ECLI:NL:RBZWB:2025:4220

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 juni 2025
Publicatiedatum
3 juli 2025
Zaaknummer
C/02/420479/ FA RK 24-1380
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Voorn
  • mr. Duerink-Bottinga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling voorlopige zorgregeling en informatieregeling in een familiezorgzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 juni 2025 een beschikking gegeven in een familiezorgzaak. De zaak betreft de voorlopige zorgregeling en informatieregeling voor een minderjarige, geboren in 2018. De man en de vrouw, beiden vertegenwoordigd door hun advocaten, hebben een geschil over de zorgregeling voor hun kind. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man het gezag uitoefent en dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem is. De vrouw heeft voorlopig contact met de minderjarige, dat begeleid wordt door de GI. De rechtbank heeft de zorgen over de thuissituatie van de vrouw en haar middelengebruik meegewogen in haar beslissing. De rechtbank heeft besloten dat de omgang tussen de vrouw en de minderjarige voorlopig blijft zoals eerder vastgesteld, met wekelijkse begeleide contactmomenten van anderhalf uur. De rechtbank heeft ook de informatieplicht van de man ten aanzien van de vrouw aangepast, zodat hij haar eens per vier weken informeert over belangrijke gebeurtenissen in het leven van de minderjarige. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden nageleefd, ongeacht een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
Zaak-/ rekestnummer: C/02/420479/ FA RK 24-1380
Datum uitspraak: 18 juni 2025
(nadere) beschikking over een zorgregeling
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. M.T.E. Kranenburg, kantoorhoudende te Roosendaal,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. M.S. Yap, kantoorhoudende te Bergen op Zoom .
De rechtbank merkt als informant aan: De gecertificeerde instelling,
William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen: de GI.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg, hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van 26 juli 2024 en de daarin vermelde stukken;
- F9-formulier met bijlagen van 13 januari 2025 van mr. Kranenburg;
- F9-formulier met bijlagen van 16 januari 2025 van mr. Yap;
- F9-formulier met bijlagen van 22 januari 2025 van mr. Kranenburg;
- het e-mailbericht van mr. Kranenburg van 12 mei 2025, met bijlagen;
- het e-mailbericht van mr. Yap van 12 mei 2025, met bijlagen;
- de tijdens de mondelinge behandeling door mr. Kranenburg overgelegde pleitaantekeningen.
1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 12 mei 2025. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Tevens was aanwezig een vertegenwoordiger van de Raad. Een vertegenwoordigster van de GI heeft via een Teamsverbinding aan de mondelinge behandeling deelgenomen.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij beschikking van 26 juli 2024 is bepaald dat partijen voortaan gezamenlijk het gezag uitoefenen over de [minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2018 te [geboorteplaats] (hierna: [de minderjarige] ). Ook is de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de man bepaald en is bepaald dat er voorlopig contact zal zijn tussen de vrouw en voornoemde minderjarige op een door de hulpverlening, nader te bepalen wijze, frequentie en duur, met als uitgangspunt dat er ten minste sprake is van wekelijks begeleid contact tussen de minderjarige en de vrouw gedurende 1,5 uur. Daarnaast is bepaald dat de man eens per twee weken aan SDW een e-mail stuurt – die uitdrukkelijk is bedoeld voor de vrouw – met informatie over belangrijke gebeurtenissen in het leven van de minderjarige, waarbij de man tevens een aantal foto’s van de minderjarige doet toekomen. De verdere beslissing inhoudende de vaststelling van de definitieve zorgregeling tussen de vrouw en de minderjarige is aangehouden in afwachting van de resultaten van de hulpverlening.
2.2.
Bij beschikking van 30 augustus 2024 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar. Ook is een voorwaardelijke machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de andere ouder met gezag, te weten de vader, verleend voor de duur van zes maanden, te weten met ingang van 30 augustus 2024 en tot 28 februari 2025 met dien verstande dat zodra de beschikking van 26 juli 2024 (ten aanzien van het hoofdverblijf bij de vader) in kracht van gewijsde is gegaan, de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] onmiddellijk vervalt.
