ECLI:NL:RBZWB:2025:4214

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 juli 2025
Publicatiedatum
3 juli 2025
Zaaknummer
BRE 24/2623
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verminderingsbeschikking inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2020

Op 3 juli 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft een beroep tegen een verminderingsbeschikking voor het jaar 2020, waarbij de inspecteur een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen had opgelegd. De inspecteur had het bezwaar van de belanghebbende gegrond verklaard en de aanslag verminderd. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 28 mei 2025, maar de belanghebbende was niet aanwezig en had geen uitstel aangevraagd.

De rechtbank heeft beoordeeld of het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank concludeert dat het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen niet te hoog is vastgesteld en dat er voldoende rechtsherstel is geboden. De opbrengsten uit rente en dividend van de belanghebbende en haar fiscaal partner waren hoger dan het in aanmerking genomen belastbaar inkomen. De rechtbank oordeelt dat de belanghebbende geen feiten of omstandigheden heeft aangetoond die wijzen op een individuele en buitensporige last.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen niet verder wordt verminderd. De belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/2623

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juli 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2020 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.202 en naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.439 (de aanslag).
1.1.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard. De inspecteur heeft vervolgens bij verminderingsbeschikking de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.182 en naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 160.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 28 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben namens de inspecteur deelgenomen: mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] . Belanghebbende heeft zich afgemeld voor de zitting en heeft daarbij niet om uitstel verzocht.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen, met inachtneming van de verminderingsbeschikking, niet te hoog is vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen niet te hoog is vastgesteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende is gehuwd met de heer [persoon] (de fiscaal partner).
3.1.
Belanghebbende geeft in haar aangifte IB/PVV 2020 een gezamenlijke grondslag sparen en beleggen aan van € 380.940. Daarvan wordt een bedrag van € 100.000 aan belanghebbende toebedeeld.
3.2.
De inspecteur stelt de aanslag IB/PVV vast overeenkomstig de aangifte.
3.3.
Belanghebbende maakt bezwaar tegen de aanslag en meer specifiek het vastgestelde belastbaar inkomen uit sparen beleggen.
3.4.
De inspecteur splitst het bezwaar van belanghebbende in een deel dat meeloopt in de massaalbezwaarprocedure (box 3) en een individueel deel dat de inspecteur afzonderlijk in behandeling neemt.
3.5.
De inspecteur doet op 4 februari 2022 voor onder meer het jaar 2020 collectief uitspraak op bezwaar in de massaalbezwaarprocedure. De inspecteur geeft vervolgens met dagtekening 23 december 2022 een verminderingsbeschikking. Hij vermindert, voor zover hier van belang, het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen tot een bedrag van € 160.
3.6.
Belanghebbende dient op 14 maart 2024 een beroepschrift in. De inspecteur verklaart in reactie daarop dat de verminderingsbeschikking is gegeven als gevolg van de massaalbezwaarprocedure. Hij heeft nog geen uitspraak op bezwaar gedaan op het individuele deel van het bezwaarschrift van belanghebbende. Indien belanghebbende daarmee instemt, verzoekt hij de rechtbank om rechtstreeks beroep (prorogatie) toe te staan.
3.7.
Belanghebbende stemt bij brief van 7 oktober 2024 in met rechtstreeks beroep.
3.8.
De inspecteur legt informatie over waaruit volgt dat belanghebbende en haar fiscaal partner in het jaar 2020 een bedrag van € 332 aan renteopbrengsten hebben ontvangen en € 710 aan dividend.
3.9.
De inspecteur legt verder een aan de fiscaal partner gegeven verminderingsbeschikking IB/PVV 2020 over waaruit volgt dat het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen bij de fiscaal partner is verminderd tot € 449.

Motivering

Vooraf: goede procesorde
4. De fiscaal partner van belanghebbende heeft de rechtbank bij e-mailbericht van 25 mei 2025 geïnformeerd dat belanghebbende verhinderd is om aan de zitting deel te nemen en heeft daarbij niet om uitstel verzocht. Hij geeft in hetzelfde bericht aan dat het verweerschrift niet per post is ontvangen. Volgens de administratie van de rechtbank is het stuk naar belanghebbende verstuurd. Zekerheidshalve zal de rechtbank het verweerschrift nogmaals naar belanghebbende versturen. Als belanghebbende bedoeld heeft te zeggen dat zij daar ook nog op wil reageren, staat de rechtbank dat niet toe. De uitnodiging voor de zitting is namelijk op 11 april 2025 naar belanghebbende verstuurd. Pas twee werkdagen voor de zitting heeft belanghebbende de rechtbank geïnformeerd over het niet hebben van het verweerschrift. Daarbij is er geen reden gegeven waarom dat pas toen is gebeurd. De rechtbank vindt het dan in strijd met de goede procesorde om belanghebbende alsnog die mogelijkheid te geven. Dat zou namelijk voor vertraging zorgen die eenvoudig te voorkomen was geweest.
Rechtstreeks beroep
5. De rechtbank stelt voorop dat het verzoek om rechtstreeks beroep alsnog tijdens de bezwaarschriftprocedure is gedaan. Hoewel daarmee niet aan alle voorwaarden van artikel 7:1a van de Awb is voldaan [1] , zal de rechtbank partijen om redenen van proceseconomie volgen in het verzoek om rechtstreeks beroep en de aanslag inhoudelijk beoordelen. [2]
Is het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen te hoog vastgesteld?
6. Een heffing naar een voordeel uit sparen en beleggen die als gevolg van het forfaitaire stelsel hoger is dan het werkelijk behaalde rendement, leidt tot een schending van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM (EP) in samenhang met artikel 14 van het EVRM. In het Kerstarrest [3] heeft de Hoge Raad rechtsherstel geboden door te bepalen dat alleen het werkelijke rendement in de heffing wordt betrokken.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat aan belanghebbende voldoende rechtsherstel is geboden en dat er geen plaats is voor een verdere vermindering van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen. De opbrengsten uit rente en dividend van belanghebbende en haar fiscaal partner zijn namelijk hoger dan het uiteindelijk in aanmerking genomen belastbaar inkomen uit sparen en beleggen. Belanghebbende heeft geen informatie overgelegd waaruit een lager werkelijk rendement volgt dan de bedragen waarmee rekening is gehouden in de verminderingsbeschikkingen.
6.2.
Belanghebbende heeft verder geen feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt waaruit volgt dat sprake is van een individuele en buitensporige last, zodat ook op die grond geen plaats is voor een verdere vermindering.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen niet verder wordt verminderd. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.D.M.A. Reijs, rechter, in aanwezigheid van mr. D. Damen, griffier, op 3 juli 2025. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
De griffier is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst en wordt aan de partij die niet digitaal procedeert aangetekend per post verzonden op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Kamerstukken II, 27563, nr. 3, p. 8.
2.Vgl. Hoge Raad 25 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP3053, r.o. 4.2.8.
3.Hoge Raad 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1963, r.o. 3.6.1.