ECLI:NL:RBZWB:2025:4242

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 juli 2025
Publicatiedatum
4 juli 2025
Zaaknummer
C/02/436274 / JE RK 25-1030
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Toekoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing tot omzetting van jeugdhulp vervallen verklaard na onduidelijke voorwaarden en disproportionaliteit

In deze zaak heeft de kinderrechter op 4 juli 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de jeugdhulp van een minderjarige. Het verzoek van de minderjarige was gericht op het vervallen verklaren van de beslissing tot omzetting van jeugdhulp, die op 3 juni 2025 was genomen. De kinderrechter oordeelde dat de jeugdhulp niet duidelijk had omschreven welke voorwaarden waren geschonden en waarom de omzetting was gekozen. De kinderrechter merkte op dat de beslissing tot omzetting niet proportioneel was, gezien de aard en ernst van de incidenten die hadden plaatsgevonden. De minderjarige had eerder een voorwaardelijke machtiging gekregen, maar de jeugdhulp had deze omgezet naar een gesloten plaatsing zonder voldoende onderbouwing. De kinderrechter benadrukte het belang van zorgvuldigheid bij dergelijke ingrijpende maatregelen en concludeerde dat de beslissing tot omzetting niet voldeed aan de wettelijke vereisten. Daarom werd de omzetting vervallen verklaard en werd de minderjarige teruggeplaatst naar de eerder toegewezen hybride groep. De kinderrechter wees het verzoek om de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren af, maar bevestigde dat de herleefde voorwaardelijke machtiging onmiddellijk van kracht was.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/436274 / JE RK 25-1030
Datum uitspraak: 4 juli 2025
Beschikking ex artikel 6.1.7 Jeugdwet
in de zaak van
[minderjarige] ,
geboren op [geboortedag] 2009 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] ,
advocaat: mr. S. van de Voorde te Middelburg,
tegen
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
locatie Tilburg, hierna te noemen de GI,
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder] ,
hierna te noemen de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. N.A. Boelhouwer te Tilburg.

1.Het procesverloop

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 5 juni 2025 ontvangen verzoekschrift;
- de op 18 juni 2025 ontvangen brief van mr. Van de Voorde;
- het op 19 juni 2025 ontvangen F2 formulier van mr. Boelhouwer.
1.2
Op 30 juni 2025 heeft de kinderrechter de zaak op de zitting met gesloten deuren behandeld. Verschenen zijn:
- [minderjarige] , die tevens apart is gehoord, bijgestaan door zijn advocaat;
- de advocaat van de moeder;
- de vertegenwoordigster van de GI.
1.3
Hoewel correct opgeroepen is de moeder en een vertegenwoordiger van [jeugdhulp] niet verschenen.

2.De feiten

2.1
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2
Bij beschikking van de kinderrechter van 15 augustus 2024 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 1 september 2025.
2.3
Bij beschikking van 22 mei 2025 is een voorwaardelijke machtiging verleend om [minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp met ingang van 22 mei 2025 en tot 1 september 2025, onder de voorwaarden die aan [minderjarige] in het aangehechte plan van aanpak zijn gesteld. Uit de inhoudelijke uitwerking van deze beschikking, zoals op schrift gesteld op 4 juni 2025, blijkt dat de machtiging is afgegeven met de bedoeling dat [minderjarige] verblijf zal hebben bij de [hybride groep] van [jeugdhulp] in [plaats 1] .
2.4
Op 3 juni 2025 is die voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp van [minderjarige] door [jeugdhulp] omgezet naar een machtiging gesloten jeugdhulp. Op grond hiervan verblijft [minderjarige] op de [gesloten groep] van [jeugdhulp] in [plaats 2] .

3.Het verzoek

3.1
[minderjarige] verzoekt:
I. De beslissing tot omzetting van [jeugdhulp] van 3 juni 2025 vervallen te verklaren;
II. Te bepalen dat [minderjarige] per direct zal terugkeren naar de [hybride groep] in [plaats 1] ;
III. Deze beschikking, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1
[minderjarige] vertelt in zijn gesprek met de kinderrechter het volgende. Hij is het niet eens met de wijze waarop de door [jeugdhulp] gestelde overtredingen zijn geïnterpreteerd en herkent zich niet in alle genoemde incidenten. Hij ontkent dat hij heeft gevapet op zijn kamer of in de huiskamer. Wel geeft hij aan dat hij een vape in zijn bezit had en dat deze aan de oplader lag, maar hij stelt nadrukkelijk dat hij deze niet binnen heeft gebruikt. Volgens hem waren zijn begeleiders bekend met zijn vapegebruik. Met toestemming van die begeleiders vapete hij wel buiten de gebouwen van [jeugdhulp] . [minderjarige] erkent dat hij zich op de kamer van een groepsgenoot bevond, wetende dat hij dat niet mocht en dat dit in strijd was met de huisregels. Hij begrijpt dat dit niet toegestaan is. Echter, hij vindt dat de reactie van de begeleiding op zijn aanwezigheid op die kamer escalerend heeft gewerkt. Volgens hem werd er namelijk direct tegen hem geschreeuwd, wat bij hem een negatieve reactie uitlokte. Hij erkent dat hij hierop boos is geworden, heeft geschreeuwd en op een korte afstand van de begeleider ‘hoofd tegen hoofd’ is gaan staan. [minderjarige] geeft aan dat hij achteraf inziet dat zijn reactie niet goed was, maar hij benadrukt dat het schreeuwen van de begeleider niet in lijn is met zijn signaleringsplan. In het plan staat dat er niet tegen hem moet worden geschreeuwd wanneer hij boos is, omdat dit tot escalatie leidt. Hij voelt zich hierin niet gehoord door de begeleiding.
[minderjarige] geeft aan dat hij graag zou willen terugkeren naar de [hybride groep] , waar hij het naar zijn zin had. Indien een terugkeer naar [hybride groep] niet mogelijk is, dan blijft hij liever in de huidige gesloten setting in [plaats 2] . Hij ziet een plaatsing bij de [groep] in [plaats 1] niet zitten. Tot slot geeft [minderjarige] aan dat hij bereid is om zich open te stellen voor verbetering van de samenwerking met zijn gedragswetenschapper [naam 1] . Hij benadrukt dat een goede band met een gedragswetenschapper belangrijk is voor zijn traject en is gemotiveerd om hieraan te werken, zeker in het geval hij terug zou mogen naar de [hybride groep] .
Door de advocaat van [minderjarige] wordt aanvullend nog het volgende aangevoerd. Zij verwijst naar het verzoekschrift en benadrukt dat het gedrag dat [minderjarige] heeft vertoond, zoals omschreven in de officiële waarschuwing van 26 mei 2025, niet zodanig ernstig is dat dit een omzetting van de voorwaardelijke machtiging naar gesloten jeugdhulp rechtvaardigt. De advocaat wil benadrukken dat de officiële waarschuwing van 7 mei 2025 buiten beschouwing gelaten dient te worden omdat deze voor de ingangsdatum van de voorwaardelijke machtiging van 22 mei 2025 is uitgereikt. Nu het enkel gaat om de incidenten beschreven in de officiële waarschuwingsbrief van 26 mei 2025 had in plaats van een gesloten plaatsing ook kunnen worden gekozen voor een minder verstrekkende maatregel, zoals een time-out. Het is opvallend dat dit alternatief niet nader is overwogen of gemotiveerd, te meer omdat de rechtbank in een eerder gewezen beschikking expliciet heeft overwogen dat een overplaatsing niet in het belang van [minderjarige] is. Kort daarna wordt [minderjarige] toch direct overgeplaatst naar een gesloten groep. De huidige omzettingsbeslissing kan niet worden gedragen door de motivering. Zo wordt niet duidelijk welke van de vier voorwaarden uit de voorwaardelijke machtiging door [minderjarige] zou zijn overtreden. In de onderliggende stukken wordt dit niet toegelicht. Sterker nog, als er strikt gekeken wordt naar het plan van aanpak, dan blijkt uit het gedrag van [minderjarige] dat geen van de vier genoemde voorwaarden feitelijk is geschonden.
