ECLI:NL:RBZWB:2025:4388

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
10 juli 2025
Zaaknummer
10528539 MB VERZ 23-287
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verkeersboete en vaststelling dwangsom

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 mei 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. Betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen, waartegen hij beroep had ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft de beschikking vernietigd, waarna de gemachtigde van betrokkene, mr. I.N.D.J. Rissema, beroep heeft ingesteld bij de kantonrechter. Tijdens de zitting op 28 mei 2025 is de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde niet aanwezig was, maar de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie wel. De gemachtigde heeft in het beroepschrift aangevoerd dat de officier van justitie ten onrechte heeft afgezien van het vaststellen van de verschuldigde dwangsom. De kantonrechter heeft overwogen dat de officier van justitie niet tijdig heeft beslist, wat heeft geleid tot de vaststelling van een dwangsom van € 1.442,-. De kantonrechter heeft echter het verzoek om een proceskostenvergoeding afgewezen, omdat betrokkene inhoudelijk niet in het gelijk is gesteld. De beslissing van de kantonrechter is definitief en er is geen hoger beroep mogelijk.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Zittingsplaats Breda
zaaknummer : 10528539 \ MB VERZ 23-287
CJIB-nummer : 1062 5422 4903 2892
uitspraakdatum : 28 mei 2025
proces-verbaal van de zitting en uitspraak op een beroep op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv)
in de zaak van
naam :
[betrokkene]
adres : [adres]
woonplaats : [woonplaats]
hierna: betrokkene
gemachtigde : mr. I.N.D.J. Rissema (Bezwaartegenverkeersboetes.nl)

Verloop van de procedure

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna: boete) opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft de beschikking vernietigd. Tegen die beslissing is door gemachtigde beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 28 mei 2025. Namens de officier van justitie is verschenen [naam ] (hierna: zittingsvertegenwoordiger). Gemachtigde is niet verschenen. De kantonrechter heeft op de zitting uitspraak gedaan.

Standpunten

Gemachtigde heeft in het beroepschrift samengevat aangevoerd dat de officier van justitie ten onrechte heeft afgezien van het vaststellen van de verschuldigde dwangsom. Daarom wordt verzocht om de verschuldigdheid van deze dwangsom vast te stellen, alsmede te bepalen dat de officier van justitie de wettelijke rente over de dwangsom verschuldigd is. Gemachtigde zoekt om een proceskostenvergoeding.
De zittingsvertegenwoordiger heeft verzocht een dwangsom te verbeuren voor het maximum aantal dagen, te weten 42 dagen met een totaalbedrag van €1.442,-. Omdat de officier van justitie al een proceskostenvergoeding heeft toegekend behoeft er in deze fase geen vergoeding te worden toegekend.

Overwegingen

Gemachtigde heeft verzocht om toekenning van de wettelijke dwangsom omdat de officier van justitie niet tijdig heeft beslist.
Op grond van artikel 7:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet de officier van justitie beslissen binnen 16 weken vanaf het einde van de beroepstermijn. De beroepstermijn eindigde in dit geval op 17 juni 2022. Dit betekent dat de officier van justitie uiterlijk op
8 oktober 2022 een beslissing had moeten nemen. Hieruit volgt dat niet tijdig is beslist, want de beslissing is pas op 12 januari 2023 verzonden.
Op grond van artikel 4:17 lid 3 Awb is de eerste dag waarover een dwangsom verschuldigd is, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de beslistermijn is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen. Uit het dossier blijkt dat de officier van justitie op 14 oktober 2022 een ingebrekestelling heeft ontvangen. Dit betekent dat de officier van justitie aan betrokkene voor 76 dagen een dwangsom heeft verbeurd (artikel 4:17 lid 1 Awb).
Gelet op artikel 4:17 lid 2 Awb bedraagt de dwangsom € € 1.442,-. De berekening is als volgt:
14 dagen x € 23,- = € 322,-
14 dagen x € 35,- = € 490,-
14 dagen x € 45,- = € 630,-.
Proceskostenvergoeding
Betrokkene is inhoudelijk niet in het gelijk gesteld. Het beroep treft uitsluitend doel op het punt van de dwangsom. De kantonrechter ziet geen aanleiding om hiervoor een proceskostenvergoeding toe te kennen en verwijst daarbij naar vaste rechtspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (zie ECLI:NL:GHARL:2022:4349). Het verzoek om een proceskostenvergoeding wordt dan ook afgewezen.

Beslissing

De kantonrechter:
‒ stelt vast dat de officier van justitie aan betrokkene een dwangsom van € 1.442,- is verschuldigd;
‒ wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.V. van Aardenne, kantonrechter, bijgestaan door de griffier E. Alekperov, en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2025.
Tegen deze beslissing is geen hoger beroep mogelijk.
Datum verzending: