4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten en omstandigheden
[slachtoffer] was in de nacht van 26 op 27 april 2024 op stap in het centrum van Tilburg. Ook verdachte was daar. Rond 03:30 uur wilde [slachtoffer] naar huis, maar zij kon haar fiets niet vinden. Terwijl zij haar fiets aan het zoeken was, werd zij aangesproken door verdachte op de Stadhuisstraat. Verdachte en [slachtoffer] zijn daarna samen weggelopen in de richting van de Korte Tuinstraat.
De verklaringen van [slachtoffer] en verdachte over wat er daarna is gebeurd, lopen uiteen. [slachtoffer] heeft bij het informatief gesprek zeden, kort gezegd, verklaard dat zij op enig moment door verdachte werd vastgepakt bij haar polsen, terwijl zij met haar rug op de grond lag. Ook heeft verdachte haar riem en broek losgemaakt en heeft hij geprobeerd om met zijn penis in haar vagina te komen, waarbij het kopje van de penis in haar vagina is gegaan. Verder heeft [slachtoffer] verklaard dat zij zich nog kan herinneren dat er een trap was. Verdachte ontkent de verkrachting. Volgens hem heeft er enkel een worsteling tussen hem en [slachtoffer] plaatsgevonden.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer] steun vindt in andere op zichzelf staande bewijsmiddelen.
Allereerst blijkt uit het forensisch onderzoek aan het lichaam en de kleding van [slachtoffer] dat er DNA van verdachte op de hals en de gesp en het uiteinde van de broekriem van [slachtoffer] is aangetroffen. Het aantreffen van het DNA op de broekriem ondersteunt de verklaring van [slachtoffer] dat verdachte haar broek heeft los gemaakt.
Verder blijkt uit de getuigenverklaring van [getuige] dat op het moment dat zij [slachtoffer] zag, [slachtoffer] hysterisch op deurbellen aan het drukken was en dat zij in tranen was. De rechtbank is van oordeel dat de door getuige [getuige] waargenomen gemoedstoestand van [slachtoffer] aansluit bij hetgeen [slachtoffer] heeft verklaard dat haar is overkomen. Daarbij komt dat [slachtoffer] direct tegen [getuige] heeft gezegd dat zij was verkracht, hetgeen [slachtoffer] ook direct tegen twee verbalisanten van de politie heeft verklaard.
De verklaring van [slachtoffer] wordt ook ondersteund door de bevindingen van de politie vlak na het incident. Zo blijkt uit het proces-verbaal van [verbalisant] dat de kleding – met name de achterzijde van de broek – van [slachtoffer] onder het wit zand zat. De telefoon en oorbellen van [slachtoffer] zijn teruggevonden in een steeg in de Korte Tuinstraat onder een metalen trap en in wit zand. Dit sluit aan bij de verklaring van [slachtoffer] dat zij op haar rug op de grond – in wit zand – lag en dat zij een trap zag. Daarnaast blijkt uit de foto’s van [slachtoffer] op het politiebureau dat haar broekriem open was. Ook dit past bij haar verklaring dat verdachte haar broek heeft los gemaakt.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen enkele reden om aan de verklaring van [slachtoffer] te twijfelen en acht zij die verklaring geloofwaardig en betrouwbaar. Zij gaat dan ook uit van die verklaring en zal die voor het bewijs gebruiken. Voor de rechtbank staat aldus vast dat verdachte [slachtoffer] tegen de grond heeft geduwd, dat hij met kracht haar polsen heeft vastgehouden en dat hij met (de top van) zijn penis in de vagina van [slachtoffer] is gegaan. Gelet op het forensisch onderzoek aan het lichaam van [slachtoffer] , waaruit blijkt dat er bij [slachtoffer] sprake was van onderhuidse bloeduitstortingen in de hals en puntbloedingen aan de binnenzijde van beide onderoogleden en achter de oren, in combinatie met de verklaring van verdachte op zitting dat hij de keel van [slachtoffer] heeft vastgepakt, stelt de rechtbank ook vast dat verdachte met kracht de hals en/of keel van [slachtoffer] heeft vastgehouden en dichtgeknepen.
De verklaring van verdachte dat het anders is gegaan – namelijk dat er enkel een worsteling heeft plaatsgevonden – wordt weerlegd door de bewijsmiddelen.
02-148898-24: verkrachting?
Om tot een bewezenverklaring van verkrachting als bedoeld in artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) te kunnen komen, moet vast komen staan dat verdachte door geweld of andere feitelijkheden of door bedreiging met geweld of andere feitelijkheden, het slachtoffer heeft gedwongen om het seksueel contact te ondergaan. Dit contact moet aan te merken zijn als seksueel binnendringen.
Volledigheidshalve merkt de rechtbank op dat het brengen van de top van de penis in de vagina en dus (ten minste) tussen de schaamlippen is aan te merken als “binnendringen” in de zin van artikel 242 Sr.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat sprake is van geweld, bestaande uit het met kracht vasthouden van de polsen van [slachtoffer] en het met kracht vasthouden en dichtknijpen van de hals en/of keel van [slachtoffer] .
Conclusie
De rechtbank acht de primair ten laste gelegde verkrachting van [slachtoffer] wettig en overtuigend bewezen.
02-299421-24: poging tot doodslag?
De rechtbank moet beoordelen of het vasthouden en dichtknijpen van de hals en/of keel van [slachtoffer] gekwalificeerd kan worden als een poging tot doodslag. Hiervoor moet worden vastgesteld dat verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op de dood van [slachtoffer] .
Uit het dossier blijkt niet dat verdachte vol opzet had om [slachtoffer] te doden. Er kan echter ook sprake van zijn van voorwaardelijk opzet.
Voor voorwaardelijk opzet geldt dat sprake moet zijn van een bewuste aanvaarding door verdachte van de aanmerkelijke kans op het gevolg. De beantwoording van de vraag of de gedraging van verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten, dat wil zeggen: een in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid. Daarbij kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op een bepaald gevolg, dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de forensisch medische letselrapportages van drs. [persoon 1] en drs. [persoon 2] blijkt dat er bij [slachtoffer] sprake was van onderhuidse bloeduitstortingen in de hals en de puntbloedingen in beide onderoogleden en achter de oren. Volgens de forensische artsen passen deze bloeduitstortingen en puntbloedingen bij een levensbedreigende verwurging. De rechtbank concludeert dan ook dat de verwurging met zodanige kracht, duur en intensiteit is geweest dat er een aanmerkelijke kans was op het overlijden van [slachtoffer] . Het handelen van verdachte was daarbij naar de uiterlijke verschijningsvorm ook zozeer gericht op dat gevolg dat hieruit volgt dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dit gevolg heeft aanvaard.
Conclusie
De rechtbank acht de primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.