ECLI:NL:RBZWB:2025:431

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 januari 2025
Publicatiedatum
29 januari 2025
Zaaknummer
02-328080-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor mishandeling en wederrechtelijk dwingen in een echtscheiding

Op 2 januari 2025 heeft de politierechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling van zijn echtgenote en het wederrechtelijk dwingen van haar om Nederland niet te verlaten. De zaak werd behandeld op de zitting van dezelfde datum, waarbij de officier van justitie, mr. J. van Groningen, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte twee feiten: de mishandeling op 7 maart 2022 en het dwingen van de echtgenote om in Nederland te blijven tussen 23 februari en 14 maart 2022.

De politierechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen. De verklaring van de echtgenote werd als onvoldoende betrouwbaar beschouwd, vooral omdat de verdediging niet in staat was om haar te ondervragen. De politierechter benadrukte het belang van een eerlijk proces en het recht op ondervraging, zoals gewaarborgd door artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Ondanks de aangifte en het waargenomen letsel, was er onvoldoende steunbewijs om de verklaring van de echtgenote te bevestigen.

Uiteindelijk sprak de politierechter de verdachte vrij van beide ten laste gelegde feiten, omdat er geen wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte de feiten had gepleegd. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, D.J. Gentenaar van der Landen, en is openbaar uitgesproken op 2 januari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-328080-22
vonnis van de politierechter van 2 januari 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1980 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] , [plaats] ,
raadsman mr. S. van der Eijk, advocaat te ’s-Gravenhage.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 2 januari 2025, waarbij de officier van justitie, mr. J. van Groningen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: op 7 maart 2022 zijn echtgenote heeft mishandeld; en
feit 2: in de periode van 23 februari 2022 tot en met 14 maart 2022 zijn echtgenote heeft gedwongen hun woning en Nederland niet te verlaten zonder hem.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De politierechter is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1 kan wettig en overtuigend worden bewezen, gelet op de aangifte en het waargenomen letsel. Er is daarentegen onvoldoende bewijs voor feit 2, zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1. Vanwege de fysieke beperkingen aan zijn rechterhand is hij niet in staat om iemand te slaan. Verder is de verdenking alleen gestoeld op de verklaring van aangeefster en de verdediging is niet in de gelegenheid gesteld haar te ondervragen.
Verdachte moet ook worden vrijgesproken van feit 2. Er is geen bewijs voor het wedderrechtelijk dwingen van aangeefster.
4.3
Het oordeel van de politierechter
Feit 1
De politierechter stelt vast dat aangeefster en verdachte in de ten laste gelegde periode getrouwd waren. In de aangifte van 14 maart 2022 verklaart aangeefster onder meer dat zij gedurende hun huwelijk meerdere keren door verdachte is geslagen en gewurgd. Meer specifiek verklaart zij dat zij een week eerder door verdachte met de vlakke hand in haar gezicht is geslagen en met kracht bij haar arm is vastgepakt. Verder verklaart zij dat zij twee dagen voorafgaand aan de aangifte een briefje had gegeven aan een voorbijganger, met daarop haar telefoonnummer, omdat aangeefster het telefoonnummer van de Nederlandse politie niet weet en de Nederlandse taal niet spreekt. De volgende dag heeft de voorbijganger haar gebeld en aangeefster heeft vervolgens haar situatie uitgelegd.
Uit het dossier blijkt dat de politie op 14 maart 2022 een melding heeft ontvangen van een vrouw dat er een ruzie gaande was op het adres van de woning van verdachte en aangeefster. In het proces-verbaal van relaas wordt vermeld dat de politie enkele dagen later contact heeft opgenomen met de meldster, die volstrekt anoniem wilde blijven. Zij verklaarde telefonisch dat zij langs de woning aan het [woonadres] te [plaats] liep. Zij hoorde dat er op het raam van die woning werd geklopt en zag daar een vrouw staan, die volgens haar bang was. Zij kreeg van die vrouw via een openstaand raam een briefje met een telefoonnummer. Zij heeft dit telefoonnummer later gebeld en met de vrouw gesproken. Uit dat gesprek bleek dat de vrouw werd mishandeld, geslagen en onderdrukt, aldus de meldster.
Verder bevat het dossier een letselverklaring, waaruit blijkt dat aangeefster op 14 maart 2022 verschillende blauwe plekken had op de linker bovenarm, rechter bovenbeen, en boven de linkerknie. Die blauwe plekken waren, volgens aangeefster, een week oud.
Verdachte ontkent aangeefster te hebben geslagen of anderszins te hebben mishandeld. Hij verklaart dat hij juist degene was die de politie heeft gebeld op 14 maart 2022, hetgeen ook blijkt uit het dossier, omdat aangeefster uit het niets door het lint ging.