2.3.
Uit het e-mailbericht van 10 januari 2025 van de GI – overgelegd als productie 2 door de vrouw bij F9-formulier d.d. 13 januari 2025 - blijkt dat er de afgelopen periode wekelijks anderhalf uur omgang tussen [de minderjarige] en de vrouw is geweest. Vanaf eind november 2024 zijn dit één op één contacten geweest, omdat gezien werd dat het voor de vrouw lastig was om haar aandacht goed te verdelen over de drie kinderen. Vanaf januari 2025 zullen de twee oudste kinderen van de vrouw weer bij haar thuis komen, gedurende vier middagen per week 3 uren onder begeleiding. [de minderjarige] zal dan ook zijn zus en/of broer bij de vrouw thuis zien op vrijdagmiddagen gedurende anderhalf uur onder begeleiding. De opbouw van de omgangsmomenten met de twee oudste kinderen van de vrouw vergt veel van haar en het is niet wenselijk om een opbouw van uren in de omgang van [de minderjarige] gelijktijdig te laten plaatsvinden. Hiermee zou de vrouw overbelast kunnen raken. De GI hoopt dat er over enige tijd wel een opbouw mogelijk gaat zijn van de duur van het contact tussen [de minderjarige] en de vrouw. De GI vindt het niet wenselijk om al een definitieve omgangsregeling vast te stellen en acht het wenselijk om de zaak aan te houden.
2.4.
Bij bericht van 13 januari 2025 heeft de (advocaat van de) man laten weten dat hij zich schaart achter het advies van de GI en verzoekt om de zaak voor een periode van zes maanden aan te houden.
2.5.
Bij bericht van 16 januari 2025 heeft de (advocaat van de) vrouw laten weten dat zij een uitbreiding van de voorlopige zorgregeling wenst, waarbij zij [de minderjarige] minimaal 3 uur per week ziet en waarbij aangesloten kan worden bij de omgangsmomenten met de twee oudste kinderen van de vrouw. Zij geeft aan dat er hiervoor geen enkele contra-indicatie is. Zij verzoekt de voorlopige zorgregeling aan te passen en uit te breiden als verzocht en de definitieve beslissing aangaande de zorgregeling aan te houden. Zij geeft aan dat zij de afgelopen jaren keihard gewerkt heeft om haar thuissituatie op orde te brengen. Zij heeft wekelijks afspraken met haar psycholoog waarbij er aandacht is voor verwerking van haar traumatische ervaringen, de partnerkeuzes en de patronen daarin, emotionele regulatie en het gevoel, de relatie en interactie met haar kinderen. Haar woning is inmiddels al maanden in orde en financieel wordt ze al jaren bijgestaan door MWS bewindvoering. De Raad heeft ter zitting van 26 juli 2024 al toegelicht dat het van groot belang is dat [de minderjarige] contact heeft met de vrouw en dat gewerkt moet worden aan de frequentie, die toen nog als minimaal werd geacht. Hetgeen thans wordt verzocht is nog beperkt, maar wel realistisch gezien het belang van [de minderjarige] , de vrouw en de twee oudste kinderen.
2.6.
Bij bericht van 22 januari 2025 heeft de (advocaat van de) man laten weten dat de GI de omgangscontacten reguleert en daarbij gebruik maakt van observaties van onafhankelijke jeugdprofessionals. Hetgeen de vrouw thans de rechtbank verzoekt om dan maar even snel voorlopig en zonder enige nadere mondelinge behandeling een aanzienlijke belastende uitbreiding van de omgangscontacten nader vast te stellen, wordt in geen enkele mate ondersteund door het advies en de bevindingen van de GI. De man acht dit niet in het belang van [de minderjarige] .
2.7.
