ECLI:NL:RBZWB:2025:4241

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 juli 2025
Publicatiedatum
4 juli 2025
Zaaknummer
C/02/433483/ FA RK 25/1557
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Baggel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing inzake voogdij en omgangsregeling van een minderjarige in het kader van een verzoek tot herstel van gezag door de moeder

Op 4 juli 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de voogdij en omgangsregeling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De moeder van [minderjarige] heeft verzocht om herstel in haar gezag en wijziging van de omgangsregeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder onvoldoende inzicht heeft in de kindeigenproblematiek van [minderjarige] en dat haar verzoeken voornamelijk gericht zijn op haar eigen belangen. De GI, Jeugdbescherming Brabant, heeft verweer gevoerd en benadrukt dat [minderjarige] veel behoefte heeft aan structuur en voorspelbaarheid, en dat de huidige omgangsregeling niet stabiel is. De rechtbank heeft de verzoeken van de moeder afgewezen, omdat herstel van het gezag niet in het belang van [minderjarige] is en uitbreiding van de omgang niet mogelijk is gezien de huidige omstandigheden. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het bijwonen van de bruiloft van de moeder door [minderjarige] niet in zijn belang is, gezien zijn kwetsbare situatie en de impact van nieuwe situaties op zijn gedrag. De rechtbank heeft de GI opgedragen om de ontwikkeling van [minderjarige] te blijven volgen en te kijken naar mogelijkheden voor toekomstig contact met de moeder.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/433483/ FA RK 25/1557
datum uitspraak: 4 juli 2025
beschikking betreffende gezag en omgang
in de zaak van
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekende verblijfplaats,
advocaat: mr. drs. F.R.G. Drenth te Amersfoort,
tegen
de gecertificeerde instelling
JEUGDBESCHERMING BRABANT,
locatie Etten -Leur,
hierna te noemen: de GI.
Als belanghebbenden in onderhavige zaak worden aangemerkt:
[de pleegouders],
hierna te noemen: de pleegouders/ de pleegmoeder,
wonende te [woonplaats] .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie [plaats] , hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 26 maart 2025 ontvangen verzoek met bijlagen;
- de brief van mr. Drenth van 2 april 2025;
- de brief van de GI van 2 april 2025;
- de op 19 mei 2025 door mr. Drenth overgelegde productie 9;
- de brief van de GI van 3 juni 2025;
- het op 10 juni 2025 ontvangen verweerschrift met bijlagen van de GI;
- de op 11 juni 2025 door mr. Drenth overgelegde productie 10;
- de door mr. Sneper tijdens de zitting overgelegde pleitnota.
1.2
De verzoeken zijn mondeling behandeld op 16 juni 2025. Bij die gelegenheid zijn verschenen de moeder, bijgestaan door mr. C.C. Sneper (waarnemend voor mr. Drenth), een vertegenwoordiger van de GI en de pleegmoeder. Tevens was aanwezig een vertegenwoordiger namens de Raad.
1.3
De hierna te noemen [minderjarige] is in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.

2.De feiten

2.1
De verzoeken betreffen de minderjarige zoon van de moeder:
- [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2016, hierna te noemen: [minderjarige] .
2.2
Bij beschikking van deze rechtbank van 31 oktober 2017 is het gezag van de moeder en [de vader] , over [minderjarige] beëindigd en is het Leger des Heils Jeugdbescherming benoemd als voogdes over [minderjarige] . Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft bij beschikking van 5 juli 2018 deze uitspraak bekrachtigd.
2.3
Bij beschikking van deze rechtbank van 18 augustus 2020 is het Leger des Heils Jeugdbescherming ontslagen als voogdes en is de GI benoemd tot voogdes over [minderjarige] .
2.4
[minderjarige] woont sinds 1 september 2016 bij de pleegouders.
2.5
Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft bij beschikking van 9 december 2021 de volgende omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige] vastgesteld:
- eenmaal per zes weken voor de duur van één uur onder begeleiding van [jeugdzorgorganisatie] ;
- vier extra omgangsmomenten per jaar, waaronder de twee brusjesdagen en twee overige omgangsmomenten, door de GI nader in te vullen.
2.6
[minderjarige] heeft geen contact met zijn vader en zijn vader heeft geen betrokkenheid in zijn leven. Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 13 december 2022 is bepaald dat er tussen [minderjarige] en zijn vader geen omgangsregeling wordt vastgesteld.

3.De verzoeken

3.1
De moeder verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te bepalen dat de moeder wordt hersteld in haar gezag over [minderjarige] ;
II. te bepalen dat de huidige omgangsregeling wordt gewijzigd in de zin dat er een opbouwende omgangsregeling wordt vastgesteld bestaande uit drie fases, zoals beschreven in het verzoekschrift, dan wel dat de huidige omgangsregeling wordt gewijzigd in die zin dat er omgang met een hogere frequentie dan de huidige omgang wordt vastgesteld en dat de omgang plaatsvindt op kantoor bij de GI in Etten-Leur of bij de moeder thuis;
III. (tevens bij wijze van voorlopige voorziening) te bepalen dat [minderjarige] (een deel van) de bruiloft van de moeder bijwoont op 14 juli 2025, al dan niet in aanwezigheid van een omgangsbegeleider.
3.2
De GI voert verweer tegen de verzoeken van de moeder en verzoekt deze verzoeken af te wijzen.

4.De standpunten

4.1
De moeder heeft ter onderbouwing van haar verzoeken het volgende naar voren gebracht. Sinds de beëindiging van haar gezag hebben er positieve veranderingen plaatsgevonden in het leven van de moeder. De toxische relatie met de vader van [minderjarige] is sinds vijf jaar verbroken en zij heeft sinds 2023 een nieuwe relatie, waardoor er meer rust en stabiliteit in haar leven is. Ze heeft begeleiding gehad van ASVZ, maar deze begeleiding is nu amper meer betrokken, omdat het goed met haar gaat. Ze heeft geen schulden meer.
Gezag
De moeder wil hersteld worden in haar gezag over [minderjarige] om een rol in zijn leven te kunnen hebben. [minderjarige] is erg jong uithuisgeplaatst en zij heeft niet tijdig de juiste hulp gehad. Ze vindt dat ze daarom nooit een eerlijke kans heeft gehad. Ze wil het gezag over [minderjarige] weer dragen, zodat ze serieus genomen wordt en kan bijdragen aan zijn ontwikkeling. Ze voelt zich nu buiten spel gezet door de GI. Het is niet per se nodig dat [minderjarige] dan weer bij haar komt wonen. De moeder doet een beroep op artikel 8 en 9 van het EVRM en verwijst naar jurisprudentie om aan te geven dat een gezagsbeëindiging als een tijdelijke maatregel moet worden beschouwd en dat er gewerkt moet worden om de banden tussen de ouder en het kind te herstellen.
Omgang
De moeder wil daarnaast uitbreiding van de omgangsregeling en wijziging van de omgangslocatie. De moeder stelt voor om de omgang tussen haar en [minderjarige] gefaseerd uit te breiden: gedurende twee maanden één keer per maand twee uur begeleide omgang op het kantoor van de GI, daarna gedurende twee maanden één keer per twee weken vier uur begeleide omgang op het kantoor van de GI, daarna uit te breiden naar zes uur per twee weken en tenslotte één keer per twee weken met een nachtje logeren bij haar. De uitbreiding vindt zij nodig om de band tussen haar en [minderjarige] te versterken. De omgang verloopt goed. Omdat de frequentie nu zo laag is, is het contact echter niet genormaliseerd, waardoor het spanning oplevert bij [minderjarige] .
