ECLI:NL:RBZWB:2025:4280

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 juli 2025
Publicatiedatum
7 juli 2025
Zaaknummer
11428165 \ CV EXPL 24-5994 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Rouwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid buren voor schade door lekkage mandelige schoorsteen

In deze zaak gaat het om een geschil tussen buren die gezamenlijk eigenaar zijn van een mandelige schoorsteen. De eiser, een van de buren, stelt dat de andere buur tekortgeschoten is in zijn verplichtingen door een metselaar in te schakelen die niet deugdelijke werkzaamheden heeft verricht, wat heeft geleid tot lekkage en schade. De kantonrechter oordeelt dat er geen overeenkomst is tussen de buren die de andere buur aansprakelijk stelt voor de schade. De rechter verwijst naar de artikelen 5:65 en 3:170 BW, die bepalen dat mede-eigenaren gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor het onderhoud van mandelige zaken. De kantonrechter concludeert dat de werkzaamheden aan de schoorsteen zijn uitgevoerd met toestemming van de andere buur en dat er geen sprake is van onrechtmatig handelen. De vorderingen van de eiser worden afgewezen, en de eiser wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer: 11428165 \ CV EXPL 24-5994
Vonnis van 2 juli 2025
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

en
2.
[eiser 2],
beiden wonend in [plaats] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
gemachtigde: mr. T.M.L. Leegwater, Stichting Rechtsbijstand ZLM,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

en
2.
[gedaagde 2],
beiden wonend in [plaats] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
gemachtigde: mr. F.H.J. de Graaf, Maze advocaten.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 19 februari 2025
- de mondelinge behandeling van 20 mei 2025, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
Ten slotte heeft de kantonrechter bepaald dat vonnis wordt gewezen.

2.De feiten

De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten:
- [eisers] en [gedaagden] zijn directe buren van elkaar en wonen respectievelijk aan [adres 1] en [adres 2] in [plaats] . Op het (doorlopende) dak van hun woningen bevindt zich één schoorsteen met rookgasafvoer en ventilatiekanalen van beide woningen. Deze schoorsteen is mandelig.
- [gedaagden] hebben [eisers] in de zomer van 2021 aangesproken, omdat zij de mandelige schoorsteen wilden laten vervangen. Naar aanleiding van het gesprek hebben [gedaagden] een papiertje bij [eisers] in de bus gedaan waarop onder meer stond geschreven:
“De metselaar kan 12 augustus naar [straat] komen om alles goed uit te leggen en wensen te bespreken. Hij gaf aan dat de steiger het meest kost. Materiaal valt mee […] Het gaat vooral om veilig werken
donderdag zou de steiger komen
vrijdag opbouwen
zaterdag afbreken en opbouwen schoorsteen
zit dus wel wat tijd in […]
Over de kosten heb ik het nu wel gehad. :) alles bij elkaar gaat het jullie rond de 400/500 euro kosten […]”
- Met toestemming van [eisers] hebben [gedaagden] opdracht gegeven aan de metselaar voor de werkzaamheden aan de schoorsteen.
- Op 15 februari 2023 hebben [eisers] in een brief aan [gedaagden] geschreven dat zij last hebben van een steeds groter wordende vochtplek op zolder bij het schoorsteenkanaal aan hun kant. Daarbij schrijven zij ook:
“Dit lijkt te wijten aan het recent vegen van de schoorsteen, aangezien we daarvoor nooit last hebben gehad van vochtplekken bij de schorsteen. Er kan ook iets bij de reconstructie van de schoorsteen zijn misgegaan, wat nu pas zichtbaar is geworden onder ons verlaagd plafond. We verzoeken jullie ook dit op korte termijn te herstellen […]
- Op 13 maart 2023 hebben [eisers] per brief [gedaagden] geïnformeerd dat de vochtplekken in de muur en het aangrenzende plafond groter worden en ook een draagbalk in de nok vochtig is en daar schimmel op komt. Verder schrijven zij:
“Wij verzoeken jullie de aannemer, die in opdracht van jullie de schoorsteen gereconstrueerd heeft, te vragen het probleem te onderzoeken en op te lossen.
Naast de in de schoorsteen aangebrachte PVC-onderdelen lijkt het erop, dat het waterkerende lood in de schoorsteen niet op de correcte wijze door het gehele buitenblad aangebracht is, waardoor er water van buiten naar binnen vloeit. […] Derhalve verzoeken wij en voor zover nodig sommeren wij jullie, om binnen 2 weken na dagtekening van deze brief schriftelijk jullie aansprakelijkheid te erkennen, het probleem te laten onderzoeken en op te lossen en de schade te vergoeden. […].”
- [gedaagden] hebben per brief van 25 maart 2023 aangegeven geen aansprakelijkheid voor de schade van [eisers] te erkennen. Zij wijzen andere werkzaamheden, in opdracht van [eisers] , aan als mogelijke oorzaak. Het staat [eisers] wat [gedaagden] betreft vrij om een onderzoek te laten doen en zij zijn bereid tot overleg voor een oplossing.
- [eisers] hebben expertisebureau Lekk ingeschakeld om de oorzaak van de lekkage vast te stellen. Het onderzoek vond plaats op 2 oktober 2023. Op 20 november 2023 is het rapport opgesteld. De conclusie was dat de oorzaak lag in een opening tussen de schoorsteen en de dakpannen. De deskundige heeft de opening direct gedicht met een extra loodslabbe.
- Er trad weer lekkage op, waarna [eisers] een aannemer hebben gevraagd een visuele inspectie uit te voeren. Deze concludeerde:
“[…] Als het lood niet door en door is ingewerkt loopt het water niet naar buiten via het lood maar verder Naar benden en krijg je lekage Volgens mij is het lood niet door en door ingewerkt en vandaar de lekage […] Pas als ik de schoorsteen heb afgebroken tot het lood kan ik zeggen wat er verkeerd is [...]”
- Op 1 maart 2024 heeft de gemachtigde van [eisers] per brief [gedaagden] nogmaals aansprakelijk gesteld en een destructief onderzoek aangekondigd. Verder
wordt aangegeven dat, indien blijkt dat heropbouw van de schoorsteen noodzakelijk is, de aannemer dat zal uitvoeren. Daarbij heeft de gemachtigde ook aangegeven:
“Mocht u geen akkoord willen geven, dan geven wij u een laatste mogelijkheid om vóór mei 2024 de benodigde herstelwerkzaamheden zelf uit te voeren. U zult dan wel de schoorsteen conform het rapport van [bedrijf] moeten herstellen door bij voorkeur een erkend (gecertificeerd) bedrijf. […]”
- De aannemer heeft vervolgens een destructief onderzoek uitgevoerd. Hij heeft geconcludeerd dat
“is gebleken dat het lood niet juist ( door en door) is aan gebracht, zodat het water niet naar buiten kan maar langs de achterkant van de stenen naar binnen loopt Op lossing is schoorsteen tot op het lood afbreken en van daaruit weer opbouwen en het lood door en door in te werken met open stoot voegen zodat het water naar buiten kan.”
- [gedaagden] hebben schriftelijk aansprakelijkheid nogmaals afgewezen met een verwijzing daar de conclusies van de deskundige van Lekk. Daarnaast hebben zij een voorstel gedaan tot het onderzoeken van alternatieven, zoals het impregneren van de buitenkant van de schoorsteen.
- Per brief van 24 mei 2024 heeft de (nieuwe) gemachtigde van [eisers] aan [gedaagden] geschreven dat [eisers] niet instemmen met impregneren van de schoorsteen, omdat dit geen definitieve oplossing is. [eisers] hebben daarbij ook het voorstel gedaan dat [gedaagden] offertes met bepaalde voorwaarden aanvraagt bij en opdracht geeft aan een bij Bouwgarant aangesloten aannemer om de schoorsteen af te breken en opnieuw op te bouwen. Daarbij zou [eisers] dan de helft van de bouwkosten met een maximum van € 1.250,00 vergoeden.
- [gedaagden] hebben op 6 juni 2024 per e-mail gereageerd. In dit bericht schrijven zijn onder andere:
“Het voorstel om de kosten te verdelen is op zichzelf acceptabel, maar wij zijn van mening dat de kostenverdeling moet gelden voor de daadwerkelijke aanneemsom en eventuele meerkosten die voortvloeien uit een gedetailleerde en gedegen offerte van een erkende aannemer zoals door u beoogd. De door [bedrijf] opgegeven kosten zijn ons inziens niet voldoende gedetailleerd onderbouwd om als definitieve basis te dienen. Wij stellen daarom voor om meerdere gedetailleerde offertes aan te vragen bij erkende aannemers, aangesloten bij Bouwgarant, zoals ook in uw voorstel vermeld. […] Omdat de voorkeur van de buurman een nieuwe schoorsteen is, zijn wij genegen de adviezen en offerte van de aangeschreven bouwbedrijven af te wachten om definitief mede te beslissen hoe de lekkages op te lossen. Vanwege het aanhouden van het slechte weer, om eventuele regendoorslag te vermijden, willen we uit voorzorg de schoorsteen impregneren in afwachting van de offertes van de aannemers.”
- Vervolgens hebben [gedaagden] bij diverse bouwbedrijven offertes aangevraagd en [eisers] hierover geïnformeerd.
- In reactie daarop hebben [eisers] op 13 juni 2024 aangegeven dat [gedaagden] niet onvoorwaardelijk en onherroepelijk heeft ingestemd met het voorstel dat namens [eisers] werd gedaan. Daarbij hebben [eisers] gevraagd om alsnog in te stemmen en correcte offerteaanvragen te overleggen.
- Op 14 juni 2024 hebben [gedaagden] per e-mail geschreven hoe de eerdere werkzaamheden aan de schoorsteen, door een metselaar en met hulp van [gedaagden] , zijn uitgevoerd. Daarbij hebben zij ook aangegeven:
“De totale kosten waren € 2.640,40. De gedeelde kosten waren dus € 1.320,20. Uw cliënt heeft hiervan slechts € 500,- betaald omdat hij het achteraf toch te duur vond. […] Gezien uw laatste mail heeft u weinig vertrouwen in ons volledig naar eer en geweten handelen. Het lijkt ons dus beter dat uw cliënt zelf offertes aanvraagt bij de aannemers met bouw garant. Wij zijn bereid deze offertes met hem te overleggen en de kosten te delen.”
