ECLI:NL:RBZWB:2025:4296

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 juli 2025
Publicatiedatum
8 juli 2025
Zaaknummer
C/02/435618 / KG ZA 25-238
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Bollen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot medewerking aan religieuze echtscheiding in kort geding

In deze zaak heeft de vrouw de man in kort geding gedagvaard om hem te veroordelen tot medewerking aan het tot stand komen van een Iraanse religieuze echtscheiding. De vrouw en de man zijn op 1 januari 2008 in Iran met elkaar gehuwd en de echtscheiding is in 2017 door de rechtbank uitgesproken en in 2018 ingeschreven. De vrouw stelt dat de man weigert zijn medewerking te verlenen aan de religieuze echtscheiding, wat haar rechten en vrijheden als gescheiden vrouw ernstig belemmert. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de vordering is gebaseerd op een onrechtmatige daad. De man is niet verschenen in de procedure, waardoor verstek is verleend. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vrouw recht heeft op medewerking van de man aan de religieuze echtscheiding en heeft de vordering toegewezen, met een dwangsom van € 500 per dag tot een maximum van € 10.000. Daarnaast is de man veroordeeld in de proceskosten van de vrouw, die zijn begroot op € 949,47, te vermeerderen met wettelijke rente. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/435618 / KG ZA 25-238
Vonnis in kort geding van 7 juli 2025
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. A. Hashem Jawaheri te Amsterdam,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat was mr. B.P.A. van Beers, nu zonder advocaat,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit de dagvaarding met producties 1 tot en met 4.
1.2.
De zaak is besproken op de mondelinge behandeling van 23 juni 2025. Bij die gelegenheid zijn de vrouw, haar advocaat en een tolk verschenen. De man is niet verschenen.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen staat - voor zover van belang - het volgende vast:
  • zij zijn op [datum 1] 2008 te Tehran (Iran) met elkaar gehuwd;
  • bij beschikking van deze rechtbank van 20 oktober 2017 is (onder andere) de echtscheiding tussen partijen uitgesproken;
  • op [datum 2] 2018 is de echtscheiding tussen partijen ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
  • volgens de Basisregistratie Personen hebben partijen in ieder geval de Nederlandse nationaliteit.

3.Het geschil

3.1.
De vrouw vordert de man uitvoerbaar bij voorraad te veroordelen:
om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis zijn volledige en onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan het tot stand komen van de Iraanse religieuze echtscheiding, waaronder in ieder geval wordt verstaan het verschijnen tijdens een (nog te maken) afspraak met geestelijke, de heer [naam] , en het inschrijven van de echtscheiding bij de Iraanse ambassade te ’s-Gravenhage, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,= per dag of dagdeel dat de man weigert aan deze verplichting te voldoen, met een maximum van € 500.000,=; en
in de kosten van deze procedure, met bepaling dat als deze kosten niet binnen zeven dagen na dagtekening van het vonnis worden voldaan, daarover vanaf de achtste dag na dagtekening van het vonnis wettelijke rente is verschuldigd.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter stelt allereerst ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter bevoegd is kennis te nemen van de vorderingen van de vrouw tot medewerking aan de Iraanse religieuze echtscheiding, omdat de vordering is gebaseerd op een onrechtmatige daad en de vrouw de gevolgen van de huwelijkse gevangenschap in Nederland ondervindt (artikel 6 onder e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Nederlands recht is van toepassing op de vorderingen, omdat partijen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben.
4.2.
Vervolgens stelt de voorzieningenrechter vast dat de man, hoewel behoorlijk gedagvaard met inachtneming van de bij de wet voorgeschreven termijnen en formaliteiten, niet in de procedure is verschenen. Daarom wordt tegen de man verstek verleend. Gelet op dit verstek kunnen de vorderingen van de vrouw in beginsel worden toegewezen, tenzij deze de voorzieningenechter onrechtmatig of ongegrond voorkomt.
4.3.
Ter onderbouwing van haar vorderingen voert de vrouw aan dat de echtscheiding tussen partijen in 2018 al is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. De man weigert echter zijn medewerking te verlenen aan het tot stand komen van de Iraanse religieuze echtscheiding. In dat kader heeft de vrouw via de ambassade geprobeerd om de man zijn medewerking te laten verlenen en ook in het kader van deze procedure is de man aangeschreven, maar het is tot op heden niet gelukt. Hierdoor stelt de vrouw gevangen te zijn in het huwelijk met de man, een situatie als bedoeld in artikel 1:68 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek. De vrouw kan namelijk niet van al haar rechten en vrijheden als gescheiden vrouw gebruik maken. Zo kan zij geen nieuwe relatie aangaan, niet zonder de toestemming van de man vanuit Iran terugkeren naar Nederland en geen Iraanse identiteitsdocumenten aanvragen. De man heeft daarentegen geen belang bij het in stand houden van het Iraanse religieuze huwelijk, aldus de vrouw. Het weigeren om medewerking te verlenen aan de religieuze Iraanse echtscheiding is volgens de vrouw een onrechtmatige daad.
4.4.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Bij het voortduren van het Iraanse huwelijk worden naar het oordeel van de voorzieningenrechter de rechten en vrijheden van de vrouw op ontoelaatbare wijze ingeperkt. Zoals de vrouw onweersproken heeft aangevoerd, kan zij bijvoorbeeld geen nieuwe relatie aangaan, omdat zij zonder de echtscheiding naar Iraans recht nog als gehuwd wordt beschouwd. De voorzieningenrechter verwijst daarbij naar artikel 1:68 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek. Hieruit volgt dat partijen in een religieus huwelijk in beginsel verplicht zijn hun medewerking te verlenen aan de religieuze echtscheiding. De weigering van de man is daarmee onrechtmatig jegens de vrouw.
Het spoedeisend belang volgt bovendien uit de aard van de vordering en staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende vast. De man heeft de spoedeisendheid van de vordering bovendien niet weersproken. Het gevorderde komt de voorzieningenrechter daarmee niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal als volgt worden toegewezen, met dien verstande dat de voorzieningenrechter aanleiding ziet om de gevorderde maximale dwangsom te beperken tot een bedrag van € 10.000,=.
4.5.
De man zal bovendien als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van vrouw worden begroot op:
- explootkosten € 144,47
- griffierecht € 90,00
- overige kosten € 0,00
- salaris advocaat €
715,00
Totaal € 949,47.
De gevorderde veroordeling in de wettelijke rente zal ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
4.6.
Tot slot zal de voorzieningenrechter, zoals gevorderd, de beslissingen uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt de man om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis zijn volledige en onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan het tot stand komen van de Iraanse religieuze echtscheiding, waaronder in ieder geval wordt verstaan het verschijnen tijdens een (nog te maken) afspraak met geestelijke, de heer [naam] , en het inschrijven van de echtscheiding bij de Iraanse ambassade te ’s-Gravenhage;
5.2.
veroordeelt de man om aan de vrouw een dwangsom te betalen van € 500,= per dag of dagdeel dat hij niet aan de onder 5.1 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 10.000,= is bereikt,
5.3.
veroordeelt de man in de proceskosten, aan de zijde van de vrouw tot op heden begroot op € 949,47, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de achtste dag na dagtekening van het vonnis als deze kosten niet binnen zeven dagen na dagtekening van het vonnis zijn voldaan;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Bollen en in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2025.