4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank stelt vast dat er op 17 juli 2022 buiten voor de in/uitgang van nachtclub ‘ [nachtclub] ’ aan [straat 1] in Tilburg een geweldsincident heeft plaatsgevonden, waarbij verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] betrokken zijn geweest. [slachtoffer] is hierbij met kracht met gebalde vuist tegen zijn hoofd geslagen, waarna hij op de grond is gevallen en bewusteloos is geraakt. Vervolgens is hij meerdere keren met kracht tegen zijn hoofd geslagen, terwijl hij bewusteloos op de grond lag. Ook is er een keer richting zijn hoofd getrapt/geschopt. De aanleiding voor deze vechtpartij was een incident dat kort daarvoor in de nachtclub had plaatsgevonden tussen [slachtoffer] en [medeverdachte 3] . [slachtoffer] had [medeverdachte 3] na een woordenwisseling een klap in zijn gezicht gegeven, daarna is binnen gevochten. De beveiliger heeft [slachtoffer] daarop de nachtclub uitgezet. Buiten maakte [slachtoffer] nog een slaande beweging naar binnen, langs de beveiliger, in de richting van [medeverdachte 3] .
Medeplegen
Verdachte wordt onder feit 1 verweten dat hij samen met anderen [slachtoffer] heeft geslagen en geschopt. Voor medeplegen is een voldoende nauwe en bewuste samenwerking vereist.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat alle vier de verdachten meteen naar buiten zijn gestormd en op [slachtoffer] zijn afgelopen, nadat [slachtoffer] van buiten een slaande beweging naar binnen in de richting van [medeverdachte 3] had gemaakt. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] stonden als eersten voor [slachtoffer] . [medeverdachte 3] maakte een slaande beweging naar [slachtoffer] . Meteen daarna sloeg [medeverdachte 1] hard met zijn vuist tegen het hoofd van [slachtoffer] , waarna [slachtoffer] op de grond viel en bewusteloos raakte. [medeverdachte 1] is hierna van [slachtoffer] weggelopen. Toen [slachtoffer] op de grond lag, werd hij direct door verdachte, [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] meermalen met kracht tegen het hoofd geslagen. Verdachte heeft met kracht richting het hoofd/bovenlichaam van [slachtoffer] getrapt/geschopt.
De rechtbank is van oordeel dat, vanaf het moment dat verdachte en de medeverdachten buiten op [slachtoffer] afrenden, sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking, die in de kern heeft bestaan uit een gezamenlijke uitvoering van lichamelijk geweld tegen [slachtoffer] . De verdachten hebben met elkaar geweld gebruikt tegen [slachtoffer] . Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen. Dat [medeverdachte 1] na het geven van de vuistslag is weggelopen, maakt dat niet anders. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] hebben bijna tegelijkertijd geslagen richting [slachtoffer] waarbij [medeverdachte 1] het slachtoffer tegen de grond heeft geslagen. Daarna hebben de andere verdachten geweld gebruikt tegen het bewusteloze slachtoffer. Op het moment dat [medeverdachte 1] wegliep, was er al sprake van een gezamenlijke uitvoering van het geweld en daarmee van medeplegen. Dit maakt dat alle verdachten verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor de gepleegde geweldshandelingen, ook wanneer deze door de medeverdachten zijn verricht.
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of deze geweldshandelingen kunnen worden gekwalificeerd als een zware mishandeling, zoals primair ten laste is gelegd.
Zware mishandeling
Als gevolg van het geweld heeft [slachtoffer] onder meer een fractuur in het bot boven zijn oor en traumatisch hersenletsel opgelopen. De rechtbank is van oordeel dat dit letsel naar gewoon spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt.
Uit het dossier blijkt niet dat verdachte en de medeverdachten daadwerkelijk het doel hadden om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, waardoor geen sprake is van vol opzet. De rechtbank is van oordeel dat bij verdachte en de medeverdachten wel sprake was van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] .
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals in dit geval zwaar lichamelijk letsel – is aanwezig als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedragingen de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roepen, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Daarbij kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op een bepaald gevolg, dat het -behoudens contra-indicaties- niet anders kan zijn dat dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat [medeverdachte 1] met kracht met gebalde vuist tegen het hoofd van [slachtoffer] heeft geslagen, waardoor [slachtoffer] op de grond is gevallen en bewusteloos is geraakt. Verdachte, [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] hebben [slachtoffer] vervolgens meerdere keren tegen zijn hoofd geslagen en/of eenmaal richting zijn hoofd getrapt/geschopt, terwijl [slachtoffer] bewusteloos op de grond lag. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gezicht en het hoofd kwetsbare onderdelen zijn van het lichaam, door de zich daar bevindende (vitale) onderdelen zoals de slaap en de hersenen. Ook aan ogen en oren kan eenvoudig blijvend letsel worden toegebracht. De kans dat iemand, die met de vuist hard tegen het hoofd wordt geslagen, op de grond valt en buiten bewustzijn raakt, is aanmerkelijk te achten. Wanneer het bewusteloze slachtoffer vervolgens meerdere keren met kracht tegen het hoofd wordt geslagen, is naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten dat hij daardoor zwaar lichamelijk letsel kan oplopen, zoals in dit geval ook is gebeurd. Ditzelfde geldt voor het tegelijkertijd trappen/schoppen richting het hoofd van [slachtoffer] . De handelingen van verdachte en de medeverdachten moeten naar hun aard en uiterlijke verschijningsvorm dan ook worden geacht daarop gericht te zijn geweest. Door zo te handelen hebben verdachte en de medeverdachten bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Conclusie
De rechtbank acht op basis van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met de medeverdachten zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan [slachtoffer] en dat hij hier voorwaardelijk opzet op heeft gehad. Verdachte heeft zich aldus schuldig gemaakt aan het medeplegen van zware mishandeling, zoals onder feit 1 primair ten laste is gelegd.
Feit 2
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen voldoende is gebleken dat verdachte en zijn medeverdachten allen de in de tenlastelegging bij de gedachtestreepjes genoemde handelingen hebben verricht. De rechtbank dient te beoordelen of deze gedragingen kunnen worden gekwalificeerd als openlijk geweld. Om geweld aan te merken als openlijk geweld moet sprake zijn van het openlijk en met verenigde krachten plegen van geweld tegen in dit geval een persoon. Niet is vereist dat verdachte zelf geweld heeft gepleegd. Het is voldoende dat wordt bewezen dat verdachte opzet op het in vereniging plegen van openlijk geweld heeft gehad en daaraan een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd.
De rechtbank stelt vast dat de gedragingen hebben plaatsgevonden aan de openbare weg, te weten [straat 1] in Tilburg, en in het bijzijn van anderen. De locatie waar het geweld plaatsvond was toegankelijk voor een ieder. Hiermee is het openlijk handelen gegeven. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte en de medeverdachten samen welbewust de confrontatie met [slachtoffer] zijn aangegaan. Zij zijn gezamenlijk op [slachtoffer] afgelopen en zijn direct tot fysieke handelingen overgegaan.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte met zijn handelen een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd om te kunnen spreken van openlijk geweld richting [slachtoffer] . Dit maakt dat verdachte verantwoordelijk kan worden gehouden voor alle gepleegde geweldshandelingen.
Gelet op voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in vereniging openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , zoals onder feit 2 ten laste is gelegd.