- Per e-mailbericht van 21 juni 2024 hebben [eisers] laten weten dat zij hun standpunt handhaven. Zij hebben betaald wat is afgesproken en hun schikkingsvoorstel is komen te vervallen.
- Op 27 augustus heeft ing. [naam] van EXP Bouwkundig Onderzoek & Advies in opdracht van [eisers] en in het bijzijn van partijen een deskundigenonderzoek uitgevoerd. Op 31 oktober 2024 heeft hij daarvan een rapport opgesteld. Als bijlage bij dat rapport is een specialistisch lekkage onderzoek van LEKK bijgesloten.
- In het rapport heeft de deskundige op pagina 10, voor zover relevant, vermeld over de oorzaak van de lekkage:
“a. De hoofdoorzaak is gelegen in vochtdoorslag van de toegepaste metselwerkstenen in halfsteensverband. Doordat de schoorsteen op de bestaande situatie is herbouwd met een halfsteensverband, dient de toegepaste metselwerksteen voldoende waterkerend te zijn. Dat is in kwestie niet het geval. Hier is een metselsteen toegepast die onvoldoende waterkerend is. Vermoedelijk is een ‘gewone’ gevelsteen toegepast, die bij spouwmuurconstructies wel toepasbaar is. Bij een spouwconstructie leidt de vochtdoorslag van de steen niet tot
problemen door de toepassing van voorgeschreven spouwlood […]. In kwestie is er een halfsteensverband schoorsteen aanwezig, waarbij geen spouwlood kan worden toegepast. […] Hierbij is het dus van cruciaal belang dat de toegepaste metselwerksteen een voldoende waterkerende capaciteit heeft.
b. Er is sprake van een lekkage ter plaatse van de verouderde kitaansluiting van de
schoorsteenpotten op de cementdekplaat (zie foto 11 en 12). De aanwezige kit is hier al dusdanig verouderd dat deze geen waterkerende functie meer heeft.
c. Openstaande aansluiting (haar)scheurvorming in de cementdekplaat en op de aansluiting met het metselwerk van de schoorsteen (foto 12). Wat leidt tot een (oplopende) vochtbelasting in de schoorsteen.”
Op pagina 11en 12 heeft de deskundige samengevat de volgende herstelmogelijkheden met bijbehorende kosten genoemd:
“1. Het afbreken van de schoorsteen en de schoorsteen opnieuw opbouwen met een harde
waterkerende steen: […]Totaal: € 3.310,00 excl. btw: € 4.005,10 incl. btw.
2. Het afbreken van de schoorsteen en de schoorsteen opnieuw opbouwen op basis van de door-en-door methode voor het lood: […] Totaal: € 3.310,00 excl. btw: € 4.005,10 incl. btw.
3. Het afdekken van de schoorsteen aan de buitenzijde met een waterkerende beplating in de vorm van zinkwerk of bijvoorbeeld Trespa.[…] Totaal: € 1.830,00 excl. btw: € 2.214,30 incl. btw.
4. De schoorsteen geheel impregneren, met als nadeel dat dit elke 5 tot 10 jaar herhaald moet worden. Totaal: € 550,00 excl. btw: € 665,50 incl. btw.
5. Het laten vervallen van de schoorsteen.[…] Totaal: € 2.860,00 excl. btw: € 3.460,60 incl. btw.”
- Na ontvangst van het rapport hebben [eisers] de dagvaarding laten uitbrengen aan [gedaagden] .

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. [gedaagden] te veroordelen om de werkzaamheden aan de schoorsteen uit te laten voeren
door een aannemer die bij Bouwgarant is aangesloten, volgens de door-en-door
methode (omschreven in het rapport van EXP; herstelmethode 2), dan wel een in goede
justitie te bepalen andere herstelmethode zoals omschreven in het rapport van EXP,
uiterlijk binnen een maand na een door U E.A. kantonrechter te wijzen vonnis dan wel
een in goede justitie te bepalen andere termijn;
2. [gedaagden] te veroordelen tot betaling van een dwangsom aan [eisers] van
€ 500,00 per dag of dagdeel dat [gedaagden] niet of niet tijdig gehoor heeft gegeven aan
het onder 1 gevorderde, één en ander tot een maximum van € 25.000,00;
3. [eisers] ex artikel 3:299 BW een machtiging te verlenen om de onder 1 genoemde werkzaamheden door een derde te laten uitvoeren alsmede [gedaagden] te veroordelen tot betaling aan [eisers] van de te maken kosten voor het uitvoeren van die werkzaamheden, zulks indien [gedaagden] de onder 1 genoemde werkzaamheden niet
binnen de daar opgenomen termijn heeft laten uitvoeren en de maximale dwangsom
van € 25.000,- is bereikt,
4. [gedaagden] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 4.344,87 aan [eisers]
te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van de dagvaarding
dan wel een in goede justitie te bepalen datum ter zake kosten ter vaststelling van
aansprakelijkheid en schade.
5. [gedaagden] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 462,50 aan [eisers]
te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf datum vonnis, dan wel een in
goede justitie te bepalen datum ter zake kosten voor buitengerechtelijke rechtsbijstand.
6. [gedaagden] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 4.570,75 ter zake de
herstelkosten voor de gevolgschade.
7. [gedaagden] te veroordelen tot betaling van de kosten van deze procedure, daarin begrepen het salaris van zijn gemachtigde, alsmede [gedaagden] te veroordelen tot betaling van de nakosten van € 135,- te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten vanaf 14 dagen na dagtekening van het door Uw Rechtbank te wijzen vonnis tot en met de dag der algehele voldoening.
3.2.
[eisers] voeren daarbij ten eerste aan dat sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst tussen partijen door [gedaagden] . Volgens hen zijn partijen overeengekomen dat [gedaagden] de schoorsteen door een erkend metselaar dan wel aannemer zouden laten vervangen volgens de eisen van goed en deugdelijk vakmanschap. Omdat de schoorsteen daaraan niet voldoet, moeten [gedaagden] zorgen voor herstel. Ten tweede doen [eisers] een beroep op onrechtmatig handelen door [gedaagden] , omdat [gedaagden] een metselaar hebben ingeschakeld die niet gespecialiseerd is in het vervangen van schoorstenen. [gedaagden] wisten dan wel hadden volgens hen moeten weten dat dit lekkages tot gevolg kon hebben en bovendien is hierdoor ook daadwerkelijk schade ontstaan. Ook het niet opnieuw inschakelen van de partij die de schoorsteen heeft vervangen, bijvoorbeeld in het kader van eventuele garantie, terwijl er sprake is van lekkages, levert volgens [eisers] een onrechtmatige daad op. Tot slot beroepen [eisers] zich op aansprakelijkheid van [gedaagden] op grond van artikel 6:76 en artikel 6:77 BW (Burgerlijk Wetboek), doordat zij gebruik hebben gemaakt of laten maken van ongeschikte hulpzaken en hulppersonen waarvoor zij aansprakelijk zijn.
Volgens [eisers] zijn [gedaagden] aansprakelijk voor de gevolgschade van in totaal een bedrag van € 4.570,75 en moeten zij op grond van artikel 6:96 lid 2 BW bovendien de expertisekosten van € 4.344,87 en buitengerechtelijke kosten vergoeden.
3.3.
[gedaagden] voeren verweer. Allereerst voeren zij aan dat zij rauwelijks zijn gedagvaard, omdat [eisers] de uitkomsten van het laatste onderzoek niet met hen hebben gedeeld voordat zij deze procedure startten. Op grond daarvan vinden [gedaagden] dat de proceskosten in ieder geval voor rekening van [eisers] moeten komen.
Daarnaast voeren [gedaagden] inhoudelijk verweer tegen de vorderingen. Ten eerste betwisten zij dat sprake is van een (aanneem-)overeenkomst tussen [eisers] en [gedaagden] , zodat ook geen nakoming daarvan kan worden gevorderd. Volgens [gedaagden] moeten beide partijen als mede-eigenaren van de schoorsteen zorgen voor onderhoud, reiniging en vernieuwing op grond van artikel 5:65 BW. Op grond van artikel 3:170 lid 2 BW geldt daarbij dat het beheer van de gemeenschap door de deelgenoten c.q. mede-eigenaars tezamen geschiedt. Partijen hebben daarom volgens [gedaagden] samen de metselaar opdracht gegeven tot het vervangen van de schoorsteen. Daaruit volgt ook dat geen sprake kan zijn van aansprakelijkheid voor hulpzaken of hulppersonen die [gedaagden] zouden hebben gebruikt. Ten tweede betwisten [gedaagden] dat sprake is van onrechtmatig handelen. De metselaar heeft volgens hen niet onzorgvuldig gehandeld. Voor het geval hij wel onzorgvuldig zou hebben gehandeld, zijn [gedaagden] van mening dat zij ook dan niet aansprakelijk zijn, omdat het enkele feit dat zij (mede-) opdrachtgever zijn daarvoor onvoldoende is en er geen aanvullende omstandigheden zijn. [gedaagden] voeren in verband met het gevorderde herstel aan dat niet iedere vernieuwing van een mandelige zaak kan worden afgedwongen, maar alleen als deze noodzakelijk is. Omdat er passende, minder ingrijpende, goedkopere alternatieven zijn, bestaat er volgens [gedaagden] geen noodzaak voor het volledig afbreken en weer opbouwen van de schoorsteen.
Ook betwisten [gedaagden] dat zij verplicht zijn om de gevorderde kosten te betalen, omdat zij niet onrechtmatig hebben gehandeld. Bovendien betwisten zij het causale verband. Er zijn volgens [gedaagden] meerdere oorzaken voor de gevolgschade aan te wijzen, waaronder gebrek aan medewerking door [eisers] aan noodzakelijk onderhoud al voordat [gedaagden] in juli/augustus 2021 in hun woning kwamen wonen. Omdat de aansprakelijkheid van [gedaagden] ook een vereiste is om op grond van artikel 6:96 BW aanspraak te kunnen maken op vergoeding van de kosten van de deskundige, hoeven [gedaagden] ook deze kosten niet te betalen. Overigens betwisten zij dat deze kosten redelijk zijn. Op grond van artikel 6:174 BW zouden partijen in ieder geval voor gelijke delen aansprakelijk zijn en dus hooguit de helft van de gevorderde kosten voor rekening en risico van [gedaagden] komen. Vanwege het feit dat [eisers] hun schadebeperkingsplicht hebben geschonden door de lekkage niet direct te melden en niet direct de schoorsteen te laten impregneren, zou [gedaagden] hooguit zelfs maar voor een fractie van de schade aansprakelijk kunnen worden gehouden. In dat geval doen zij een beroep op verrekening, omdat [gedaagden] ook zelf een vordering hebben op [eisers] . [eisers] hebben namelijk nog niet hun helft van de kosten van de oorspronkelijke werkzaamheden volledig betaald, maar moeten nog een bedrag van € 820,00 voldoen. Bovendien hebben [gedaagden] ook gevolgschade en zelfs nog meer dan [eisers] . Ook deze kosten moeten door partijen ieder voor de helft gedragen worden. Tot slot voeren [gedaagden] verweer tegen de gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring.
[gedaagden] concluderen op grond daarvan tot niet-ontvankelijkheid van [eisers] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eisers] . Ook willen ze dat [eisers] de proceskosten betalen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

[eisers] hebben een stap overgeslagen, zodat sprake is van rauwelijks dagvaarden
4.1.
[gedaagden] hebben aangevoerd dat zij rauwelijks zijn gedagvaard. Daardoor was het volgens hen onmogelijk om een reactie te geven op het onderzoek of (nogmaals) een minnelijke schikking te beproeven. Ook zijn hierdoor niet hun weren opgenomen, terwijl dat op grond van artikel 111 lid 3 Rv (Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) wel verplicht is.
[eisers] betwisten dat sprake is van rauwelijks dagvaarden. Volgens hen hebben zij veelvuldig om een oplossing gevraagd en ook buurtbemiddeling ingeschakeld - ook voor andere discussiepunten tussen partijen - maar waren [gedaagden] daartoe niet bereid.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben [gedaagden] betwist dat zij niet wilden meewerken aan buurtbemiddeling. De kantonrechter constateert daarnaast dat [gedaagden] in hun berichten aan [eisers] weliswaar aansprakelijkheid hebben afgewezen, maar ook hebben aangeven bereid te zijn tot overleg en het bereiken van een oplossing. In hun laatste bericht aan [eisers] van 14 juni 2024 voordat de deskundige werd ingeschakeld, schrijven zij “
Het lijkt ons dus beter dat uw cliënt zelf offertes aanvraagt bij de aannemers met bouw garant. Wij zijn bereid deze offertes met hem te overleggen en de kosten te delen.”Hieruit blijkt naar het oordeel van de kantonrechter niet dat [gedaagden] niet meer bereid waren om aan een oplossing mee te werken en ook te betalen. Door geen minnelijk voorstel aan de hand van het deskundigenrapport te doen vóór het starten van de procedure, hebben [eisers] een noodzakelijke stap overgeslagen. [gedaagden] hadden niet zonder meer een dagvaarding hoeven te verwachten nadat het onderzoek was uitgevoerd. De kantonrechter is op grond daarvan van oordeel dat sprake is van rauwelijks dagvaarden en zal hiermee in de proceskostenveroordeling rekening houden.
Niet blijkt van een overeenkomst tussen partijen
4.2.
[eisers] voeren als eerste grond voor hun vorderingen aan dat [gedaagden] een overeenkomst tussen [eisers] en [gedaagden] niet zijn nagekomen. In dat kader moet de kantonrechter beoordelen of sprake is van een overeenkomst, hetzij van aanneming van werk (artikel 7:750 BW), hetzij van opdracht (artikel 7:400 BW), tussen partijen. Uit de wet volgt voor beide overeenkomsten dat in essentie de opdrachtnemer werkzaamheden uitvoert voor de opdrachtgever en de opdrachtgever hem daarvoor betaalt. De kantonrechter is van oordeel dat geen sprake is van een overeenkomst tussen partijen. Daarbij overweegt hij het volgende.
4.3.
De kantonrechter stelt voorop dat sprake is van een mandelige schoorsteen waarvan beide partijen eigenaar zijn. Artikel 5:65 BW bepaalt daarover: “
Mandelige zaken moeten op kosten van alle mede-eigenaars worden onderhouden, gereinigd en, indien nodig, vernieuwd.”
Daarnaast geeft artikel 3:170 BW [1] regels voor het beheer van zo’n gemeenschap. Uitgangspunt daarbij is dat het beheer door alle deelgenoten gemeenschappelijk gebeurt. Een deelgenoot wordt bij handelingen, die hij op grond van lid 1 en 2 van dit artikel zelfstandig verricht, bevoegd geacht de overige deelgenoten te vertegenwoordigen.
4.4.
[eisers] hebben tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat zij zelf niet van plan waren om werkzaamheden uit te (laten) voeren aan de schoorsteen, omdat zij geen problemen ondervonden van de schoorsteen. [gedaagden] ondervonden wel problemen. Volgens [eisers] hadden partijen daarom duidelijk afgesproken dat [gedaagden] de schoorsteen zouden plaatsen en verantwoordelijk zouden zijn. Voor het oplossen van het probleem zouden [eisers] aan [gedaagden] € 500,00 betalen.
[gedaagden] hebben uitdrukkelijk betwist dat was afgesproken dat zij de volledige verantwoordelijkheid zouden nemen. Ze hebben aangegeven dat zij weliswaar het initiatief hebben genomen om de schoorsteen te laten vervangen, maar daarvoor toestemming hebben gevraagd en gekregen van [eisers] . Dit in het kader van de mandeligheid van de schoorsteen en de gezamenlijke verantwoordelijkheid daarvoor.
4.5.
In hun dagvaarding hebben [eisers] aangegeven dat [gedaagden] , na kort mondeling contact, een briefje bij hen hadden achtergelaten met daarop aangegeven welke werkzaamheden [gedaagden] zouden willen laten uitvoeren aan de mandelige schoorsteen en welke kosten dat met zich mee zou brengen voor [eisers] . Op dit in het geding gebrachte briefje is te lezen dat [gedaagden] schrijven “
Hij[de metselaar]
gaf aan dat de steiger het meest kost. Materiaal valt mee”. Vervolgens schrijven [gedaagden] “
Over de kosten heb ik het nu wel gehad. :) alles bij elkaar gaat het jullie rond de 400/500 euro kosten”[eisers] hebben daarbij in hun dagvaarding ook aangegeven dat zij vervolgens toestemming hebben gegeven aan [gedaagden] om deze werkzaamheden door een erkend metselaar dan wel aannemer uit te laten voeren, dat werd afgesproken dat [eisers] een deel van de kosten aan [gedaagden] zouden betalen en dat [eisers] dat ook hebben gedaan. Hieruit volgt naar het oordeel van de kantonrechter enkel dat partijen hebben gesproken over de kosten die de metselaar in rekening zou brengen voor zijn werkzaamheden en welk deel daarvan [eisers] moesten betalen. [gedaagden] hebben bovendien uitdrukkelijk betwist dat zij hebben afgesproken dat [gedaagden] volledig verantwoordelijk zouden zijn voor de werkzaamheden. Daarom blijkt niet dat [eisers] als opdrachtgever aan [gedaagden] als opdrachtnemer een opdracht hebben gegeven om werkzaamheden uit te (laten) voeren tegen een door [eisers] te betalen vergoeding van € 500,00.
Door de betwisting van [gedaagden] , lag het op de weg van [eisers] om hun stellingen dat het hier zou gaan om kosten in het kader van een opdracht aan [gedaagden] en dat [gedaagden] de volledige verantwoordelijkheid op zich hadden genomen, nader te onderbouwen. Dat hebben zij niet gedaan, terwijl dat op grond van artikel 150 Rv wel op hun weg had gelegen.
4.6.
Omdat bovendien [gedaagden] op grond van de wet bevoegd geacht worden [eisers] als mede-eigenaren te vertegenwoordigen bij het geven van een opdracht tot werkzaamheden aan de mandelige schoorsteen, is de kantonrechter van oordeel dat niet kan worden uitgegaan van een overeenkomst tussen [eisers] aan [gedaagden] , maar dat moet worden uitgegaan van een overeenkomst tussen enerzijds [eisers] en [gedaagden] en anderzijds de metselaar. Daarvan kunnen [eisers] geen nakoming vorderen van [gedaagden] . Dat betekent dat hun vorderingen tot nakoming of herstel op deze grond niet kunnen worden toegewezen.
4.7.
[eisers] hebben zich nog beroepen op aansprakelijkheid van [gedaagden] voor het (laten) gebruiken van zaken die ongeschikt zijn voor de uitvoering van een verbintenis (artikel 6:77 BW) of het inschakelen van hulp van een ander voor het uitvoeren van de verbintenis (artikel 6:76 BW). Deze artikelen zien op de aansprakelijkheid in het kader van het uitvoeren van een verbintenis uit een overeenkomst. Hiervoor heeft de kantonrechter echter geoordeeld dat geen sprake is van een overeenkomst, zodat geen sprake is van een verbintenis die [gedaagden] ten opzichte van [eisers] moeten nakomen. Daarom kunnen de vorderingen tot nakoming of herstel ook niet worden gebaseerd op deze gronden.
Er is geen sprake van onrechtmatig handelen door [gedaagden]
4.8.
Als tweede grondslag voeren [eisers] aan dat [gedaagden] onrechtmatig hebben gehandeld doordat zij hebben gehandeld in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Daarvan is volgens hen sprake, omdat [gedaagden] een metselaar hebben ingeschakeld die niet gespecialiseerd is in het vervangen van schoorstenen en zij wisten of moesten weten dat daardoor lekkages zouden kunnen ontstaan. In ieder geval hebben zij volgens [eisers] onrechtmatig gehandeld, omdat [gedaagden] na het ontstaan van de lekkage de metselaar daarop niet hebben aangesproken.
[gedaagden] betwisten dat zij onrechtmatig hebben gehandeld. Volgens hen is afgesproken dat de metselaar exact eenzelfde schoorsteen zou (terug) geplaatsen, met dezelfde steen en niet dat het lood door en door zou worden ingewerkt. Dat is volgens hen, met een verwijzing naar het Lekk-rapport, ook zorgvuldig door hem uitgevoerd. Doordat geen sprake is van onzorgvuldig handelen door de metselaar, is ook geen sprake van onzorgvuldig handelen door [gedaagden] . Overigens zou volgens hen onzorgvuldig handelen door de metselaar ook onvoldoende zijn om [gedaagden] als mede-opdrachtgevers aan te kunnen spreken op grond van onrechtmatig handelen. Daarvoor zijn meer omstandigheden nodig en die zijn er volgens hen niet. Bovendien wisten [eisers] welke erkende metselaar voor een vriendenprijs werd ingeschakeld en dat [gedaagden] hem zouden assisteren. Het stond [eisers] na het ontdekken van de lekkage als mede-opdrachtgever vrij om zelf contact op te nemen met de metselaar of hem aansprakelijk te stellen, omdat [gedaagden] geen last hadden van lekkages en het de plicht was van [eisers] om hun schade te beperken. In dat kader hebben [gedaagden] juist voorgesteld om de schoorsteen te impregneren, maar [eisers] hebben dat afgehouden. Daarmee hebben zij, aldus nog steeds [gedaagden] , hun schadebeperkingsplicht geschonden.
4.9.
De wettelijke regeling over onrechtmatig handelen is opgenomen in artikel 6:162 BW. Daarin is bepaald dat hij die jegens een ander een onrechtmatige daad pleegt, welke hem kan worden toegerekend, verplicht is de schade die de ander dientengevolge lijdt, te vergoeden. Als onrechtmatige daad wordt onder meer aangemerkt een doen of nalaten in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. De kantonrechter moet daarom beoordelen of [gedaagden] in strijd daarmee hebben gehandeld. Daarvan is volgens de kantonrechter geen sprake. Dit oordeel volgt uit de volgende overwegingen.
4.10.
Ten eerste blijkt niet dat [gedaagden] een metselaar hebben ingeschakeld die niet of onvoldoende gespecialiseerd was in het metselen van schoorstenen. Het enkele feit dat een lekkage is opgetreden, is daarvoor onvoldoende. Bovendien hebben [gedaagden] diverse diploma’s en certificaten van de metselaar overgelegd. Daaruit blijkt dat hij een gediplomeerd metselaar was. Dat de deskundige achteraf heeft geconcludeerd dat de oorzaak van de lekkage in de woning van [eisers] lag in het gebruik van een onvoldoende waterkerende metselsteen door de metselaar, maakt zonder nadere toelichting - die hier ontbreekt - niet dat de metselaar onvoldoende gespecialiseerd of deskundig was en in ieder geval niet dat [gedaagden] dit bij het verstrekken van de opdracht hadden moeten weten. Evenmin blijkt op grond waarvan [gedaagden] wisten of hadden moeten weten dat een lekkage op zou treden als zij het werk door deze gediplomeerde metselaar zouden laten uitvoeren. Er is dan ook geen sprake van onrechtmatig handelen van [gedaagden] op dit punt.
4.11.
[eisers] verwijten [gedaagden] daarnaast dat zij de metselaar niet opnieuw hebben ingeschakeld om herstel uit te voeren. De kantonrechter is, zoals hiervoor uitgelegd, van oordeel dat [gedaagden] zich in dat kader terecht hebben beroepen op het uitgangspunt dat beide partijen als gezamenlijk eigenaars van de mandelige schoorsteen samen verantwoordelijk zijn voor het beheer en daarmee dus ook voor het herstel van de schoorsteen. Op grond daarvan en het feit dat [gedaagden] geacht mogen worden om [eisers] te hebben vertegenwoordigd bij het aangaan van de overeenkomst met de metselaar, hadden [eisers] de metselaar ook zelf kunnen aanspreken. [eisers] hebben weliswaar betwist dat zij wisten welke metselaar door [gedaagden] was ingeschakeld, maar [gedaagden] hebben gemotiveerd gesteld dat [eisers] dit wel wisten. In verband daarmee hebben zij een briefje overgelegd, gericht aan [eisers] , waarin zij de naam en het telefoonnummer van de metselaar aan hen doorgeven. [eisers] hebben niet betwist dat zij dit briefje hebben ontvangen, zodat de kantonrechter ervan uitgaat dat zij beschikten over de gegevens van de metselaar. Hadden zij meer informatie willen hebben over de deskundigheid van de metselaar dan had het op hun weg gelegen om hierover navraag te doen. Niet gesteld of gebleken is zij dat bij [gedaagden] of de metselaar hebben gedaan. Op grond hiervan kan niet de conclusie worden getrokken dat [gedaagden] hebben gehandeld in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Dat betekent dat ook op dit punt niet gesproken kan worden van onrechtmatig handelen door [gedaagden] .
4.12.
De conclusie op grond van de voorgaande overwegingen is dat geen sprake is van een overeenkomst tussen partijen waarvan [eisers] nakoming hunnen vorderen van [gedaagden] of op grond waarvan [gedaagden] aansprakelijk zijn voor gebruikte ongeschikte zaken of een eventuele tekortkoming van de metselaar. Daarnaast hebben [gedaagden] niet onrechtmatig gehandeld, zodat zij ook op die grond niet aansprakelijk zijn voor het herstel van de schoorsteen. Dat betekent dat de kantonrechter de vorderingen tot herstel door [gedaagden] of het verlenen van een machtiging aan [eisers] om het herstel op kosten van [gedaagden] uit te laten voeren zal afwijzen. Datzelfde geldt voor de daaraan gekoppelde vorderingen tot het opleggen van een dwangsom.
[gedaagden] zijn niet aansprakelijk voor de gevolgschade
4.13.
[eisers] hebben gemotiveerd gesteld dat sprake is van gevolgschade door de opgetreden lekkages. Hoewel zij daarbij niet expliciet een grondslag hebben aangevoerd, begrijpt de kantonrechter dat [eisers] hiervoor een beroep doen op dezelfde gronden als waarop zij de vorderingen tot herstel hebben gebaseerd, te weten een tekortkoming in de nakoming van een overeenkomst tussen partijen en onrechtmatig handelen door [gedaagden] . De kantonrechter heeft echter hiervoor geoordeeld dat van deze gronden geen sprake is. Dat betekent dat [gedaagden] op deze gronden ook niet aansprakelijk zijn voor de gevolgschades van [eisers] . Daarom komt de kantonrechter ook niet toe aan de verdere beoordeling van de gevolgschade en zal hij de vordering tot betaling van de gevolgschade afwijzen.
[gedaagden] zijn niet aansprakelijk voor de deskundigenkosten en buitengerechtelijke kosten
4.14.
[eisers] vorderen betaling door [gedaagden] van de noodzakelijke onderzoeks- en deskundigenkosten op grond van artikel 6:96 lid 2b BW. Deze kosten komen volgens [eisers] voor vergoeding in aanmerking, omdat deze kosten zijn gemaakt ter vaststelling van de schade en aansprakelijkheid. Ook vorderen zij vergoeding van de buitengerechtelijke kosten.
[gedaagden] hebben betwist dat zij deze kosten moeten betalen, omdat vergoeding alleen succesvol kan worden gevorderd als deze kosten zijn gemaakt als gevolg van gedragingen waarvoor de wederpartij ( [gedaagden] ) aansprakelijk is en dat is volgens hen niet het geval.
4.15.
Dit door [gedaagden] genoemde uitgangspunt is juist. Uit het door [eisers] genoemde wetsartikel volgt dat (ook) als vermogensschade voor vergoeding in aanmerking komen de redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. In deze procedure spreken [eisers] [gedaagden] aan. Dat betekent dat moet worden beoordeeld of de deskundigenkosten zijn gemaakt in het kader van het vaststellen van de aansprakelijkheid van [gedaagden] . Dat is niet het geval. De deskundige is immers ingeschakeld om de oorzaak van de lekkage en de kosten van het herstel vast te stellen, maar daarmee staat niet de aansprakelijkheid van [gedaagden] vast. Daarnaast heeft de kantonrechter ook geoordeeld dat [gedaagden] niet aansprakelijk zijn voor herstel of de gevolgschade. Dat betekent dat niet voldaan is aan het vereiste van artikel 6:96 lid 2b BW, zodat deze vordering zal worden afgewezen.
4.16.
Daardoor wordt ook niet voldaan aan het vereiste van artikel 6:96 lid 2c BW voor vergoeding van buitengerechtelijke kosten, zodat ook deze vordering zal worden afgewezen.
[eisers] moeten de proceskosten betalen
4.17.
[eisers] zijn in het ongelijk gesteld. Uitgangspunt is dan dat zij de proceskosten moeten betalen. De kantonrechter merkt op dat in deze procedure partijen buren van elkaar zijn. Bovendien moeten zij voor de mandelige schoorsteen tot een gezamenlijke opdracht komen voor het benodigde herstel daarvan. In dergelijke gevallen kan er aanleiding zijn om de proceskosten te compenseren tussen partijen. De kantonrechter heeft echter onder overweging 4.1 geoordeeld dat sprake is van rauwelijks dagvaarden door [eisers] . Op grond daarvan zal de kantonrechter uitgaan van het uitgangspunt dat de in het ongelijk gestelde partij de proceskosten moet betalen. Dat betekent dat [eisers] de proceskosten (inclusief nakosten) moeten betalen. De proceskosten van [gedaagden] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
678,00
(2 punten × € 339,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
813,00
4.18.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
De veroordeling is hoofdelijk
4.19.
De veroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde afzonderlijk, dus zowel de heer [eiser 1] , als mevrouw [eiser 2] , kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eisers] af,
5.2.
veroordeelt de heer [eiser 1] en mevrouw [eiser 2] hoofdelijk in de proceskosten van € 813,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als zij niet tijdig aan de veroordeling voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt de heer [eiser 1] en mevrouw [eiser 2] hoofdelijk tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Rouwen en in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2025.