De politierechter constateert dat de verklaringen van aangeefster en verdachte lijnrecht tegenover elkaar staan. Een eventuele bewijsconstructie zal in beslissende mate afhangen van de verklaring van aangeefster. De politierechter zal eerst de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster moeten beoordelen en daarnaast moeten bepalen of voor de verklaring van aangeefster voldoende steunbewijs in het dossier aanwezig is. In dat verband wordt het volgende overwogen.
-
Eerlijk proces
De verdediging heeft in een eerder stadium verzocht aangeefster nader te ondervragen, maar pogingen daartoe zijn op een gegeven moment gestaakt omdat niet langer werd verwacht dat zij gehoord zou worden en zou verschijnen binnen een afzienbare tijd. De uitoefening van het ondervragingsrecht kon dus niet worden gerealiseerd, ondanks het nodige initiatief daartoe vanuit de verdediging.
Volgens vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens en de Hoge Raad moet de rechter voordat hij einduitspraak doet, nagaan of de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces. Voor de beoordeling of wordt voldaan aan de eisen van een eerlijk proces, is het gewicht van de betreffende getuigenverklaring in de bewijsconstructie een belangrijke beoordelingsfactor. Zoals hiervoor vastgesteld, kan in deze zaak niet tot een bewezenverklaring worden gekomen zonder dat die in beslissende mate zal steunen op de verklaring van aangeefster.
Als de verdediging niet een behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om het ondervragingsrecht uit te oefenen, moet de rechter onderzoeken of voldoende compenserende factoren hebben bestaan voor de door de verdediging ondervonden beperkingen bij het onderzoek naar de betrouwbaarheid van de verklaring van de getuige, waarmee ook de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing wordt gewaarborgd. Het gaat er daarbij in de kern om dat de rechter de betrouwbaarheid van de verklaring van de niet-ondervraagde getuige zorgvuldig onderzoekt, een en ander in samenhang met het overige bewijsmateriaal en in het licht van de betwisting door de verdachte van die verklaring. Van belang daarbij kunnen zijn verklaringen van personen tegenover wie de getuige - kort na de gebeurtenissen waar het om gaat - zijn of haar verhaal heeft gedaan of die anderszins feiten en omstandigheden waarop de getuigenverklaring ziet, kunnen bevestigen.
In dit geval zou de hiervoor genoemde verklaring van de anonieme meldster mogelijk bij kunnen dragen aan de betrouwbaarheid van de aangifte. De meldster bevestigt immers de verklaring van aangeefster voor wat betreft het briefje met het telefoonnummer en hun daaropvolgende gesprek, waarbij is gesproken over mishandelingen. Desondanks merkt de politierechter deze verklaring niet aan als een voldoende compenserende factor, gelet op het anonieme en summiere karakter daarvan, die bovendien enkel kort is beschreven in het proces-verbaal van relaas. Hetzelfde geldt voor het geconstateerde letsel bij aangeefster, dat onvoldoende onderscheidend is. Andere compenserende factoren, in de hiervoor genoemde zin, zijn niet beschikbaar. Het voorgaande betekent dat de politierechter een deugdelijke bewijsbeslissing niet kan waarborgen, omdat de betrouwbaarheid van de aangifte onvoldoende kan worden getoetst. De politierechter zal de aangifte dan ook niet gebruiken voor het bewijs. Hierdoor bevat het dossier onvoldoende wettig bewijs voor feit 1, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Feit 2
De politierechter acht evenmin wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feit 2 heeft begaan en zal hem ook daarvan vrijspreken. Verdachte had weliswaar (onder meer) het paspoort van aangeefster bij zich toen de politie ter plaatse kwam, en hij heeft daarbij opmerkelijke uitlatingen gedaan die wijzen op een ontoelaatbare beperking van de bewegingsvrijheid van aangeefster, maar daar staat tegenover dat aangeefster hier zelf niets over heeft verklaard. Het dossier bevat onvoldoende bewijs om vast stellen wat de precieze feiten en omstandigheden zijn, en waar de vermeende dwang uit zou hebben bestaan.

5.De beslissing

De politierechter:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
Dit vonnis is gewezen door politierechter mr. H. Skalonjic, in tegenwoordigheid van D.J. Gentenaar van der Landen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 2 januari 2025. De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
1
hij op of omstreeks 7 maart 2022 te [plaats] , althans in Nederland, zijn
echtgenote, [aangeefster] , heeft mishandeld door die [aangeefster] bij de keel/nek vast te
pakken en/of in die keel/nek te knijpen en/of in het gezicht te slaan en/of (met
kracht) bij de armen vast te pakken;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 304 lid 1 ahf/sub 1° Wetboek van
Strafrecht )
2
hij op een of meerdere tijdstippen in de periode van 23 februari 2022 tot en met 14
maart 2022 te [plaats] , althans in Nederland een ander, te weten [aangeefster] , door
enige feitelijkheid wederrechtelijk heeft gedwongen iets niet te doen en/of te
dulden, te weten de woning (aan [woonadres] te [plaats] ) niet te
verlaten en/of Nederland niet te verlaten zonder hem, verdachte, door het paspoort
van die [aangeefster] buiten haar beschikkingsmacht te houden;
( art 284 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )