformulier naar het loket. Dit vonnis geldt als bevestiging dat ouders met de doorverwijzing en de voorwaarden daarvan hebben ingestemd.
4.7.
Met de inzet van het (jeugd)hulptraject gaan partijen, zo is met hen afgesproken, in ieder geval werken aan het behalen van de volgende resultaten:
  • de ouders hebben inzicht in de (psychologische) gevolgen van de scheiding voor de minderjarigen;
  • de minderjarigen hebben een stem in het scheidingsproces, voelen zich gehoord en gesteund.
De resultaten zijn ook vastgelegd in een resultatenlijst. Deze lijst is aan dit vonnis gehecht (bijlage 1).
Ten aanzien van het verdere verloop van het traject overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
4.8.
Na afloop van het (jeugd)hulpverleningstraject maakt de zorgaanbieder een rapportage op over het verloop en het resultaat van het traject. Deze rapportage wordt als bijlage bij het door de gemeente/toegang op te maken rapport gevoegd. Tussen partijen is een bodemprocedure aanhangig, bij deze rechtbank bekend onder zaaknummer C/02/437649 / FA RK 25-3614. Voor het doorlopen van een hulpverleningstraject wordt standaard een termijn van zes maanden aangehouden. Gelet hierop verzoekt de voorzieningenrechter het loket om de volledige UHA-rapportage uiterlijk tegen na te noemen familiekamerroldatum
op na te noemen pro forma datum, of zoveel eerder als mogelijk is, in de hiervoor genoemde
bodemprocedurein te brengen. Op verzoek van het loket en/of de gemeente/toegang kan de rechtbank deze termijn verlengen. Dit verzoek moet gemotiveerd worden gedaan. Als de verlenging wordt toegestaan dan geeft de rechtbank een nieuwe pro forma datum door.
4.9.
Als de hulp heeft geleid tot een positief resultaat, stelt de rechtbank (de advocaten van) partijen in de gelegenheid zich binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage uit te laten of een mondelinge behandeling in de bodemprocedure nog nodig is. De advocaten maken in hun reactie kenbaar wat het resultaat van de hulpverlening betekent voor de in die procedure gedane verzoeken met betrekking tot de minderjarigen.
4.10.
Als de hulp niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat verzoekt de voorzieningenrechter het loket de volledige UHA-rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad. De Raad toetst en beoordeelt dan of een onderzoek of interventie zal worden verricht. De Raad informeert de rechtbank binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage of er aanleiding is een onderzoek of interventie te starten.
4.11.
Wanneer de Raad geen aanleiding ziet voor een onderzoek of interventie, maar op grond van de UHA-rapportage direct een advies kan geven, stelt de rechtbank partijen (en hun advocaten) in de gelegenheid zich over dit advies, alsmede over het verdere procesverloop uit te laten.
4.12.
Wanneer de Raad een onderzoek wel noodzakelijk vindt, dan verzoekt de voorzieningenrechter de Raad dit onderzoek te verrichten en daarover in de bodemprocedure bekend onder zaaknummer C/02/437649 / FA RK 25-3614 een rapport en advies in te dienen ter beantwoording van de volgende vragen:
  • Welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken door de ouders c.q. omgangsregeling past het beste bij de belangen van de minderjarigen?
  • Hoe moet de zorgregeling tussen de man en de minderjarigen eruit gaan zien (aard, duur en frequentie)?
  • Welke hulpverlening acht de Raad passend voor de ouders en/de minderjarigen?
  • Welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen, zijn niet in voorgaande vraag aan de orde gesteld en zijn wel van belang om te vermelden?
4.13.
Dit vonnis is een verzoek aan de Raad om dit onderzoek te verrichten, indien het traject niet is gestart of niet positief wordt afgesloten én de Raad dat onderzoek noodzakelijk acht.
4.14.
Na een onderzoek of interventie van de Raad stelt de rechtbank partijen (en hun advocaten) in de gelegenheid om in de bodemprocedure binnen een termijn van veertien dagen op de rapportage van de Raad te reageren en zich uit te laten over het verdere procesverloop.
4.15.
Partijen zijn tijdens de mondelinge behandeling geïnformeerd over de privacy aspecten van de doorverwijzing (bijlage 2). Zij hebben met het delen van de privacy gegevens en de voorwaarden waaronder de verwijzing plaatsvindt ingestemd.
Voorlopige afspraken
4.16.
Vast staat dat de voorlopige zorg- c.q. omgangsregeling thans niet wordt nagekomen. Met de Raad ziet de voorzieningenrechter de noodzaak om (nieuwe) voorlopige afspraken te maken ten aanzien van het contact tussen de man en de minderjarigen. Het is immers van groot belang voor de minderjarigen dat het contact met hun vader spoedig wordt hervat. Ook zal er enige tijd overheen gaan voordat partijen met hun hulpverleningstraject zullen kunnen gaan aanvangen.
4.17.
Gehoord het advies van de Raad hebben partijen ter gelegenheid van de mondelinge behandeling overeenstemming bereikt over een voorlopige zorg- c.q. omgangsregeling. Zij zijn het volgende overeengekomen totdat in de bodemprocedure anders is beslist óf partijen daarover met elkaar overeenstemming hebben bereikt:
  • Voordat de weekendregeling wordt hervat en de vakantieregeling van start gaat, vindt er eerst een korter omgangsmoment plaats tussen de man en de minderjarigen, nu zij elkaar al enige tijd niet meer hebben gezien. Partijen spreken af dat de man [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op dinsdag 8 juli 2025 om 10:00 uur ophaalt bij de vrouw en hen diezelfde dag om 18:00 uur na het avondeten weer terugbrengt bij de vrouw;
  • Voor wat betreft de weekendregeling spreken partijen af dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de man verblijven één weekend per veertien dagen in de even weken van vrijdagmiddag 16:00 uur tot zondagavond 18:00 uur, waarbij de minderjarigen op zondag bij de man avondeten. De man haalt de minderjarigen op bij de vrouw op vrijdag en brengt hen terug naar de vrouw op zondag;
  • Voor de aankomende zomervakantie spreken partijen af dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de man verblijven van vrijdag 11 juli om 16:00 uur tot zondag 27 juli om 18:00 uur, waarbij de minderjarigen op zondag bij de man avondeten. De man haalt de minderjarigen op bij de vrouw op vrijdag en brengt hen terug naar de vrouw op zondag;
  • Voor de aankomende herfstvakantie spreken partijen af dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de man verblijven van maandag 13 oktober om 10:00 uur tot zondag 19 oktober om 18:00 uur, waarbij de minderjarigen op zondag bij de man avondeten. De man haalt de minderjarigen op bij de vrouw op maandag en brengt hen terug naar de vrouw op zondag;
  • Voor de aankomende kerstvakantie spreken partijen af dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de man verblijven van maandag 22 december om 10:00 uur tot zondag 28 december om 18:00 uur, waarbij de minderjarigen op zondag bij de man avondeten. De man haalt de minderjarigen op bij de vrouw op maandag en brengt hen terug naar de vrouw op zondag. Gedurende deze week verblijven de minderjarigen op 25 december (Eerste Kerstdag) bij de vrouw van 10:00 uur tot 18:00 uur, waarbij de minderjarigen bij de vrouw avondeten. De man brengt de minderjarigen op deze dag naar de vrouw en haalt hen ook weer bij de vrouw op;
  • Tijdens de vakanties van de minderjarigen bij de man vindt er steeds op woensdag om 19:00 uur een videobelmoment plaats tussen de vrouw en de minderjarigen. De man belt de vrouw dan op en ook informeert hij de vrouw tijdig via een whatsapp bericht als het videobellen iets later zal plaatsvinden.
4.18.
De voorzieningenrechter zal beide partijen veroordelen tot nakoming van de gemaakte afspraken. Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.
Proceskosten
4.19.
Gelet op de relatie die tussen partijen heeft bestaan, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.20.
De voorzieningenrechter zal de beslissing ten aanzien van de omgang, gelet op de aard daarvan, uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt partijen tot nakoming van de tussen hen gemaakte afspraken, zoals vermeld onder rechtsoverweging 4.17;
5.2.
verklaart dit vonnis in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
verwijst partijen en genoemde minderjarigen voor een (jeugd)hulptraject ten behoeve van de hierboven genoemde resultaten naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Zeeland. Het loket zal partijen en de minderjarigen vervolgens via de toegang van de woonplaatsgemeente van de minderjarigen verwijzen naar de zorgaanbieder;
5.4.
verzoekt het loket om uiterlijk op
27 januari 2026 PRO FORMA,of zoveel eerder als mogelijk is, in de bodemprocedure bekend onder zaaknummer C/02/437649 / FA RK 25-3614 de rapportage over het verloop en het resultaat van het (jeugd)hulpverleningstraject ter griffie in te dienen;
5.5.
verzoekt het loket, wanneer het traject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, de UHA-rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad;
5.6.
verzoekt de Raad binnen veertien dagen na ontvangst van de UHA-rapportage de rechtbank te informeren of hij aanleiding ziet een onderzoek of interventie te starten;
5.7.
verzoekt de Raad wanneer het (jeugd)hulptraject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, dan wel als de Raad daartoe zelf aanleiding ziet, ten behoeve van de bodemprocedure bekend onder zaaknummer C/02/437649 / FA RK 25-3614 onderzoek in te stellen ter beantwoording van de in r.o. 4.12 opgenomen vragen en daarover te rapporteren en te adviseren;
5.8.
verzoekt de Raad zijn rapport en advies binnen vier maanden nadat hij de rechtbank heeft laten weten dat een onderzoek of interventie zal worden verricht bij de rechtbank in te dienen, zulks onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift van dit rapport en advies aan de advocaten van partijen;
5.9.
verzoekt de advocaten van partijen in de bodemprocedure melding te maken van genoemde verwijzing naar het zorgloket;
5.10.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. Dijkman, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2025 in tegenwoordigheid van mr. De Haas, griffier.