Op dit punt in de procedure moet de rechtbank nog een beslissing nemen op het verzoek van de man om te bepalen dat er een contactregeling tussen [de minderjarige] en de vrouw is (onder begeleiding c.q. onder toezicht), zoals door de Raad voor de Kinderbescherming nader te doen adviseren in een daartoe door de rechtbank te gelasten onderzoek, dan wel een dusdanige regeling als de rechtbank in goede justitie vermeent dat zal behoren. Bij brief van 16 januari 2025 heeft de vrouw een verzoek ingediend betreffende de zorgregeling. Ook op dit verzoek moet de rechtbank nog een beslissing nemen. De rechtbank zal hierna beide verzoeken gelijktijdig bespreken en beoordelen, gelet op de onderlinge samenhang.
2.8.
Door en namens de man is tijdens de mondelinge behandeling het navolgende aangevoerd. De afgelopen periode is er het nodige gebeurd. Inmiddels is [de minderjarige] ingeschreven op een school in de buurt van de man en heeft de vrouw haar toestemming verleend voor de aanvraag van een identiteitskaart voor [de minderjarige] , maar de overschrijving van [de minderjarige] naar een huisarts in de buurt van de man is helaas nog steeds niet geregeld. De contactregeling tussen de vrouw en [de minderjarige] is inmiddels weer aangepast. Een en ander blijkt uit de verslagen van SDW die zijn overgelegd. In februari 2025 is een politie-inval bij de vrouw geweest vanwege aanhoudend partnergeweld. Voor deze inval vond de omgang tussen de vrouw en [de minderjarige] weer bij haar thuis plaats. Nu vindt er, nadat er vier tot zes weken geen contact is geweest tussen [de minderjarige] en de vrouw, weer omgang plaats, maar dan op een veilige (gesloten) omgangslocatie, waarbij [de minderjarige] door de begeleiding voorafgaand wordt opgehaald en weer wordt thuisgebracht. De voortzetting van de begeleiding wordt door SDW in het belang van [de minderjarige] geacht. Uit de verslagen van SDW blijkt dat het voor de vrouw lastig is en blijft om het belang en de behoeften van [de minderjarige] voorop te zetten boven haar wensen en om prioriteit te geven aan de beperkte omgangscontacten die de vrouw met [de minderjarige] heeft. De vrouw is ook, in strijd met de afspraken die gemaakt zijn met de GI, bij het buddygezin aan de deur geweest op een moment dat zij wist dat [de minderjarige] daar door de man zou worden gebracht. Ook zijn er nog steeds grote zorgen over het middelengebruik van de vrouw. De man maakt zich ernstige zorgen over de stabiliteit en beschikbaarheid van de vrouw. De man vreest dat de vrouw zo opgaat in haar eigen problemen zonder dat er voor [de minderjarige] meer duidelijkheid en veiligheid wordt gecreëerd. De contactregeling tussen de vrouw en [de minderjarige] kan niet meer behelzen dan een dusdanige contactregeling qua frequentie en omvang als de GI passend vindt voor en in het belang vindt van [de minderjarige] . Mogelijk kan de behandeling van het verzoek van de man worden aangehouden in afwachting van het verdere verloop van de hulpverlening bij de vrouw.
2.9.
Door en namens de vrouw wordt tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat er geen indicaties zijn dat de veiligheid van [de minderjarige] in het geding is op de momenten dat hij bij de vrouw is. De omgangsmomenten worden door SDW begeleid. Vanwege blijkbaar een veiligheidsmelding van Veilig Thuis is de omgang weer veranderd. De vrouw weet niet waar die melding bij Veilig Thuis op ziet. De vrouw ziet [de minderjarige] nog steeds maar voor anderhalf uur in de week bij Markiezaten in [geboorteplaats] . Voor de vrouw is het lastig om die anderhalf uur zoveel mogelijk invulling te geven met alle opdrachten die zij van de hulpverlening ontvangt. De vrouw wordt nog steeds getest door [verslavingszorg] -Kentron en uit de testresultaten blijkt dat ze keer op keer negatief wordt getest. Alleen uit de test op 18 april 2025 bleek dat zij positief getest is op amfetamine. Dat was echter maar eenmalig omdat ze last had van een terugval. Ze heeft twee keer per week een urineonderzoek en 1 keer per week een behandelgesprek. De vrouw heeft stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij nog steeds hart aan het werk is om een stabiele thuissituatie voor elkaar te krijgen. Ze is aangenomen voor een functie bij [bedrijf] . Ze gaat daar ook een opleiding voor volgen. Er is geen sprake van een politie-inval geweest bij de vrouw. De vrouw had zelf een melding gedaan vanwege het gedrag van haar partner en toen is in samenspraak met de politie besloten een straat- en contactverbod aan te vragen. De vrouw mist [de minderjarige] heel erg. Zij wil graag dat de omgangsmomenten met [de minderjarige] worden uitgebreid. Er moet dan ook worden toegewerkt naar uitbreiding van de omgang. De oudste twee kinderen van de vrouw wonen bij haar vader en de vrouw zou willen dat er ook meer omgang tussen hen en [de minderjarige] plaats gaat vinden. De vrouw wil ook dat een andere instantie dan SDW de omgang gaat begeleiden omdat zij de situatie van het begin af aan al verkeerd hebben aangepakt.
2.10.
De GI verklaart tijdens de mondelinge behandeling dat er bij [de minderjarige] veel onrust en onduidelijkheid is ontstaan rondom de contacten met zijn moeder. Als de omgang niet doorgaat dan levert dat veel onrust bij hem op. Hij moet dan een week herstellen waardoor hij op school lastig gedrag laat zien en school zich zorgen maakt. Er is een uitgebreid gesprek geweest met de vrouw over de voorwaarden voor contact. Één van die voorwaarden was onder meer het niet meer hebben van contact met haar partner. En een aantal weken later komt er dan toch een politiemelding binnen naar aanleiding van geweld. De GI heeft toen moeten besluiten de omgang stop te zetten. De GI maakt zich daarnaast zorgen over wat SDW aangeeft. De vrouw bevraagt [de minderjarige] soms op een manier die niet wenselijk is en hem alleen maar verder in het loyaliteitsconflict brengt. De GI merkt dat er bij de vrouw sprake is van een terugkerend patroon. Dingen die worden uitgelegd beklijven niet bij de vrouw en de zorgen komen steeds weer naar boven. Voor de andere twee kinderen van de vrouw onderzoekt de GI een gezinsopname bij [gezinstherapie] . [de minderjarige] gaat dan niet mee met deze gezinsopname maar het geeft wel een tweede visie op het functioneren van de vrouw als moeder. Deze gezinsopname staat in de tweede week van juni gepland. De voorwaarde voor deze opname is wel dat de vrouw niet gebruikt heeft. De GI schrikt dan ook van het verslag van [verslavingszorg] dat is overgelegd. De GI ziet op dit moment weinig mogelijkheden om de omgang uit te breiden. De GI hoopt dat er op termijn wel ruimte ontstaat voor uitbreiding van de omgang maar daarvoor is het noodzakelijk dat de vrouw werkt aan rust en stabiliteit in haar leven. De GI verwacht niet dat een andere zorgaanbieder andere conclusies zal trekken dan SDW heeft gedaan. De GI is van mening dat op dit moment nog geen definitieve zorgregeling kan worden vastgelegd.
2.11.
De Raad verklaart tijdens de mondelinge behandeling dat er nog een hoop onduidelijk is. De vrouw heeft recent nog positief getest op drugs en een aantal afspraken zijn niet doorgegaan. Er is nog te weinig zicht op de thuissituatie bij de vrouw. Uit het verslag van SDW komen daarnaast nog best wel zorgen naar boven, onder andere hoe de vrouw omgaat met professionele begeleiding maar ook dat ze te weinig in het belang van [de minderjarige] handelt en vragen stelt die emotioneel belastend zijn. De Raad is dan ook van mening dat begeleiding van de omgang noodzakelijk blijft. De Raad is van oordeel dat er nog geen definitieve zorgregeling kan worden vastgelegd.
Zorgregeling
2.12.
De rechtbank oordeelt als volgt. De rechtbank is van oordeel dat het in het belang van [de minderjarige] is dat er duidelijkheid ontstaat omtrent de zorgregeling. De rechtbank zal dan ook niet, zoals wel is verzocht, de beslissing op het verzoek omtrent de zorgregeling aanhouden, maar een eindbeschikking wijzen.
2.13.
Op grond van de stukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling is de rechtbank van oordeel dat er op dit moment geen mogelijkheden zijn om de omgang tussen de vrouw en [de minderjarige] uit te breiden. Er zijn nog teveel zorgen over de thuissituatie van de vrouw en wordt nog niet geheel voldaan aan de voorwaarden die de GI heeft gesteld voor omgang tussen de vrouw en [de minderjarige] . Zo is recent de politie betrokken na een melding over een ruzie tussen de partner van de vrouw en de vrouw. Ook is de vrouw recent nog positief getest op amfetamine. Daarnaast zijn er zorgen over de voorspelbaarheid en duidelijkheid rondom de contactmomenten. Het is voorgekomen dat de omgangsmomenten tussen de vrouw en [de minderjarige] niet door zijn gegaan en dit leverde veel spanning en onrust op bij [de minderjarige] . Uit de verslagen van SDW blijkt ook dat de vrouw [de minderjarige] regelmatig belast met volwassen zaken en dat zij hem vragen stelt waardoor [de minderjarige] nog verder in het loyaliteitsconflict verstrikt raakt. De rechtbank is van oordeel dat het in het belang van [de minderjarige] is dat de omgang begeleid wordt en dat de GI de omgang blijft monitoren. De GI heeft goed zicht op de wijze waarop de omgang plaatsvindt en staat in nauw contact met SDW. De GI kan goed inschatten wat [de minderjarige] nodig heeft in het contact met de vrouw en kan als regievoerder nadere wijzigingen in de omgang aanbrengen, indien nodig. De rechtbank zal de bij beschikking van 26 juli 2024 als voorlopige zorgregeling vastgelegde zorgregeling dan ook als definitieve zorgregeling vaststellen en bepalen dat er tussen [de minderjarige] en de vrouw contact zal zijn op een door de GI, in samenspraak met de hulpverlening, nader te bepalen wijze, frequentie en duur, met als uitgangspunt dat er ten minste sprake is van wekelijks begeleid contact tussen [de minderjarige] en de vrouw gedurende anderhalf uur. Het meer of anders verzochte zal worden afgewezen.
Informatieregeling
2.14.
De rechtbank oordeelt als volgt. In de beschikking van 26 juli 2024 is bepaald dat de man eens per twee weken aan SDW een e-mail stuurt – die uitdrukkelijk is bedoeld voor de vrouw – met informatie over belangrijke gebeurtenissen in het leven van [de minderjarige] , waarbij de man tevens een aantal foto’s van [de minderjarige] doet toekomen.
2.15.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen verklaard dat zij nadere afspraken hebben gemaakt over de informatieplicht en zijn dat de man de vrouw niet eens per twee weken, maar eens per vier weken, via SDW, informeert over [de minderjarige] . Partijen hebben de rechtbank verzocht deze gewijzigde informatieplicht vast te leggen in de beschikking. De rechtbank zal op dit verzoek beslissen op de hiernavolgende wijze.
Uitvoerbaar bij voorraad
2.16.
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat de beslissing per direct moet worden gevolgd en dat een eventueel hoger beroep die beslissing niet schorst.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
bepaalt dat er contact tussen de vrouw en [de minderjarige] zal zijn op een door de GI, in samenspraak met de hulpverlening, nader te bepalen wijze, frequentie en duur, met als uitgangspunt dat er ten minste sprake is van wekelijks begeleid contact tussen [de minderjarige] en de vrouw gedurende anderhalf uur;
3.2.
bepaalt dat de man eens per vier weken aan SDW een e-mail stuurt – die uitdrukkelijk is bedoeld voor de vrouw – met informatie over belangrijke gebeurtenissen in het leven van [de minderjarige] , waarbij de man tevens een aantal foto’s van [de minderjarige] doet toekomen;
3.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.4
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Voorn, rechter, tevens kinderrechter, en op 18 juni 2025 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. Duerink-Bottinga, griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.