Op 10 juli 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers, bewoners van een woning in Bergen op Zoom, een voorlopige voorziening vroegen tegen een besluit van de burgemeester om hun woning te sluiten voor de duur van een maand. Dit besluit was genomen op basis van artikel 13b van de Opiumwet, nadat er in de woning een aanzienlijke hoeveelheid hard- en softdrugs was aangetroffen, evenals materialen die duiden op drugshandel. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, maar de sluitingstermijn van drie maanden is verminderd naar één maand, gezien de verminderde verwijtbaarheid van de verzoekers. De voorzieningenrechter oordeelde dat, hoewel de verzoekers niet zelf in drugs handelden en geen wetenschap hadden van de drugs in hun woning, zij als eigenaren en hoofdbewoners wel verantwoordelijk zijn voor het toezicht op hun woning, ook als hun meerderjarige zoon daar woont en in drugs handelt. De voorzieningenrechter concludeerde dat de burgemeester voldoende redenen had om de woning te sluiten, maar dat de verzoekers in beperkte mate verwijtbaar waren. De sluiting werd daarom verminderd van drie maanden naar één maand. De voorzieningenrechter heeft ook de begunstigingstermijn verlengd tot 7 augustus 2025, zodat verzoekers tijd hebben om vervangende woonruimte te vinden, vooral gezien de medische ingreep die verzoekster moet ondergaan. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep of verzet open.