ECLI:NL:RBZWB:2025:4184

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 juni 2025
Publicatiedatum
3 juli 2025
Zaaknummer
C/02/436413 / JE RK 25-1060
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Duinhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nadere voorlopige ondertoezichtstelling en (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 juni 2025 een nadere beschikking gegeven over de voorlopige ondertoezichtstelling en een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de kinderen sinds 14 mei 2025 bij verschillende zorginstellingen hebben verbleven zonder rechtsgeldige basis, wat heeft geleid tot de conclusie dat de Raad voor de Kinderbescherming onrechtmatig heeft gehandeld. De kinderrechter heeft de ouders, de moeder en de vader, als belanghebbenden aangemerkt, maar de moeder is niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling. De vader heeft aangegeven dat hij het beter vindt dat de kinderen niet bij de moeder wonen, gezien de onveilige opvoedomgeving. De kinderrechter heeft besloten de voorlopige ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen tot 12 september 2025, omdat er ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling en het welzijn van de kinderen. De kinderrechter heeft benadrukt dat de betrokkenheid van de GI noodzakelijk is voor de zorg en begeleiding van de kinderen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk effect heeft, ondanks de mogelijkheid van hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/436413 / JE RK 25-1060
Datum uitspraak: 18 juni 2025
Nadere beschikking van de kinderrechter over een voorlopige ondertoezichtstelling en een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad.
over
[minderjarige 1] ,
geboren op [geboortedag 1] 2007 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] .
[minderjarige 2] ,
geboren op [geboortedag 2] 2009 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 1] .
[de vader] ,
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 2] .
De kinderrechter merkt als informant aan:
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND,
locatie Middelburg,
hierna te noemen: de GI.

1.Het nadere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt mee in de beoordeling:
- de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg van 12 juni 2025 en alle daarin genoemde en opgenomen stukken.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 18 juni 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de vader (via een digitale Teams-verbinding);
- een vertegenwoordiger van de Raad;
- een vertegenwoordigster van de GI.
1.3.
Ondanks behoorlijk te zijn opgeroepen, is de moeder niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling.
1.4.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar hun meningen gevraagd, maar zij hebben daar geen gebruik van gemaakt.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
Bij beschikking van de kinderrechter van 12 juni 2025 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , zonder voorafgaand horen van de belanghebbende(n), voorlopig onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Zeeland gesteld met ingang van 12 juni 2025 tot 26 juni 2025. Tevens heeft de kinderrechter bij diezelfde beschikking een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend met ingang van 12 juni 2025 tot 26 juni 2025, onder aanhouding van het overige deel van het verzoek.
2.3.
Op grond van die machtiging verblijven [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij [accommodatie] .

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorlopig onder toezicht te stellen voor de duur van drie maanden. Ook verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlenen voor de duur van drie maanden en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De Raad verzoekt hierop te beslissen zonder de belanghebbenden te horen.
3.2.
Aan de orde is de vraag of er nieuwe feiten en omstandigheden zijn die aanleiding geven voor herroeping van de beschikking van 12 juni 2025 met ingang van heden, alsmede het resterende deel van bovengenoemd verzoek van de Raad om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorlopig onder toezicht te stellen en tot het verlenen van een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, met ingang van 26 juni 2025 en tot 12 september 2025.