Daarnaast ontbreekt een deugdelijke weergave van de overwegingen die aan de omzettingsbeslissing ten grondslag liggen. In het plan van aanpak is expliciet opgenomen op welke wijze en op basis van welke afwegingen een beslissing tot omzetting zou moeten worden genomen. Uit de overgelegde omzettingsbeslissing blijkt op geen enkele wijze dat met deze voorwaarden of afwegingscriteria rekening is gehouden. Ook is niet duidelijk waarom de in het plan van aanpak genoemde gedragswetenschapper, die formeel de beslissing zou moeten nemen, dit niet heeft gedaan. De advocaat stelt dat er onvoldoende oog is geweest voor de belangen van [minderjarige] . Het is dan ook bijzonder teleurstellend dat [jeugdhulp] niet ter zitting is verschenen. Bovendien is gebleken dat de oorspronkelijke plek van [minderjarige] op de [hybride groep] niet meer beschikbaar is. Wel heeft [minderjarige] vernomen dat er nu wel een plek beschikbaar is die vermoedelijk is gereserveerd voor een ander, terwijl de omzetting van [minderjarige] nog niet definitief is. [minderjarige] heeft inmiddels een rechtsmiddel ingesteld. De instelling had er in deze situatie zorg voor moeten dragen dat zijn plek beschikbaar bleef in afwachting van de uitkomst van de gerechtelijke toetsing. Het feit dat dit niet is gebeurd vindt de advocaat ernstig onzorgvuldig en in strijd met de rechtszekerheid van [minderjarige] .
4.2
Door de GI is het volgende verklaard. De vertegenwoordiger van de GI geeft aan op te treden als zittingsvertegenwoordiger en niet de vaste jeugdbeschermer van [minderjarige] te zijn. Hij beschikt dan ook uitsluitend over informatie uit het dossier. De GI stelt dat het gedrag van [minderjarige] als ontoelaatbaar is beoordeeld. Het zou onder meer gaan om weigering van instructies van begeleiding, zelfbepalend gedrag, meerdere keren vapen, en het zonder toestemming aanwezig zijn op de kamer van een groepsgenoot. Volgens de GI was een time-out in dit stadium niet meer passend, gelet op het feit dat er meerdere incidenten in een relatief korte periode hebben plaatsgevonden, waarbij ook is betrokken de officiële waarschuwing van 7 mei 2025. De situatie vroeg volgens de GI om een steviger maatregel dan weer een waarschuwing. Desgevraagd geeft de GI aan dat hoogstwaarschijnlijk voorwaarde 4 is geschonden. Tegelijkertijd kan de GI dit niet met zekerheid bevestigen. De GI betreurt het dat er geen vertegenwoordiger van [jeugdhulp] bij de zitting aanwezig is om de bestreden beslissing nader toe te lichten.
4.3
Namens de moeder is naar voren gebracht dat bij haar de indruk is ontstaan dat er vanuit de instelling sprake is van een soort strategisch handelen, dan wel dat er een spelletje wordt gespeeld. Tijdens de zitting die heeft geleid tot de beschikking van 22 mei 2025 is immers uitvoerig besproken dat de geformuleerde voorwaarden in het kader van de voorwaardelijke machtiging onvoldoende concreet en te vaag waren. Ondanks deze onduidelijkheid is door de rechtbank de voorwaardelijke machtiging toch verleend, omdat het in het belang van [minderjarige] werd geacht dat hij op de [hybride groep] kon blijven. Kort na die beschikking is [minderjarige] alsnog gesloten geplaatst met een omzetting. Dit vindt de moeder niet in lijn met de bedoeling van de eerder genomen beslissing van de rechtbank. Bovendien is het zeer teleurstellend dat nu, op 30 juni 2025, niemand van [jeugdhulp] aanwezig is om vragen te beantwoorden en de genomen omzettingsbeslissing toe te lichten. Tegelijkertijd erkent de moeder dat een open plaatsing op dit moment mogelijk nog een stap te ver is voor [minderjarige] , en dat een gesloten setting op dit moment toch het meest passend zou kunnen zijn, gelet op zijn behoefte en gedrag. Ondanks dat vindt zij dat de wijze waarop de omzettingsbeslissing tot stand is gekomen en de onderbouwing daarvan tekort schieten. Er is dus naar haar oordeel formeel gezien een grond aanwezig om de omzetting vervallen te verklaren. Echter, zij vindt dat het niet in het belang van [minderjarige] is om dit nu te doen. Het belang van [minderjarige] staat voor haar voorop.

