Op 9 juli 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres en het UWV. Eiseres had beroep ingesteld omdat het UWV niet tijdig had beslist op haar bezwaar van 23 oktober 2024 tegen een beslissing van 27 september 2024. Het UWV had bepaald dat de periode waarin eiseres recht heeft op loon tijdens ziekte werd verlengd tot 3 oktober 2025 en dat de behandeling van haar aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet WIA werd uitgesteld. De rechtbank oordeelde dat het beroep kennelijk gegrond was en deed uitspraak zonder zitting, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelde vast dat het UWV de beslistermijn had overschreden en dat eiseres het UWV op 23 april 2025 in gebreke had gesteld. De rechtbank bepaalde dat het UWV binnen twee weken na de uitspraak een nieuw besluit moest nemen, maar gaf het UWV vier maanden de tijd om dit te doen, gezien de omstandigheden. Tevens werd een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn werd overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres kreeg ook een vergoeding voor haar proceskosten van € 453,50, en het UWV moest het griffierecht van € 53,- aan eiseres vergoeden. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet.