In deze zaak heeft de vrouw de man in kort geding gedagvaard om hem te veroordelen tot medewerking aan het tot stand komen van een Iraanse religieuze echtscheiding. De vrouw en de man zijn op 1 januari 2008 in Iran met elkaar gehuwd en de echtscheiding is in 2017 door de rechtbank uitgesproken en in 2018 ingeschreven. De vrouw stelt dat de man weigert zijn medewerking te verlenen aan de religieuze echtscheiding, wat haar rechten en vrijheden als gescheiden vrouw ernstig belemmert. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de vordering is gebaseerd op een onrechtmatige daad. De man is niet verschenen in de procedure, waardoor verstek is verleend. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vrouw recht heeft op medewerking van de man aan de religieuze echtscheiding en heeft de vordering toegewezen, met een dwangsom van € 500 per dag tot een maximum van € 10.000. Daarnaast is de man veroordeeld in de proceskosten van de vrouw, die zijn begroot op € 949,47, te vermeerderen met wettelijke rente. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.