ECLI:NL:RBZWB:2025:4437
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- W.H.C. van Eck
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen verkeersboete en niet-ontvankelijkheid van het beroep
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 mei 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen en had daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. Deze verklaarde het beroep echter niet-ontvankelijk, waarop de betrokkene in beroep ging bij de kantonrechter. Tijdens de zitting op 22 mei 2025 was de betrokkene niet aanwezig, maar de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie was wel aanwezig. De gedraging die aan de boete ten grondslag lag, was het handelen in strijd met een gesloten verklaring op de Laan van Limburg te Roosendaal op 8 november 2019. De officier van justitie stelde dat het beroep te laat was ingediend, aangezien de termijn van zes weken voor het indienen van beroep bij de officier van justitie op 31 december 2019 eindigde, terwijl het beroepschrift pas op 8 april 2023 was ontvangen. De kantonrechter overwoog dat de betrokkene niet aannemelijk had gemaakt dat er bijzondere omstandigheden waren die het te laat indienen van het beroep konden rechtvaardigen. Daarom werd het beroep ongegrond verklaard en de beslissing van de officier van justitie bevestigd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. W.H.C. van Eck, kantonrechter, en griffier C.G. Zevenhuijzen.