4.De standpunten

4.1.
De Raad handhaaft het (spoed)verzoek. In aanvulling op het verzoekschrift heeft de Raad tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat de kinderen bij de moeder in een sociaal-emotionele onveilige opvoedomgeving zijn opgegroeid. Zo zijn er signalen van verbale en fysieke agressie, hadden [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geen vrijheid en werden zij continu door de moeder gecontroleerd. De kinderen leefde steeds met de angst dat zij van de moeder uit huis moesten. Daarbij komt dat [minderjarige 1] uit angst voor een confrontatie haar moeder ontweek. Uiteindelijk is [minderjarige 2] tijdens het Raadsonderzoek uit huis gegaan en later [minderjarige 1] ook. Toen [minderjarige 2] uit huis ging, heeft de moeder een deel van haar spullen weggegooid. Desgevraagd deelt de vertegenwoordiger van de Raad mee dat deze feitelijke uithuisplaatsing voor rekening van de Raad komt. Hij is het ermee eens dat er juridisch gezien geen basis was voor deze feitelijke uithuisplaatsing van [minderjarige 2] tijdens het Raadsonderzoek. De moeder had immers geen toestemming verleend en de kinderrechter evenmin. De Raad gaat dit intern bespreken. Verder weigert de moeder nog steeds elke vorm van contact. Het is de raadsonderzoeker dan ook niet gelukt om de moeder te spreken. Verder gaat het momenteel goed met de kinderen.
4.2.
De GI heeft telefonisch contact met de begeleiding van [accommodatie] gehad. Het gaat goed met de kinderen; zij zijn goed geland en hebben het naar hun zin. Zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] hebben aangegeven dat zij bij [accommodatie] willen blijven en niet terug naar huis willen.
4.3.
De vader is het eens met het verzoek. Hij vindt het beter voor de kinderen als zij voor nu niet thuis bij de moeder wonen. Verder heeft de vader aangegeven dat hij volledig en alleen het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] heeft; de moeder heeft volgens de vader geen gezag over de kinderen. Ongeveer twee jaar geleden wilden de kinderen van [woonplaats 2] naar de moeder in Nederland verhuizen. De vader was het daar aanvankelijk niet mee eens, maar heeft er uiteindelijk mee ingestemd en daartoe de benodigde documenten ondertekend. Hij is bereid om een kopie van die documenten aan de rechtbank, de GI en de Raad te sturen. Verder heeft de vader geen contact met de moeder en wist hij niet dat het niet goed ging met de kinderen. Hij spreekt [minderjarige 2] bijna dagelijks, maar met [minderjarige 1] heeft de vader minder goed contact. Voor zover de vader weet, willen de kinderen niet terugkeren naar [woonplaats 2] .

