Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juli 2025 in de zaak tussen
[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
Feiten
Motivering
Niet in geschil is dat belanghebbende bestuurder, enig werknemer en (middellijk) 100%-aandeelhouder was van [BV 2] ten tijde van het plegen van de verboden gedragingen. Anders dan de inspecteur stelt, is in de onderhavige zaak geen sprake van daderschap van belanghebbende als privépersoon. Belanghebbende is in privé vervolgd omdat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan een strafbaar feit dat is begaan door [BV 2] . Deze werkzaamheden zijn verricht in de hoedanigheid van bestuurder van [BV 2] en werden verricht op basis van een (fictieve) dienstbetrekking met [BV 2] [3] . Daarom is de rechtbank van oordeel dat er een direct causaal verband bestaat tussen de veroordeling tot het betalen van de schadevergoeding en de verboden gedragingen die zijn verricht uit hoofde van de (fictieve) dienstbetrekking met [BV 2] . De schadevergoeding is zozeer aan de dienstbetrekking toe te rekenen dat deze als daaruit genoten kan worden beschouwd. Dit betekent dat de rechtbank van oordeel is dat voor het bedrag van de schadevergoeding sprake is van negatief loon. Tussen partijen is in dat geval niet in geschil dat de in geding zijnde juridische kosten dan als negatief loon aangemerkt kunnen worden. De aanslagen IB/PVV 2019 en 2020 dienen daarom verminderd te worden.
Belastingrentebeschikkingen
Conclusie en gevolgen
€ 46.426.