Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juli 2025 in de zaak tussen
[belanghebbende] , uit [plaats] (Zwitserland), belanghebbende,
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
- een AOW-uitkering van € 16.763 van de Sociale Verzekeringsbank (hierna: de AOW-uitkering);
- een pensioenuitkering van € 8.543 van de Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek en een pensioenuitkering van € 32.986 van Nationale Nederlanden (hierna: de pensioenuitkeringen).
Motivering
“Pensioenen en andere soortgelijke beloningen, alsmede lijfrenten, waaronder afkoopsommen betaald in plaats van een pensioen of andere soortgelijke beloning of lijfrente, afkomstig uit een Verdragsluitende Staat en betaald aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat en betalingen krachtens de bepalingen van de socialezekerheidswetgeving van de eerstgenoemde Verdragsluitende Staat en betaald aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat mogen in de eerstgenoemde Verdragsluitende Staat worden belast. Indien echter dergelijke betalingen een periodiek karakter dragen (met uitzondering van afkoopsommen betaald in plaats van een pensioen of andere soortgelijke beloning of lijfrente) mag de aldus geheven belasting niet meer bedragen dan 15 percent van het brutobedrag van de betaling.”
€ 3.430) en het meerdere tegen een tarief van 15% (zijnde een bedrag van € 3.283), waardoor de totaal verschuldigde IB € 6.713 bedraagt Volgens belanghebbende is het berekenen van een tarief van 15% in de eerste tariefschijf in strijd met het discriminatieverbod omdat een inwoner van Zwitserland daardoor zwaarder zou worden belast dan een inwoner van Nederland.
Conclusie en gevolgen
Beslissing
mr.S. Panah, griffier op 9 juli 2025. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.