In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld, omdat de staatssecretaris volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn Woo-verzoek van 10 juni 2024. Dit verzoek betreft het voorkomen van een bepaalde organisatie in CAF11. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Eiser heeft zijn Woo-verzoek op 10 juni 2024 ingediend, en de staatssecretaris had uiterlijk op 8 juli 2024 moeten beslissen. Aangezien de termijn is verstreken, heeft eiser de staatssecretaris bij brief van 6 augustus 2024 in gebreke gesteld. De rechtbank bepaalt dat de staatssecretaris alsnog binnen vier weken na deze uitspraak een besluit moet nemen, conform artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
Daarnaast legt de rechtbank een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, en de staatssecretaris moet het griffierecht van € 187,- aan eiser vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert op 7 juli 2025 en openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie.