ECLI:NL:RBZWB:2025:4355

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 juli 2025
Publicatiedatum
9 juli 2025
Zaaknummer
24/6052
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2022

Op 2 juli 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan in de zaak tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft een beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 11 juli 2024, die een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2022 oplegde. De rechtbank heeft het beroep behandeld en vastgesteld dat de belanghebbende in 2022 een bedrag van € 4.286 aan onterecht verkregen uitkeringen aan het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) heeft terugbetaald. De inspecteur had bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV 2022 terecht de door het UWV gerenseigneerde gegevens gebruikt. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een bedrag van € 1.925 aan loonheffing op de uitkeringen was ingehouden. De rechtbank concludeerde dat het gelijk aan de inspecteur is, waardoor de aangifte IB/PVV 2022 in stand blijft. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en de belanghebbende krijgt het griffierecht niet terug. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/6052
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juli 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 11 juli 2024 betreffende de door de inspecteur opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) 2022.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende op 2 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
1.2.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank direct mondeling uitspraak gedaan, waarvan dit proces-verbaal is opgemaakt.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV 2022 een bedrag aan in 2019 ingehouden loonheffing van € 1.925 als verrekenbare voorheffing in aanmerking dient te nemen.
2.1.
De rechtbank stelt vast dat belanghebbende in 2022 een bedrag van € 4.286 aan in 2019 onterecht verkregen uitkeringen aan het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) heeft terugbetaald. Het UWV heeft aan de Belastingdienst een negatief loon van belanghebbende over 2022 van € 4.286 gerenseigneerd met een bedrag aan ingehouden loonheffing van nihil.
2.2.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV 2022 terecht is uitgegaan van de door het UWV gerenseigneerde gegevens. Belanghebbende heeft tegenover de betwisting van de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat het UWV over het jaar 2022 een bedrag van € 1.925 aan loonheffing op aan belanghebbende gedane uitkeringen heeft ingehouden.
2.3.
Het gelijk is aan de inspecteur, dat betekent dat de aangifte IB/PVV 2022 in stand blijft.
2.4.
De rechtbank houdt belanghebbende voor dat de terugbetaling van de ten onrechte in 2019 verkregen uitkering door het UWV als negatief loon is gerenseigneerd aan de inspecteur. Dit bedrag aan negatief loon is door de inspecteur in aanmerking genomen bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV 2022. Dit heeft geresulteerd in een verlaging van het belastbaar inkomen uit werk en woning over 2022. Hieruit volgt dat de door belanghebbende over het belastingjaar 2022 verschuldigde IB/PVV is verminderd vanwege deze terugbetaling. De stelling van belanghebbende dat hij over 2019 een netto uitkering heeft ontvangen en in 2022 een bruto uitkering heeft terugbetaald faalt derhalve.
2.5.
Omdat het beroep ongegrond is, krijgt belanghebbende het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is uitgesproken op 2 juli 2025 door mr. A.H.W. Steijn, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Panah, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Dit proces-verbaal is in Mijn Rechtspraak geplaatst.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.