ECLI:NL:RBZWB:2025:4196

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 juli 2025
Publicatiedatum
3 juli 2025
Zaaknummer
BRE 24/2065
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een naheffingsaanslag parkeerbelasting door de rechtbank

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 juli 2025, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting beoordeeld. De heffingsambtenaar van de gemeente Waalwijk had aan de belanghebbende een naheffingsaanslag opgelegd, welke door de rechtbank als terecht werd beoordeeld. De rechtbank behandelt de beroepsgronden van de belanghebbende, waaronder de bevoegdheid van de heffingsambtenaar, het zorgvuldigheidsbeginsel, het legaliteitsbeginsel, en de kostenonderbouwing van de naheffingsaanslag. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar bevoegd was om de beslissing op bezwaar te nemen en dat er geen schending van het zorgvuldigheidsbeginsel of het legaliteitsbeginsel heeft plaatsgevonden. De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag correct is opgelegd en dat de kosten die in rekening zijn gebracht, in overeenstemming zijn met de geldende verordening. Het beroep van de belanghebbende wordt ongegrond verklaard, en zij krijgt geen griffierecht of proceskosten vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten in hoger beroep bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/2065

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juli 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Waalwijk, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van 28 december 2023 en 23 januari 2024.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting met aanslagnummer [nummer] opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het eerste bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De heffingsambtenaar heeft het tweede bezwaar dat de gemachtigde namens belanghebbende heeft ingesteld, niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 25 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben namens de heffingsambtenaar [persoon 1] en [persoon 2] deelgenomen. Namens belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niemand verschenen.
1.4.
Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 28 november 2024, naar het adres [adres] , onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Aangezien uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 29 november 2024 aan de gemachtigde van belanghebbende op dit adres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.
1.5.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank de behandeling van het beroep aangehouden. De rechtbank heeft belanghebbende op 27 februari 2025 een brief gestuurd. Belanghebbende wordt daarin op de hoogte gesteld over het aangehouden beroep omdat er onduidelijkheid is over wie de heffingsambtenaar is. Daarnaast heeft de rechtbank in deze brief aangegeven dat de heffingsambtenaar een termijn heeft gekregen om duidelijkheid te geven over wie de heffingsambtenaar is en stukken en een verweerschrift in te dienen. De heffingsambtenaar heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt. Belanghebbende heeft, na hiertoe in de gelegenheid te zijn gesteld, geen reactie daarop ingediend.
1.6.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een nadere zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek bij brief van 27 mei 2025 gesloten en de zaak niet behandeld op een nadere zitting. [1]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht en naar de juiste hoogte is opgelegd. Verder behandelt de rechtbank de bevoegdheid van de heffingsambtenaar. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is de naheffingsaanslag terecht en naar de juiste hoogte opgelegd. Ook was [b.v.] bevoegd om in naam van de heffingsambtenaar uitspraak op bezwaar te doen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende heeft op 2 december 2023 de auto met kenteken [kenteken] (de auto) neergezet op de Mr. Van Coothstraat in Waalwijk op een plek waar parkeerbelasting moet worden betaald.
4.1.
Belanghebbende heeft met dagtekening 7 december 2023 een naheffingsaanslag ontvangen. Hierin wordt een bedrag van € 1 aan parkeerbelasting nageheven en € 65,50 aan kosten van de naheffingsaanslag in rekening gebracht.

Motivering

Ten aanzien van beide uitspraken op bezwaar
Is de heffingsambtenaar bevoegd om een beslissing op bezwaar te nemen?
5. Belanghebbende stelt dat de heffingsambtenaar enkel bevoegd is tot het innen van de naheffingsaanslag en niet tot het nemen van een beslissing op bezwaar.
5.1.
Beide uitspraken op bezwaar zijn genomen door de directeur van [b.v.] ., namens de heffingsambtenaar van de gemeente Waalwijk. De directeur van [b.v.] heeft een afdoeningsmandaat voor de afdoening van de bezwaar- en beroepschriften die zien op naheffingsaanslagen parkeerbelasting. [2] De directeur van [b.v.] is dus bevoegd om namens de heffingsambtenaar van de gemeente Waalwijk te beslissen over het bezwaar van belanghebbende.
Ten aanzien van de uitspraak op bezwaar van 28 december 2023
Is het zorgvuldigheidsbeginsel geschonden?
6. Belanghebbende stelt dat de naheffingsaanslag een onzorgvuldig besluit is omdat de verklaring van belanghebbende tegenover de verbalisant niet is opgenomen in de naheffingsaanslag. Verder had de heffingsambtenaar volgens belanghebbende in dit geval in de bezwaarfase een aanvullend proces-verbaal bij de verbalisant moeten opvragen.
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is het opnemen van een verklaring van de bestuurder van de auto bij het besluit geen verplichting. Daarnaast volgt uit het bezwaarschrift van belanghebbende dat de naheffingsaanslag al was opgelegd toen zij bij haar auto aan kwam. Verder benoemt zij daarin ook niet dat contact zou zijn geweest met de verbalisant. Er heeft ook geen hoorzitting plaatsgevonden, omdat daar niet om was verzocht. Er was in de bezwaarfase dus ook geen aanleiding om een aanvullend proces-verbaal op te vragen bij de verbalisant. Van onzorgvuldig handelen van de heffingsambtenaar is daarom geen sprake.
Is er strijd met het legaliteitsbeginsel?
7. Belanghebbende stelt dat sprake is van strijd met het legaliteitsbeginsel omdat de locatie niet voldoende is gespecificeerd in de naheffingsaanslag.
7.1.
In de naheffingsaanslag is de straatnaam opgenomen waarin belanghebbende geparkeerd heeft. Daarnaast zijn er foto’s overgelegd bij de naheffingsaanslag waar de locatie uit afgeleid kan worden. Het is daarom voldoende duidelijk om welke locatie het gaat.
7.2.
Een verdere specificatie van de locatie is bovendien niet van belang voor de hoogte van de naheffing. De Mr. Van Coothstraat is gelegen in zone 4, 5 en 6. [3] Uit de eerste tarieventabel van de verordening parkeerbelastingen 2023 blijkt echter dat in deze zones dezelfde tarieven gelden. Daarnaast zijn ook de tijden waarin betaald dient te worden hetzelfde voor de zones. [4] Naar het oordeel van de rechtbank is er geen strijd met het legaliteitsbeginsel.
Is de naheffingsaanslag terecht opgelegd?
8. Belanghebbende betwist dat zij ter plaatse geparkeerd heeft. Zij heeft haar voertuig neergezet, is naar de automaat gelopen, is naar de auto teruggelopen omdat ze haar telefoon in de auto had laten liggen, daar trof ze de naheffingsaanslag aan, is een gesprek aangegaan met de verbalisant en is toen vertrokken.
8.1.
Vaststaat dat belanghebbende haar auto heeft neergezet op een plaats waar parkeerbelasting moet worden betaald. Een parkeerder moet enige tijd worden gegund om de parkeerbelasting te voldoen. In dit geval heeft belanghebbende echter de parkeerbelasting in het geheel niet voldaan, ook niet binnen een redelijke tijd. Zij is immers vertrokken zonder te betalen. Gelet daarop is de parkeerbelasting terecht nageheven.
Zijn de kosten in rekening gebracht bij de naheffingsaanslag juist en aannemelijk?
9. Op de naheffingsaanslag is een bedrag voor de kosten van de naheffingsaanslag in rekening gebracht van € 65,50. Belanghebbende voert aan dat deze kosten niet overeenkomen met de tarieventabel bij de Verordening parkeerbelastingen 2023 (de verordening) waardoor de naheffingsaanslag vernietigd moet worden. Daarnaast is de kostenonderbouwing volgens belanghebbende niet aannemelijk omdat er geen overheadkosten zijn opgenomen.