5.De beoordeling

Wettelijk kader
5.1
Op grond van het bepaalde in artikel 6.1.6, derde lid van de Jeugdwet (Jw) kan een jeugdhulpaanbieder de jeugdige doen opnemen wanneer deze de gestelde voorwaarden niet naleeft waardoor de jeugdige ernstig wordt belemmerd in de ontwikkeling naar volwassenheid en deze ernstige belemmering niet buiten de gesloten accommodatie kan worden afgewend. Op grond van artikel 6.1.7, eerste lid van de Jw kan de kinderrechter de opneming geheel of gedeeltelijk vervallen verklaren.
Verloop
5.2
Op 9 mei 2025 heeft de kinderrechter een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp verleend voor de periode van 9 mei 2025 tot 23 mei 2025 en voor het overige deel aangehouden. Bij beschikking van deze rechtbank van 22 mei 2025 heeft de meervoudige kamer een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp verleend voor de periode van 22 mei 2025 tot 1 september 2025. Uit die beschikking blijkt dat een plaatsing van [minderjarige] op de [hybride groep] van [jeugdhulp] in [plaats 1] als meest passend werd beoordeeld, onder de voorwaarde dat [minderjarige] zich houdt aan bepaalde gedragsregels en samenwerkt met de begeleiding. Zonder die voorwaarden zou een plaatsing op een open groep niet haalbaar zijn. De voorwaarden die aan [minderjarige] zijn gesteld, zijn opgenomen in het hulpverleningsplan dat op 9 mei 2025 door onder meer [minderjarige] en zijn moeder zijn ondertekend. Het betreft de tekst, voor zover voor nu relevant:
“Voorwaarden waar je je aan moet houden
De voorwaardes worden, zoals eerder aangegeven in deze brief, gekoppeld aan de schadelijke uitkomsten van START:AV. In jouw behandelplan staan onder andere vermeld:
1. Je maakt duidelijke afspraken met de groep of je moeder over activiteiten die je online en buiten de deur doet en met welke personen je (online) omgaat.
Dit betekent:
- Je houdt je aan de 4W’s: je laat weten met wie je bent, wat je doet, waar je bent en wanneer je terug bent (thuis of op de groep).
- Je reageert binnen een half uur op een oproep of een appje.
- Tijdens eventuele verlofmomenten slaap je op de vooraf afgesproken plek.
2. Je houdt je aan je dagprogramma (onderwijs/dagbesteding/stage/werk/therapie) volgens rooster en/of gaat volgens afspraak naar onderwijs/dagbesteding/stage/werk/therapie en gaat hier consequent naartoe.
Dit betekent:
- Je gaat naar de lessen die in het rooster staan.
- Je houdt je aan de regels en afspraken die op school/dagbesteding/stage/werk/therapie met je gemaakt worden.
- Je laat geen onwettig verzuim zien en voldoet daarmee aan de eisen van de leerplicht.
- Je gaat op vooraf afgesproken tijden naar school/dagbesteding/werk/stage en bent op de afgesproken tijd weer thuis/op de groep.
3. Je gebruikt geen drugs wat ervoor zorgt dat jouw dagelijks functioneren er onder lijdt. (…)
4. Wanneer je boos wordt, dan …
- Neem je korte time-out door even naar je kamer te gaan, in de tuin te zitten of een ronde te lopen;
- Volg je de afspraken die in je signaleringsplan staan om agressie te voorkomen;
- Gebruik geen fysiek geweld ten opzichte van personen en/of spullen.”
5.3
Op 7 mei 2025 heeft [minderjarige] zijn eerste officiële waarschuwing ontvangen. De gedragingen omschreven in deze officiële waarschuwing worden door de kinderrechter niet meegewogen bij de beoordeling van het besluit tot omzetting van de machtiging, omdat er op dat moment nog geen sprake was van een voorwaardelijke machtiging. Immers, deze machtiging geldt vanaf 22 mei 2025. Dit betekent dus dat de op die gedragingen gebaseerde waarschuwing van 7 mei 2025 niet als een van de dragende pijlers van de beslissing tot omzetting van [jeugdhulp] kan dienen.
5.4
Op 26 mei 2025 ontvangt [minderjarige] een tweede officiële waarschuwing, waarin tevens een vooraankondiging is opgenomen over mogelijk beëindiging van de voorwaardelijke plaatsing. Uit deze waarschuwing blijkt dat er in de avond/nacht van 25 op 26 mei 2025 drie incidenten hebben plaatsgevonden.
  • [minderjarige] was opnieuw meermalen aan het vapen in de gemeenschappelijke woonkamer;
  • [minderjarige] is aangetroffen op de kamer van een medebewoner, hetgeen op dat moment niet was toegestaan;
  • [minderjarige] heeft zich brutaal en respectloos uitgelaten richting een begeleider.
In de officiële waarschuwing van 26 mei 2025 staat tevens dat er overleg zou volgen over de vraag of er nog voldoende grondslag is om de voorwaardelijke machtiging voort te zetten. Zo wordt onder meer gesteld: “ (…) Er gaat deze week overleg plaatsvinden waarin we gaan bespreken of er nog kansen zijn voor jou om op de [hybride groep] serieus aan je doelen te werken in samenwerking met de collega’s van [jeugdhulp] . Dit kan alleen als het samenwerken van beide kanten komt, en van jouw kant komt dat niet (…)”.
5.5
Op 3 juni 2025 heeft het aangekondigde overleg bij [jeugdhulp] plaatsgevonden. Daarbij is besloten dat [minderjarige] de voorwaarden zoals verbonden aan de voorwaardelijke machtiging niet is nagekomen en dat voortzetting van de plaatsing onder voorwaarden niet langer verantwoord wordt geacht. [jeugdhulp] heeft in overleg met onder meer de gedragswetenschapper [naam 1] besloten om de voorwaardelijke machtiging per dezelfde dag om te zetten in een machtiging gesloten jeugdhulp.
De beoordeling
5.6
De kinderrechter dient te beoordelen of [minderjarige] zich heeft gehouden aan de voorwaarden, zoals verbonden aan de bij beschikking van 22 mei 2025 verleende voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp.
5.7
Naar de kinderrechter begrijpt is gedragswetenschapper [naam 1] bij de omzettingsbeslissing betrokken als vervanger van de in het behandelplan genoemde gedragswetenschapper [naam 2] . Het oordeel is dat die beslissing (mede) mocht worden genomen door [naam 1] . Dat [naam 1] als vervanger van [naam 2] fungeerde blijkt uit de toevoeging “a.i.” achter de naam. Deze afkorting staat voor “ad interim”, wat vervanger of waarnemer betekent.
5.8.
Een opname in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp is een zeer ingrijpende maatregel die leidt tot vrijheidsbeneming. Juist daarom hecht de kinderrechter groot belang aan een zorgvuldige toetsing van de gronden waarop een voorwaardelijke machtiging zou worden ten uitvoer gelegd middels een omzetting in een reguliere machtiging. In dit verband is onder meer van belang dat de instelling schriftelijk en duidelijk moet onderbouwen welke voorwaarde(n) is/zijn geschonden en ook waarom voor de omzetting is gekozen. Uit de officiële waarschuwing van 26 mei 2025 en de brief van 3 juni 2025 blijkt niet eenduidig welke specifieke voorwaarde(n) [minderjarige] zou hebben overtreden. Desgevraagd heeft de GI tijdens de zitting verklaard dat het vermoedelijk zou gaan om de voormelde voorwaarde 4.
5.9
Hoewel deze toelichting van de GI enige richting geeft, is de kinderrechter van oordeel dat ondubbelzinnig duidelijk moet zijn welke voorwaarde(n) is/zijn geschonden, alvorens wordt overgegaan tot de toepassing van de zwaarwegende maatregel van gesloten plaatsing. Dat is hier niet het geval. Daar komt bij dat [jeugdhulp] , ondanks een adequate oproeping, niet ter zitting is verschenen om een nadere toelichting te geven op de beslissing tot omzetting van de voorwaardelijke machtiging. De kinderrechter betreurt deze afwezigheid ten zeerste, temeer nu het gaat om een maatregel van [jeugdhulp] zelf die diep ingrijpt in de persoonlijke levenssfeer van [minderjarige] . Door het uitblijven van een deugdelijke schriftelijke onderbouwing en een mondelinge toelichting van de zijde van de instelling die de beslissing heeft genomen, wordt de kinderrechter feitelijk gedwongen zelf in te vullen welke voorwaarde(n) zou(den) zijn overtreden.
5.1
De onderbouwing van de beslissing tot omzetting lijkt niet te duiden op overtreding van de voorwaarden 1, 2 en 3.
5.11
Uitgaande van een eventuele schending van voorwaarde 4, is de kinderrechter van oordeel dat de beslissing tot onmiddellijke gesloten plaatsing niet proportioneel is. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat bij toepassing van artikel 6.1.6, vierde lid, van de Jw de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit nadrukkelijk moeten worden meegewogen. Bij de beantwoording van de vraag of er een tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke machtiging moest plaatvinden had er moeten worden gekeken naar onder andere de ernst en aard van het incident, de duur van het gedrag, de herstelbaarheid en de mogelijkheid om met minder ingrijpende maatregelen het doel te bereiken. Uit de schriftelijke onderbouwing van de omzetting blijkt niet, althans onvoldoende, hoe met voormelde omstandigheden rekening is gehouden. Naar het oordeel van de kinderrechter rechtvaardigen de aard en ernst van de in de avond/nacht van 25 op 26 mei 2025 beschreven drie incidenten dan ook niet de inzet van de zwaarst ingrijpende maatregel van gesloten plaatsing op dit moment. Een nieuwe officiële waarschuwing of een time-out (elders) was passender geweest.
5.12
Op grond van het voorgaande staat vast dat de beslissing tot omzetting niet voldoet aan de daaraan gestelde wettelijke vereisten, zodat deze vervallen dient te worden verklaard. Gezien dit oordeel komt de kinderrechter niet toe aan de beoordeling van de andere door [minderjarige] aangevoerde gronden.
5.13
Het vervallen verklaren van de omzetting heeft tot gevolg dat de bij beschikking van 22 mei 2025 verleende voorwaardelijke machtiging [minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp herleeft. In deze beschikking is uitdrukkelijk overwogen dat een plaatsing van [minderjarige] op de [hybride groep] van [jeugdhulp] als het meest passend en noodzakelijk wordt geacht.
Zo is rechtsoverwegingen 4.7 en 4.8 van die beschikking volgens de schriftelijke uitwerking het volgende overwogen:
“4.7 [minderjarige] is heel stellig in zijn wens, hij wil op de [hybride groep] blijven. [minderjarige] wil dit graag omdat deze groep een voornamelijk open karakter heeft en omdat hij een klik heeft met zijn behandelaars. De rechtbank is van oordeel dat het belang van [minderjarige] moet prevaleren bij iedere beslissing die de rechtbank neemt.
4.14
Volgens [jeugdhulp] is voor het voortzetten van het verblijf op de [hybride groep] een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp noodzakelijk. Deze machtiging is nodig omdat [minderjarige] binnen de groep soms nog de grenzen opzoekt en omdat de groepsregels ontoereikend zijn om daar op passende wijze mee om te gaan. [jeugdhulp] stelt als voorwaarde voor een verder verblijf van [minderjarige] dat de verzochte machtiging wordt toegewezen. Als het verzoek wordt afgewezen, dan heeft dat als gevolg dat [minderjarige] naar alle waarschijnlijkheid niet langer bij [hybride groep] kan blijven. De rechtbank vindt een overplaatsing van [minderjarige] , gelet op de vele wisselingen in verblijfplaats die hij in zijn verleden al heeft moeten doormaken, niet in zijn belang. [minderjarige] heeft positieve stappen gezet tijdens zijn verblijf in de gesloten locatie van [jeugdhulp] in [plaats 2] . Het is voor [minderjarige] dan ook noodzakelijk dat hij door kan groeien in zijn ontwikkeling en dat hij kan gaan werken aan de volgende stap in zijn behandeling. In dat kader is het van belang dat [minderjarige] leert omgaan met vrijheden en dat hij – op die momenten dat het hem niet lukt – begrensd kan worden, zonder dat hij van verblijf hoeft te veranderen.”
5.15
[minderjarige] dient derhalve per direct te worden teruggeplaatst in het kader van de herleefde voorwaardelijke machtiging, wat in dit geval betekent: terugplaatsing op de [hybride groep] van [jeugdhulp] in [plaats 1] .
5.16
Onder verwijzing naar artikel 6.1.12 lid 1 van de Jw wijst de kinderrechter erop dat deze beschikking van rechtswege bij voorraad uitvoerbaar is, zodat het voormelde derde verzoek van [minderjarige] zal worden afgewezen.
5.17
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1
verklaart de beslissing van de jeugdhulpverlener heden vervallen, dus op 4 juli 2025;
6.2
bepaalt dat [minderjarige] per direct dient te worden teruggeplaatst op de [hybride groep] van [jeugdhulp] te [plaats 1] ;
6.3
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Toekoen, kinderrechter, in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch