ECLI:NL:RBZWB:2025:434

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 januari 2025
Publicatiedatum
29 januari 2025
Zaaknummer
02/195538-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen zware mishandeling en openlijke geweldpleging met taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf

Op 29 januari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 17 juli 2022 in Tilburg samen met anderen zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan een slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van zware mishandeling en openlijk geweld. De feiten vonden plaats buiten een nachtclub, waar de verdachte en medeverdachten het slachtoffer met kracht hebben geslagen en geschopt, wat resulteerde in een fractuur en traumatisch hersenletsel bij het slachtoffer. De rechtbank weegt in haar oordeel mee dat het slachtoffer zich ook niet onbetuigd heeft gelaten en dat er een tijdsverloop is geweest sinds de feiten. De verdachte kreeg een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast werd een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij uitgesproken, waarbij de verdachte € 6.000,- aan immateriële schade moest vergoeden. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de strafprocedure, wat ook invloed had op de strafoplegging.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/195538-22
vonnis van de meervoudige kamer van 29 januari 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1979 te [geboorteland] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. A.F. Mandos, advocaat te ’s-Gravenhage.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 15 januari 2025, waarbij de officier van justitie, mr. R.M.A. in ‘t Veld, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering en is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 17 juli 2022
feit 1:samen met anderen [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, dan wel samen met anderen heeft geprobeerd aan die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
feit 2:openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] .

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de aan hem onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 1. Verdachte heeft [slachtoffer] weliswaar tegen zijn schouder geschopt en met een vlakke hand tegen zijn hoofd geslagen toen hij op de grond lag, maar dit heeft niet geresulteerd in het heftige letsel dat later bij [slachtoffer] is geconstateerd. Ook kan niet bewezen worden dat er (voorwaardelijk) opzet was op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Bij een schop tegen de schouder en een klap tegen het hoofd is er immers geen aanmerkelijke kans dat iemand zwaar letsel wordt toegebracht. Ook het medeplegen kan niet worden bewezen, omdat er geen sprake was van een nauwe een bewuste samenwerking. Er is gehandeld in een zeer korte tijdspanne.
Ook bepleit de verdediging vrijspraak voor feit 2. Het geweld dat is gebruikt tegen [slachtoffer] heeft plaatsgevonden voor de in/uitgang van nachtclub ‘ [nachtclub] ’. Deze in/uitgang is alleen te bereiken via een steegje. Het geweld heeft dus niet plaatsgevonden aan de openbare weg, dan wel op een voor het publiek toegankelijke plaats. Er kan dan ook niet worden bewezen dat sprake is geweest van openlijk geweld.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank stelt vast dat er op 17 juli 2022 buiten voor de in/uitgang van nachtclub ‘ [nachtclub] ’ aan [straat 1] in Tilburg een geweldsincident heeft plaatsgevonden, waarbij verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] betrokken zijn geweest. [slachtoffer] is hierbij met kracht met gebalde vuist tegen zijn hoofd geslagen, waarna hij op de grond is gevallen en bewusteloos is geraakt. Vervolgens is hij meerdere keren met kracht tegen zijn hoofd geslagen, terwijl hij bewusteloos op de grond lag. Ook is er een keer richting zijn hoofd getrapt/geschopt. De aanleiding voor deze vechtpartij was een incident dat kort daarvoor in de nachtclub had plaatsgevonden tussen [slachtoffer] en [medeverdachte 3] . [slachtoffer] had [medeverdachte 3] na een woordenwisseling een klap in zijn gezicht gegeven, daarna is binnen gevochten. De beveiliger heeft [slachtoffer] daarop de nachtclub uitgezet. Buiten maakte [slachtoffer] nog een slaande beweging naar binnen, langs de beveiliger, in de richting van [medeverdachte 3] .
Medeplegen
Verdachte wordt onder feit 1 verweten dat hij samen met anderen [slachtoffer] heeft geslagen en geschopt. Voor medeplegen is een voldoende nauwe en bewuste samenwerking vereist.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat alle vier de verdachten meteen naar buiten zijn gestormd en op [slachtoffer] zijn afgelopen, nadat [slachtoffer] van buiten een slaande beweging naar binnen in de richting van [medeverdachte 3] had gemaakt. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] stonden als eersten voor [slachtoffer] . [medeverdachte 3] maakte een slaande beweging naar [slachtoffer] . Meteen daarna sloeg [medeverdachte 1] hard met zijn vuist tegen het hoofd van [slachtoffer] , waarna [slachtoffer] op de grond viel en bewusteloos raakte. [medeverdachte 1] is hierna van [slachtoffer] weggelopen. Toen [slachtoffer] op de grond lag, werd hij direct door verdachte, [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] meermalen met kracht tegen het hoofd geslagen. Verdachte heeft met kracht richting het hoofd/bovenlichaam van [slachtoffer] getrapt/geschopt.
De rechtbank is van oordeel dat, vanaf het moment dat verdachte en de medeverdachten buiten op [slachtoffer] afrenden, sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking, die in de kern heeft bestaan uit een gezamenlijke uitvoering van lichamelijk geweld tegen [slachtoffer] . De verdachten hebben met elkaar geweld gebruikt tegen [slachtoffer] . Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen. Dat [medeverdachte 1] na het geven van de vuistslag is weggelopen, maakt dat niet anders. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] hebben bijna tegelijkertijd geslagen richting [slachtoffer] waarbij [medeverdachte 1] het slachtoffer tegen de grond heeft geslagen. Daarna hebben de andere verdachten geweld gebruikt tegen het bewusteloze slachtoffer. Op het moment dat [medeverdachte 1] wegliep, was er al sprake van een gezamenlijke uitvoering van het geweld en daarmee van medeplegen. Dit maakt dat alle verdachten verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor de gepleegde geweldshandelingen, ook wanneer deze door de medeverdachten zijn verricht.
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of deze geweldshandelingen kunnen worden gekwalificeerd als een zware mishandeling, zoals primair ten laste is gelegd.
Zware mishandeling
Als gevolg van het geweld heeft [slachtoffer] onder meer een fractuur in het bot boven zijn oor en traumatisch hersenletsel opgelopen. De rechtbank is van oordeel dat dit letsel naar gewoon spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt.
Uit het dossier blijkt niet dat verdachte en de medeverdachten daadwerkelijk het doel hadden om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, waardoor geen sprake is van vol opzet. De rechtbank is van oordeel dat bij verdachte en de medeverdachten wel sprake was van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] .
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals in dit geval zwaar lichamelijk letsel – is aanwezig als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedragingen de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roepen, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Daarbij kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op een bepaald gevolg, dat het -behoudens contra-indicaties- niet anders kan zijn dat dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat [medeverdachte 1] met kracht met gebalde vuist tegen het hoofd van [slachtoffer] heeft geslagen, waardoor [slachtoffer] op de grond is gevallen en bewusteloos is geraakt. Verdachte, [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] hebben [slachtoffer] vervolgens meerdere keren tegen zijn hoofd geslagen en/of eenmaal richting zijn hoofd getrapt/geschopt, terwijl [slachtoffer] bewusteloos op de grond lag. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gezicht en het hoofd kwetsbare onderdelen zijn van het lichaam, door de zich daar bevindende (vitale) onderdelen zoals de slaap en de hersenen. Ook aan ogen en oren kan eenvoudig blijvend letsel worden toegebracht. De kans dat iemand, die met de vuist hard tegen het hoofd wordt geslagen, op de grond valt en buiten bewustzijn raakt, is aanmerkelijk te achten. Wanneer het bewusteloze slachtoffer vervolgens meerdere keren met kracht tegen het hoofd wordt geslagen, is naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten dat hij daardoor zwaar lichamelijk letsel kan oplopen, zoals in dit geval ook is gebeurd. Ditzelfde geldt voor het tegelijkertijd trappen/schoppen richting het hoofd van [slachtoffer] . De handelingen van verdachte en de medeverdachten moeten naar hun aard en uiterlijke verschijningsvorm dan ook worden geacht daarop gericht te zijn geweest. Door zo te handelen hebben verdachte en de medeverdachten bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Conclusie
De rechtbank acht op basis van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met de medeverdachten zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan [slachtoffer] en dat hij hier voorwaardelijk opzet op heeft gehad. Verdachte heeft zich aldus schuldig gemaakt aan het medeplegen van zware mishandeling, zoals onder feit 1 primair ten laste is gelegd.
Feit 2
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen voldoende is gebleken dat verdachte en zijn medeverdachten allen de in de tenlastelegging bij de gedachtestreepjes genoemde handelingen hebben verricht. De rechtbank dient te beoordelen of deze gedragingen kunnen worden gekwalificeerd als openlijk geweld. Om geweld aan te merken als openlijk geweld moet sprake zijn van het openlijk en met verenigde krachten plegen van geweld tegen in dit geval een persoon. Niet is vereist dat verdachte zelf geweld heeft gepleegd. Het is voldoende dat wordt bewezen dat verdachte opzet op het in vereniging plegen van openlijk geweld heeft gehad en daaraan een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd.
De rechtbank stelt vast dat de gedragingen hebben plaatsgevonden aan de openbare weg, te weten [straat 1] in Tilburg, en in het bijzijn van anderen. De locatie waar het geweld plaatsvond was toegankelijk voor een ieder. Hiermee is het openlijk handelen gegeven. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte en de medeverdachten samen welbewust de confrontatie met [slachtoffer] zijn aangegaan. Zij zijn gezamenlijk op [slachtoffer] afgelopen en zijn direct tot fysieke handelingen overgegaan.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte met zijn handelen een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd om te kunnen spreken van openlijk geweld richting [slachtoffer] . Dit maakt dat verdachte verantwoordelijk kan worden gehouden voor alle gepleegde geweldshandelingen.
Gelet op voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in vereniging openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , zoals onder feit 2 ten laste is gelegd.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
primair
op 17 juli 2022 te Tilburg, tezamen en in vereniging met anderen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een fractuur in het bot boven het oor en traumatisch hersenletsel, heeft toegebracht door die [slachtoffer] met kracht meermalen te slaan/stompen tegen het hoofd;
2
op 17 juli 2022 te Tilburg, openlijk, te weten, aan [straat 1] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , door
- meermalen (met kracht) te slaan/stompen tegen het hoofd en
- te trappen/schoppen tegen het lichaam.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 7 maanden met aftrek van het voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt bij een bewezenverklaring rekening te houden met de persoon van verdachte, zijn blanco strafblad, het feit dat [slachtoffer] zich ook niet onbetuigd heeft gelaten en het tijdsverloop.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich in de nacht van 16 op 17 juli 2022 schuldig gemaakt aan het medeplegen van zware mishandeling en openlijke geweldpleging. Eén van de medeverdachte heeft het slachtoffer met gebalde vuist tegen het hoofd geslagen, waarna hij hard op de grond is gevallen en bewusteloos is geraakt. Hierna is het slachtoffer door verdachte en de andere twee medeverdachten nogmaals tegen het hoofd geslagen. Ook is er richting zijn hoofd getrapt/geschopt. Als gevolg van dit buitensporig agressieve handelen van verdachte en zijn medeverdachten heeft het slachtoffer zwaar hersenletsel en gehoorschade opgelopen en was medisch ingrijpen noodzakelijk. Het slachtoffer heeft na het verblijf in het ziekenhuis op onder andere de intensive care afdeling een behoorlijke tijd moeten verblijven in een revalidatiecentrum. Het slachtoffer heeft nog steeds last van oorsuizen/tinnitus. Naast het fysieke letsel heeft het handelen van verdachte en de medeverdachten ook een mentale impact op hem gehad. Uit zijn schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat hij het leven niet meer positief inziet.
Het geweld heeft zich daarnaast afgespeeld in het openbaar, namelijk buiten voor de in/uitgang van een nachtclub. Hierdoor zijn ook omstanders daarmee geconfronteerd. Ook voor hen kan dit een nare en beangstigende gebeurtenis zijn geweest. Verdachte heeft met dit alles geen rekening gehouden. De rechtbank neemt verdachte dit zeer kwalijk.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachteUit het strafblad van verdachte blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Verder zal de rechtbank rekening houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die ter zitting naar voren zijn gebracht.
Overschrijding van de redelijke termijn
De rechtbank overweegt dat in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. De termijn vangt aan op het moment dat vanwege de staat een handeling is verricht waaraan verdachte in redelijkheid de verwachting kont ontlenen dat tegen hem een strafvervolging zou worden ingesteld. Die termijn is in dit geval aangevangen op 9 augustus 2022, de dag van zijn inverzekeringstelling.
Als uitgangspunt geldt dat de zaak dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Van deze omstandigheden is in deze zaak geen sprake.
De rechtbank overweegt dat het vonnis dus gereed had moeten zijn uiterlijk 9 augustus 2024. Daarmee is de redelijke termijn overschreden met bijna zes maanden. De rechtbank zal hier rekening mee houden bij de strafoplegging.
De straf
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten en bij straffen die worden opgelegd in vergelijkbare zaken. Doorgaans wordt voor zware mishandeling een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden opgelegd. De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat het slachtoffer zich niet onbetuigd heeft gelaten. Zo heeft hij op meerdere momenten op vervelende wijze contact gezocht met verdachte en de medeverdachten, terwijl deze groep zich in eerste instantie juist hieraan trachtte te onttrekken. Nadat binnen een gevecht is ontstaan en het slachtoffer buiten is gezet door de beveiliging, heeft hij wederom de confrontatie opgezocht door te proberen medeverdachte [medeverdachte 3] te slaan. Ook houdt de rechtbank rekening met het tijdsverloop en het feit dat de bewezenverklaarde gedragingen een samenhangend, op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex opleveren waarvan verdachte in wezen één verwijt wordt gemaakt.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest passend en geboden is.
Daarnaast zal zij aan verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaar opleggen als stok achter de deur.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 13.344,-, waarvan
€ 1.344,- aan materiële schade en € 12.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de feiten heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 1.344,- aan ziekenhuisdaggeldvergoeding. De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende is gesteld dat er concrete schade is geleden.
Zij zal de benadeelde partij daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
Namens de benadeelde partij is aangevoerd dat hij als gevolg van de feiten nadelige (psychische en lichamelijke) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Hij had een schedelbasisfractuur, hersenkneuzingen, diverse bloedingen/bloeduitstortingen tussen zijn schedel en hersenen en gehoorschade. De benadeelde partij heeft nog altijd veel last van oorsuizen/tinnitus. Ook voelt hij zich nog altijd erg onveilig en angstig, kampt hij met stress en depressieve gevoelens en heeft hij last van herbelevingen.
De rechtbank is van oordeel dat het lichamelijk letsel dat de benadeelde partij door het handelen van verdachte heeft opgelopen, zonder meer een grondslag vormt voor de toewijzing van zijn vordering tot immateriële schade. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de aard en ernst van de normschendingen meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden, ook het feit dat de benadeelde partij zelf een aandeel heeft gehad door meerdere keren de confrontatie te zoeken met de verdachten, en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van € 6.000,- billijk. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag, te weten € 6.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 17 juli 2022 tot de dag van volledige betaling. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte de strafbare feiten samen met een anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47, 55, 141 en 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
eendaadse samenloop van
feit 1 primair:medeplegen van zware mishandeling;
feit 2:openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van 2 uur per dag;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 6.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 juli 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] (feiten 1 en 2), € 6.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 juli 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 65 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H.M. Pastoors, voorzitter, mr. R. Combee en mr. J.P.E. Mullers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.D.M. Bos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 29 januari 2025.
Bijlage I
De tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 17 juli 2022 te Tilburg, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan
[slachtoffer] , opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten een fractuur in het bot boven het oor en/of traumatisch hersenletsel, heeft toegebracht door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal (met kracht)
tetrappen en/of schoppen en/of slaan en/of stompen op/tegen het gezicht en/of hoofd, althans het lichaam;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 juli 2022 te Tilburg, althans in Nederland,
tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
meermalen, althans eenmaal, (met kracht) op/tegen het gezicht en/of hoofd, althans het lichaam, heeft getrapt en/of geschopt en/of geslagen en/of gestompt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 17 juli 2022 te Tilburg, althans in Nederland,
openlijk, te weten,
[straat 1] en/of [straat 2] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een
voor het publiek toegankelijke plaats (buiten voor horecagelegenheid [nachtclub] ), in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon en/of een goed te weten [slachtoffer] door
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) te slaan en/of stompen op/tegen het gezicht en/of hoofd, althans het lichaam, en/of
- meermalen, althans eenmaal, te trappen en/of schoppen op/tegen het hoofd en/of het lichaam;
( art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht )