Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene] B.V.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zitting houdende in Middelburg, op 14 mei 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene, een B.V., had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het stilstaan op het trottoir, voetpad, fietspad, of ruiterpad op een specifieke locatie op 14 januari 2024. De betrokkene heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting was de betrokkene niet aanwezig, maar de officier van justitie werd vertegenwoordigd door mr. C.S. de Meer.
De kantonrechter heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de verklaring van de verbalisant, die de gedraging had vastgesteld. De betrokkene voerde aan dat de gedraging niet had plaatsgevonden, omdat hij bezig was met het laden van goederen in een winkelstraat waar normaal gesproken los- en laadverkeer is toegestaan. De kantonrechter oordeelde echter dat de verklaring van de verbalisant voldoende bewijs bood voor de gedraging en dat er geen specifieke feiten of omstandigheden waren aangevoerd die aanleiding gaven om aan de juistheid van deze verklaring te twijfelen.
Daarom heeft de kantonrechter het beroep ongegrond verklaard en de boete als terecht opgelegd beschouwd. De uitspraak werd gedaan door mr. M.A.V. van Aardenne, bijgestaan door griffier C.G. Zevenhuijzen, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum. De betrokkene heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.