9.1.
In het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen zijn regels gesteld met betrekking tot de wijze van berekening en de maximale hoogte van de kosten van de naheffingsaanslag. In de belastingverordening van de gemeente wordt het bedrag van de in rekening te brengen kosten bepaald. [5]
9.2.
Uit de tarieventabel bij de verordening volgt dat de kosten van de naheffingsaanslag € 66,50 bedragen. De rechtbank volgt de heffingsambtenaar niet in zijn standpunt dat dit een maximumbedrag betreft. In de belastingverordening wordt het bedrag vastgesteld binnen het maximumbedrag in het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen. Aan belanghebbende zijn minder kosten in rekening gebracht dan het bedrag in de verordening. Dit leidt niet tot vernietiging van de kosten. Voor belanghebbende is dit een voordeel. De rechtbank is van oordeel dat dit geen strijd met de verordening oplevert. Bovendien heeft belanghebbende niet weersproken dat sprake is van buitenwettelijk begunstigend beleid.
9.3.
De kosten van de naheffingsaanslag moeten aannemelijk gemaakt worden door de heffingsambtenaar. De heffingsambtenaar heeft een verklaring gegeven waarom geen overheadkosten zijn opgenomen in de kostenraming. Ook staat het de heffingsambtenaar vrij om bepaalde kosten niet op te nemen in de kostenonderbouwing. [6] De kostenraming – en als gevolg daarvan de kosten van de naheffingsaanslag – wordt hierdoor lager, wat in het voordeel van belanghebbende is. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de kosten van de naheffingsaanslag wel aannemelijk gemaakt door de heffingsambtenaar.
Had de evenredigheidstoets toegepast moeten worden?
10. Belanghebbende stelt dat de evenredigheidstoets toegepast had moeten worden in de bezwaarfase.
10.1.
Een gebonden besluit dat berust op een algemeen verbindend voorschrift kan aan het evenredigheidsbeginsel worden getoetst. Daarbij wordt getoetst of het besluit in de gegeven omstandigheden voor een of meer belanghebbenden onredelijk bezwarend is. [7]
10.2.
Uit de stukken die door belanghebbende zijn overgelegd volgt niet duidelijk waarom het besluit onredelijk bezwarend zou zijn voor belanghebbende. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een onredelijk bezwarend besluit. Het evenredigheidsbeginsel is niet geschonden.
Tussenconclusie
11. Uit al hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd volgt niet dat de naheffingsaanslag ten onrechte en naar een onjuist bedrag is opgelegd. Daarnaast zijn de bezwaar- en beroepsprocedure door de juiste heffingsambtenaar behandeld.
Ten aanzien van de uitspraak op bezwaar van 23 januari 2024
12. De heffingsambtenaar heeft op 28 december 2024 uitspraak op bezwaar gedaan op het bezwaar van belanghebbende. Op diezelfde dag heeft de gemachtigde een tweede bezwaarschrift tegen de naheffingsaanslag ingediend. Het is niet mogelijk om twee keer bezwaar te maken tegen dezelfde naheffingsaanslag. Het tweede bezwaar is daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard door de heffingsambtenaar. Het beroep daartegen is ongegrond.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. de Vos, griffier, op 3 juli 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst en wordt aan de partij die niet digitaal procedeert aangetekend per post verzonden op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.Punt 9.29 van hoofdstuk 2 van de Mandaatregeling Waalwijk 2023.
3.Artikel 4 van het Aanwijzingsbesluit Gereguleerd Parkeren Waalwijk 2022 (geldend t/m 31-12-2023).
4.Artikel 5 lid 1 van de tarieventabel van de verordening parkeerbelastingen 2023.
5.Artikel 234, zes lid, van de Gemeentewet.
6.Artikel 2, eerste lid, van het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen.
7.College van Beroep voor het bedrijfsleven 26 maart 2024, ECLI:NL:CBB:2024:190.