De omgang vindt al enige tijd plaats in het gemeentehuis in [woonplaats] . Ze is afhankelijk van de deeltaxi en het openbaar vervoer om vanuit [plaats] daarnaartoe te gaan. Dit is een lange rit; tweeënhalf tot drie uur per enkele reis. Soms is de taxi ook te laat. Ze draagt ook de zorg voor haar moeder, waardoor ze niet zo lang weg kan zijn. Daardoor hebben de omgangsmoment met [minderjarige] dit jaar nog niet door kunnen gaan. De moeder komt de omgangsregelingen met al haar kinderen na. Dat dit bij [minderjarige] niet lukt, laat zien hoe groot de noodzaak is dat de omgang plaats gaat vinden op een locatie dichterbij haar woning. De pleegouders kunnen [minderjarige] hiernaartoe brengen. De moeder is bekend met de problematiek van [minderjarige] . Verandering is echter volgens moeder wel mogelijk als het maar goed begeleid wordt. [minderjarige] kan immers ook op vakantie met de pleegouders. De moeder vindt dit in het belang van [minderjarige] , zodat hij een voorspelbaar contact kan hebben met haar.
Bruiloft
De moeder gaat op 14 juli 2025 met haar nieuwe partner trouwen. [minderjarige] weet sinds december 2024 dat de moeder een nieuwe vriend heeft. Er is echter door de GI direct daarna besloten dat de moeder niet meer informatie over hem aan [minderjarige] mag geven, omdat hij daar nog niet aan toe zou zijn. [minderjarige] heeft al wel gevraagd naar een foto en de naam van haar partner. De moeder heeft aan de pleegmoeder en de GI in december een kerstkaart gestuurd met een foto. De bruiloft is een levensgebeurtenis voor de moeder. De moeder vindt het belangrijk dat [minderjarige] hierbij aanwezig is. De andere broertjes en zusjes van [minderjarige] zullen ook aanwezig zijn. Ze wil niet dat hij zich buitengesloten voelt. De vakantie van de pleegouders zal hiervoor moeten wijken. De moeder wil voor [minderjarige] passende afspraken maken, zodat hij in ieder geval op een gedeelte van deze dag aanwezig kan zijn.
4.2
De GI heeft ter onderbouwing van haar verweer het volgende aangegeven. [minderjarige] verblijft al sinds hij twee dagen oud is in het gezin van de pleegouders. Hij heeft forse kindeigenproblematiek door een preverbaal trauma en een verstoorde hechtingsontwikkeling. [minderjarige] heeft veel nabijheid nodig van zijn pleegouders en hij heeft meer dan gemiddeld behoefte aan voorspelbaarheid, structuur en herhaling in vaste patronen. [minderjarige] ondergaat een intensieve behandeling vanuit [ggz] (theraplay). De behandelaar ziet een prille positieve verandering, maar [minderjarige] is nog steeds zeer kwetsbaar. Hij is zeer snel overprikkeld, vooral bij veranderingen, en zijn hechtingsontwikkeling staat nog steeds onder druk. [minderjarige] en de moeder zijn gebaat bij een structurele omgangsregeling, maar de wensen van de moeder moeten niet ingaan tegen de belangen van [minderjarige] . De GI ervaart telkens weer dat de moeder verwacht dat [minderjarige] meebeweegt in haar leven in plaats van dat zij zich aanpast aan wat hij nodig heeft. De moeder stelt haar eigen behoeften voorop.
Gezag
De GI acht de moeder onvoldoende in staat het belang van [minderjarige] voorop te stellen. Het lukt haar onvoldoende om de problematiek van [minderjarige] te erkennen. Bij overleggen over hem is de moeder niet aanwezig of wil ze alleen haar wensen bespreken. Het lukt haar dan niet om te horen wat de ontwikkeling, zorgen en krachten van [minderjarige] zijn. Herstel van het gezag van de moeder staat daardoor een evenwichtige en gezonde ontwikkeling van [minderjarige] in de weg.
Omgang
De GI acht uitbreiding van de omgangsregeling met de moeder niet in het belang van [minderjarige] . In de uitspraak van het Hof van 9 december 2021 is al overwogen dat eerst moet blijken dat de omgang bestendig en stabiel is, voordat kan worden bezien of een uitbreiding mogelijk is. Deze situatie is nog steeds niet bereikt. De moeder komt onvoldoende de omgangsregeling na. Dit jaar heeft zij alle omgangsmomenten afgezegd, zelfs het brusjesbezoek. De afspraak was daarvoor al dat de moeder ’s ochtends moet bevestigen aan de GI dat ze komt, om [minderjarige] te beschermen tegen teleurstellingen. De moeder moet eerst langdurig laten zien dat zij betrouwbaar en beschikbaar is voor [minderjarige] en dat zij beter kan aansluiten bij hem, zodat hij vertrouwen in haar op kan opbouwen.
De GI vindt de wijziging van de locatie van het bezoek met de moeder niet in het belang van [minderjarige] . De behandelaar van [minderjarige] heeft dit bevestigd. De locatie is eind 2021 gewijzigd van [jeugdzorgorganisatie] naar het gemeentehuis in [woonplaats] . [minderjarige] is inmiddels al jaren bekend met de speelkamer daar en er is een bibliotheek met speelgoed ernaast. De locatie is dichtbij het pleeggezin, zodat het minder belastend is voor [minderjarige] . Wijziging van de omgangslocatie heeft directe gevolgen voor de ontwikkeling van [minderjarige] gezien zijn kindeigenproblematiek. De GI heeft eerder bij de moeder aangegeven dat zij met haar hulpverlening moet bespreken wat zij nodig heeft om naar de omgangslocatie te komen. De GI is bereid een brief op te stellen voor de moeder om navraag te doen bij de gemeente. De moeder moet hiervoor de stappen ondernemen en eerst laten zien betrouwbaar te zijn in de nakoming van de omgangsregeling.
Bruiloft
De GI heeft er begrip voor dat de moeder [minderjarige] graag op haar bruiloft wil, maar het belang en de behoeften van [minderjarige] zijn leidend. De GI vindt het bijwonen van de bruiloft niet in het belang van [minderjarige] . Het is, gezien zijn kindeigenproblematiek, ingewikkeld voor hem om nieuwe situaties aan te gaan. Dit kan een terugval in zijn gedrag en overprikkeling veroorzaken, met als gevolg tics, boosheid en zelfbepalend gedrag bij [minderjarige] . Dit is ook voor de pleegouders een grote belasting. Er heeft een voorlopige voorzieningenprocedure plaatsgevonden over de bruiloft van de moeder. De rechtbank heeft in de beschikking 2 juni 2025 dit verzoek van de moeder afgewezen wegens een gebrek aan spoedeisend belang. De GI en de Raad hebben tijdens deze zitting al aangegeven dat de moeder eerst duurzaam moet laten zien dat zij betrouwbaar voor [minderjarige] kan zijn door de omgangsafspraken na te komen. De pleegouders zijn bovendien op de dag van de bruiloft al op vakantie met [minderjarige] naar Frankrijk. Deze vakantie is aangepast aan de behoeften van [minderjarige] . [minderjarige] heeft tegen de jeugdzorgwerker gezegd op vakantie te willen met zijn pleegouders en niet bij de bruiloft van de moeder te willen zijn. [minderjarige] kent de partner van de moeder niet. Hij houdt dit af. Het is belangrijk het tempo van [minderjarige] te volgen.
4.3.
De pleegmoeder heeft aangegeven dat het redelijk met [minderjarige] gaat. Hij heeft het zwaar. Hij zit op speciaal onderwijs. Ook daar vraagt hij veel. Er is regelmatig overleg met de school over hoe het met hem gaat. De pleegouders hebben hem regelmatig moeten ophalen van school. Er is eerst EMDR geprobeerd, maar dat ging niet goed. Er is nu een andere behandeling ingezet bij [ggz] met het doel om uiteindelijk wel EMDR in te kunnen zetten. [minderjarige] volgt niet het bestaande pad. Er moeten elke keer aanpassingen voor hem worden gedan. Er vindt daarvoor geregeld een MDO plaats. [minderjarige] heeft stabiliteit nodig en kan daarom niet aan de wensen van de moeder voldoen. Van een moeder kan verwacht worden dat zij zich aanpast aan wat een kind nodig heeft. Pleegouders hebben altijd in [woonplaats] gewoond, dus dit was de moeder bekend. Het is helpend dat de moeder van tevoren moet laten weten of ze naar de omgang komt, zodat [minderjarige] daarin niet teleurgesteld wordt. Het is jammer dat de moeder onvoldoende de problematiek van [minderjarige] inziet. Desgevraagd geeft de pleegmoeder aan dat een andere locatie voor de omgang erg lastig is voor [minderjarige] . Hij heeft een lange tijd nodig om gewend te raken. Er is dan angst bij hem. Het heeft hem ook driekwart jaar gekost om te wennen bij [ggz] . Ze heeft van de moeder geen foto van haar nieuwe partner ontvangen.
4.4.
De Raad heeft geadviseerd de verzoeken van de moeder af te wijzen. De Raad acht herstel van de moeder in het gezag over [minderjarige] niet in zijn belang. De GI heeft in samenspraak met [minderjarige] behandelaar een zorgvuldige afweging gemaakt, gezien zijn forse problematiek. [minderjarige] is ook niet toe aan uitbreiding van de omgangsregeling en wijziging van de omgangslocatie. De Raad acht dit niet in zijn belang. Voor [minderjarige] is noodzakelijk dat de volwassenen om hem heen zich voegen naar zijn behoeften. De GI blijft de ontwikkeling van [minderjarige] volgen. Zodra [minderjarige] wel de mogelijkheden heeft, dient erop vertrouwd te worden dat de GI en de behandelaars kijken naar de mogelijkheden.
De Raad acht het wel wenselijk dat de omgang tussen [minderjarige] en de moeder weer op gang komt in verband met zijn identiteitsontwikkeling. De Raad vindt het belangrijk dat de GI met de moeder gaat bekijken hoe dit bewerkstelligd kan worden.
De Raad vindt het ook niet in het belang van [minderjarige] om op de bruiloft van de moeder te zijn. Dat de moeder dit wil, is begrijpelijk. Maar het belang van [minderjarige] staat voorop. Het bijwonen van de bruiloft is veel te belastend voor [minderjarige] en zal hem schade opleveren.

5.De beoordeling

Wettelijk kader
5.1
Op grond van artikel 1:277 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank de ouder, wiens gezag is beëindigd, op zijn verzoek in het gezag herstellen indien:
a. herstel in het gezag in het belang van de minderjarige is, en
b. de ouder duurzaam in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige (bedoeld in artikel 1:247 tweede lid BW) te dragen.
5.2
Op grond van artikel 1:377e BW kan de rechtbank op verzoek van een van de ouders een beslissing inzake de omgang wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuist of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De beoordeling door de rechtbank
5.3
Uit de overgelegde stukken en hetgeen door de moeder, de GI en de pleegmoeder op de zitting is verteld, is de rechtbank gebleken dat [minderjarige] kampt met forse kindeigenproblematiek. Hij heeft veel structuur, herhaling, voorspelbaarheid en vertrouwen in de volwassenen om hem heen nodig. Als hiervan onvoldoende sprake is, vertoont hij heftig gedrag. Dit is van rechtstreekse invloed op zijn ontwikkeling. Hij moet dan bijvoorbeeld opgehaald worden van school of het is van invloed op (de voortgang van) zijn intensieve behandeling bij [ggz] . Gebleken is dat [minderjarige] eigenlijk traumatherapie nodig heeft, maar dat hij dit op dit moment door zijn problematiek nog niet aan kan. Het is de rechtbank, gelet op het voorgaande, duidelijk dat vooropstaat dat [minderjarige] nodig heeft dat de volwassenen om hem heen zich aanpassen aan zijn behoeften en belangen.
5.4
In de onderbouwing van de verzoeken door de moeder mist de rechtbank voldoende inzicht van de moeder in deze problematiek van [minderjarige] . De verzoeken van de moeder lijken in de eerste plaats gericht op háár belangen en behoeften, waarbij vrijwel niet wordt ingegaan op de vraag of de verzochte wijziging in het gezag en de omgang ook wel in het belang van [minderjarige] is, of hij deze verandering aankan en wat voor gevolgen deze heeft voor zijn ontwikkeling. De rechtbank overweegt dat het contact tussen [minderjarige] en de moeder weliswaar belangrijk is voor zijn identiteitsontwikkeling en dus in zijn belang, maar dat het belang van een kind uit meerdere factoren bestaat, zoals de persoonlijke, sociale en cognitieve ontwikkeling. Al deze factoren moeten worden meegewogen om te beoordelen of een verandering in het belang van een kind is.
Beoordeling verzoek herstel in het gezag
5.5
De rechtbank vindt herstel van het gezag van de moeder niet in het belang van [minderjarige] . Het verzoek van de moeder is ingegeven door haar behoefte om meer betrokken te worden in het leven van en de beslissingen over [minderjarige] . Dat is echter niet wat volgens de wet getoetst moet worden bij een dergelijk verzoek. De rechtbank moet namelijk (zie onder 5.1) beoordelen of herstel in het gezag in het belang is van het kind en of de ouder duurzaam in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van het kind te dragen. De rechtbank vindt dat aan deze beide vereisten niet is voldaan, omdat de moeder onvoldoende de problematiek van [minderjarige] inziet en uit haar keuzes blijkt dat zij haar eigen belangen en behoeften vòòr die van [minderjarige] stelt. De GI heeft ook aangegeven dat de moeder in de afgelopen jaren zichzelf onvoldoende heeft betrokken bij overleggen over [minderjarige] door niet te verschijnen of tijdens deze overleggen zich te richten op haar wensen in plaats van op de zorgen over [minderjarige] . De rechtbank wijst dit verzoek dan ook af.
Beoordeling uitbreiding omgang en wijziging omgangslocatie
5.6
Gebleken is dat de GI het verzoek tot uitbreiding van de omgang en wijziging van de omgangslocatie heeft besproken met de behandelaar van [minderjarige] . De behandelaar is intensief betrokken bij hem, kan beoordelen of iets wel of niet in zijn belang is en wat de gevolgen zijn voor zijn ontwikkeling. Met de Raad is de rechtbank van oordeel dat de GI een zorgvuldige afweging heeft gemaakt over deze verzoeken door daarover de adviezen van de behandelaar van [minderjarige] in te winnen.
5.7
Los van de vraag of er relevante omstandigheden zijn gewijzigd sinds de uitspraak van het Hof in 2021, vindt de rechtbank de uitbreiding van de omgang tussen [minderjarige] en de moeder niet in zijn belang. Het Hof heeft toen overwogen dat eerst moet blijken dat de omgang bestendig en stabiel is, voordat kan worden bezien of een uitbreiding mogelijk is. De omgang tussen [minderjarige] en de moeder is niet bestendig en stabiel. [minderjarige] heeft (gezien de huidige omstandigheden mogelijk nu meer dan ooit) een moeder nodig die hij kan vertrouwen, die met een vaste frequentie naar de omgangsmomenten komt en tijdens de omgang in voldoende mate kan aansluiten bij hem. [minderjarige] heeft dit jaar zijn moeder echter nog geen enkele keer gezien. Ook in de jaren daarvoor verliep de omgang niet stabiel, waardoor de afspraak is gemaakt dat de moeder ’s ochtends moet laten weten of zij wel of niet zal komen, zodat [minderjarige] niet teleurgesteld wordt. De rechtbank vindt het belangrijk dat de moeder eerst gaat werken aan het stabiel en bestendig nakomen van de omgangsregeling.
5.8
Vlak na de uitspraak van het Hof in 2021 is de omgangslocatie gewijzigd naar het gemeentehuis in [woonplaats] . [minderjarige] is dus inmiddels al vier jaar gewend aan deze locatie. De rechtbank begrijpt dat het voor de moeder veel makkelijker zal zijn als de omgang dichterbij kan plaatsvinden. Het belang van [minderjarige] staat echter voorop. Uit de overgelegde stukken en de zitting is gebleken dat [minderjarige] een verandering van de omgangslocatie op dit moment niet kan dragen. De rechtbank is zich ervan bewust dat de reistijd voor de moeder fors is en dat zij afhankelijk is van de deeltaxi en openbaar vervoer. Zij heeft daarnaast aangegeven de zorg te dragen voor haar moeder. Van de moeder kan echter verwacht worden dat zij handelt in het belang van [minderjarige] . Dit betekent dat zij haar uiterste best moet doen om het omgangsmoment door te laten gaan op de huidige omgangslocatie, zodat zij zich betrouwbaar toont voor [minderjarige] . De rechtbank betrekt daarbij dat het gaat om slechts één keer in de zes weken. Desnoods kan moeder op de omgangsdag eerder vertrekken van huis, zodat ze zeker op tijd op de omgangslocatie is en mogelijk kan zij anderen of hulpverlening inschakelen voor de zorg voor haar moeder op dat moment. Zoals de moeder ook zelf aangeeft is het contact tussen haar en [minderjarige] immers belangrijk.
5.9
De rechtbank merkt daarbij wel op dat tijdens de zitting is gebleken dat de omgangslocatie en de bestendigheid van de omgang op een ‘kip-en-eiprobleem’ lijkt. De moeder behoort te zorgen voor een bestendige omgangsregeling, maar dat lukt haar op dit moment niet vanwege de grote afstand tot de omgangslocatie, waarbij de GI aangeeft dat deze locatie niet gewijzigd kan worden, omdat de moeder onder andere eerst moet zorgen voor een bestendige omgangsregeling met [minderjarige] . Het contact tussen [minderjarige] en de moeder is belangrijk voor zijn identiteitsontwikkeling en op dit moment dreigt er contactverlies, aangezien [minderjarige] dit jaar zijn moeder nog niet heeft gezien. De GI draagt de voogdij over [minderjarige] en is daarmee ook voor dit deel van zijn ontwikkeling verantwoordelijk. De rechtbank vraagt de blijvende aandacht van de GI voor dit punt. De GI kan mogelijk verder onderzoeken of en hoe zij een bijdrage kan leveren die ertoe leidt dat aan de moeder meer ondersteuning wordt geboden om naar de omgangslocatie te komen. Daarnaast vindt de rechtbank het van belang dat met de behandelaar van [minderjarige] blijvend gekeken wordt of en wanneer [minderjarige] in staat is een wijziging van de omgangslocatie te kunnen dragen.
5.1
De rechtbank wijst het verzoek van de moeder tot wijziging van de omgangsregeling en de omgangslocatie af.
Bruiloft
5.11
De rechtbank acht het begrijpelijk dat de moeder [minderjarige] op deze bijzondere dag voor haar erbij wil hebben. Ook in de beslissing op dit verzoek is de kindeigenproblematiek van [minderjarige] echter van doorslaggevend belang. Het feit is dat [minderjarige] zijn moeder inmiddels al zes maanden niet heeft gezien en dat hij de partner van de moeder niet kent. Bovendien is zo’n bruiloftsdag (of gedeelte daarvan) voor hem niet voorspelbaar en wijkt dit volledig af van zijn normale patroon. Het is de rechtbank gebleken dat [minderjarige] dit niet kan dragen vanwege zijn heftige kindeigenproblematiek en dat de gevolgen voor hem te belastend zijn, waardoor de rechtbank het niet in het belang van [minderjarige] acht om aanwezig te zijn op de bruiloft van de moeder. De vrees van de moeder dat [minderjarige] zich mogelijk achtergesteld voelt nu de andere kinderen van de moeder er wel bij zullen zijn, maakt het voorgaande niet anders. Bovendien weet [minderjarige] dat hij wel is uitgenodigd. Hoewel niet doorslaggevend, vindt de rechtbank het tot slot ook belangrijk voor [minderjarige] dat hij op dat moment op vakantie kan zijn met zijn pleegouders.
Gelet op al het voorgaande wijst de rechtbank dit verzoek dan ook af.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1
wijst de verzoeken af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Baggel, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2025 in tegenwoordigheid van mr. Verger-Maas, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.