Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
Eerlijk proces
5.De beslissing
spreekt verdachte vrijvan de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 2 januari 2025 heeft de politierechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling van zijn echtgenote en het wederrechtelijk dwingen van haar om Nederland niet te verlaten. De zaak werd behandeld op de zitting van dezelfde datum, waarbij de officier van justitie, mr. J. van Groningen, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte twee feiten: de mishandeling op 7 maart 2022 en het dwingen van de echtgenote om in Nederland te blijven tussen 23 februari en 14 maart 2022.
De politierechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen. De verklaring van de echtgenote werd als onvoldoende betrouwbaar beschouwd, vooral omdat de verdediging niet in staat was om haar te ondervragen. De politierechter benadrukte het belang van een eerlijk proces en het recht op ondervraging, zoals gewaarborgd door artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Ondanks de aangifte en het waargenomen letsel, was er onvoldoende steunbewijs om de verklaring van de echtgenote te bevestigen.
Uiteindelijk sprak de politierechter de verdachte vrij van beide ten laste gelegde feiten, omdat er geen wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte de feiten had gepleegd. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, D.J. Gentenaar van der Landen, en is openbaar uitgesproken op 2 januari 2025.