5.De nadere beoordeling

Spoedbeslissing voorlopige ondertoezichtstelling en (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing
5.1.
Bij beschikking van 12 juni 2025 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 12 juni 2025 en tot 26 juni 2025 en is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend met ingang van 12 juni 2025 en tot 26 juni 2025, zonder voorafgaand verhoor van de belanghebbende(n). De belanghebbende(n) zijn tijdens de mondelinge behandeling op 18 juni 2025 in de gelegenheid gesteld te worden gehoord.
5.2.
De kinderrechter dient in beginsel te beoordelen of er nieuwe feiten dan wel omstandigheden naar voren zijn gekomen die maken dat de spoedbeslissing van 12 juni 2025 moet worden herroepen. De kinderrechter stelt vast dat uit de stukken en wat tijdens de mondelinge behandeling is besproken, volgt dat van het voorgaande geen sprake is en dat daarom de spoedbeslissing niet wordt herroepen en daarmee zijn werking dient te behouden.
Inhoudelijke beoordeling resterende deel van het verzoek
5.3.
Op grond van artikel 1:257 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter de minderjarige voorlopig onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling, indien een ernstig vermoeden bestaat dat de grond als bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is vervuld en de maatregel noodzakelijk is om een acute en ernstige bedreiging voor de minderjarige weg te nemen.
5.4.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.5.
Op basis van het bepaalde in artikel 1:265b lid 1 en lid 2 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op verzoek van de Raad machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen, indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.6.
De kinderrechter zal het resterende deel van het verzoek tot voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] toewijzen, te weten met ingang van 26 juni 2025 en tot 12 september 2025. Ook zal het resterende deel van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder worden toegewezen, te weten met ingang van 26 juni 2025 en tot 12 september 2025. Hij legt dit hierna uit.
5.7.
Op basis van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, is de kinderrechter van oordeel dat er nog steeds ernstige zorgen over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn, zoals beschreven in de spoedbeschikking van 12 juni 2025. Er zijn grote zorgen over de opvoedsituatie van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de moeder en over hun welzijn en ontwikkeling. Zo zijn er signalen van verbale en fysieke agressie vanuit de moeder richting [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en ervaren zij in de opvoedsituatie bij de moeder veel angst en onveiligheid. Verder stelt de kinderrechter vast dat het de Raad en de GI – ook na de spoedbeslissing van 12 juni 2025 – niet is gelukt om in contact met de moeder te komen. De moeder is op geen enkele manier te bereiken. De vader woont op [woonplaats 2] en is om die reden uitsluitend op afstand bij de kinderen betrokken. Hij wil het beste voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , maar heeft bij de Raad aangegeven dat hij op dit moment geen mogelijkheden heeft om meer voor de kinderen te kunnen betekenen. Dit maakt dat de kinderrechter van oordeel is dat de ouders op dit moment niet in staat zijn om zelfstandig de ernstige zorgen over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] weg te nemen. De kinderrechter vindt daarom dat een voorlopige ondertoezichtstelling en daarmee de betrokkenheid van de GI noodzakelijk is om de acute en ernstige bedreiging voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] weg te kunnen nemen. Daarnaast biedt deze maatregel de mogelijkheid voor de Raad om nader onderzoek te doen naar onder andere de gezagssituatie van de ouders. Gelet op hetgeen de vader tijdens de mondelinge behandeling heeft aangegeven, vindt de kinderrechter het belangrijk dat de Raad over alle informatie beschikt om vast te kunnen stellen wat de gezagssituatie is. Hij vindt het verder van groot belang dat de moeder met de Raad en de GI gaat samenwerken, zodat zij kan bijdragen aan het wegnemen van de zorgen over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Van de vader verwacht de kinderrechter dat hij met de Raad en de GI blijft samenwerken.
5.8.
Gelet op het voorgaande en dat de opvoedomgeving bij de moeder sociaal-emotioneel onveilig voor de kinderen is, is de kinderrechter van oordeel dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor nu niet kunnen terugkeren naar de moeder. De kinderrechter stelt vast dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de afgelopen periode veel onrust en onveiligheid hebben meegemaakt. Bij [accommodatie] wordt aan de kinderen de benodigde rust, stabiliteit en begeleiding geboden. Een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder is daarom noodzakelijk om het verblijf van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij [accommodatie] te kunnen borgen. Hierbij weegt de kinderrechter ook mee dat beide kinderen hebben aangegeven dat zij bij [accommodatie] willen blijven en niet terug naar huis willen. De betrokkenheid van de GI is noodzakelijk, zodat de plaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij [accommodatie] kan worden opgevolgd en zodat kan worden bezien of het – indien nodig – voor de langere termijn ook een geschikte verblijfplek is en kan worden nagegaan of de machtiging tot uithuisplaatsing al dan niet moet worden verlengd. Als dat het geval is, verwacht de kinderrechter dat de Raad tijdig een verzoek indient.
5.9.
In het kader van de machtiging tot uithuisplaatsing merkt de kinderrechter nog wel op dat tijdens de mondelinge behandeling duidelijk is geworden dat [minderjarige 2] sinds 14 mei 2025 – en daarmee tijdens het Raadsonderzoek en vóór het spoedverzoek van 12 juni 2025 – bij zowel [jeugdzorg] als [accommodatie] heeft verbleven zonder dat daarvoor een deugdelijke, rechtsgeldige basis was. Er was immers geen instemming van de gezaghebbende ouder(s) dan wel toestemming van de kinderrechter. Mede dankzij de open opstelling van de vertegenwoordiger van de Raad tijdens de mondelinge behandeling stelt de kinderrechter vast dat de Raad voor dat deel van de uithuisplaatsing van [minderjarige 2] onrechtmatig heeft gehandeld. De kinderrechter betreurt dit. Hij neemt er met instemming kennis van dat de Raad dit intern zal bespreken.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.10.
Tegen de beslissing tot de voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] staat geen gewoon rechtsmiddel open. Ingevolge artikel 807 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan alleen cassatie in het belang der wet worden ingesteld. Hoger beroep is dus niet mogelijk. Dit betekent dat deze beslissing directe werking heeft. De kinderrechter zal het verzoek tot uitvoerbaar bij voorraadverklaring van deze beslissing daarom afwijzen.
5.11.
De kinderrechter zal de beslissing ten aanzien van het resterende deel van het verzoek van de (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wel uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorlopig onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Zeeland met ingang van 26 juni 2025 en tot 12 september 2025;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 26 juni 2025 en tot 12 september 2025;
6.3.
verklaart de beslissing onder 6.2. uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2025 door mr Duinhof, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Vork als griffier, en op schrift gesteld op 2 juli 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking over de machtiging tot uithuisplaatsing is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.