ECLI:NL:RBZWB:2025:418
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Op tegenspraak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in een hennepzaak
Op 28 januari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een betrokkene die eerder was veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van hennep. De officier van justitie had gevorderd om het wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, dat zou bedragen € 1.027.914,94, te ontnemen. De zitting over deze vordering vond plaats op 14 januari 2025, waar zowel de officier van justitie als de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De verdediging pleitte voor integrale vrijspraak en stelde dat de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard diende te worden in zijn vordering.
De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren, aangezien de betrokkene niet integraal was vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. De rechtbank concludeerde dat de betrokkene op 18 oktober 2022 opzettelijk 736 hennepplanten aanwezig had, maar dat er geen bewijs was dat zij wederrechtelijk voordeel had verkregen uit deze of eerdere oogsten. De rechtbank oordeelde dat het niet aannemelijk was dat de betrokkene enig voordeel had verkregen uit het strafbare feit of soortgelijke feiten.
Daarom heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen. Dit vonnis is uitgesproken door de rechters S.W.M. Speekenbrink, V.M. Schotanus en R.T. Poort, in aanwezigheid van griffier K. Verdult.