ECLI:NL:RBZWB:2025:418

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
28 januari 2025
Zaaknummer
02-268043-22 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in een hennepzaak

Op 28 januari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een betrokkene die eerder was veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van hennep. De officier van justitie had gevorderd om het wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, dat zou bedragen € 1.027.914,94, te ontnemen. De zitting over deze vordering vond plaats op 14 januari 2025, waar zowel de officier van justitie als de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De verdediging pleitte voor integrale vrijspraak en stelde dat de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard diende te worden in zijn vordering.

De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren, aangezien de betrokkene niet integraal was vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. De rechtbank concludeerde dat de betrokkene op 18 oktober 2022 opzettelijk 736 hennepplanten aanwezig had, maar dat er geen bewijs was dat zij wederrechtelijk voordeel had verkregen uit deze of eerdere oogsten. De rechtbank oordeelde dat het niet aannemelijk was dat de betrokkene enig voordeel had verkregen uit het strafbare feit of soortgelijke feiten.

Daarom heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen. Dit vonnis is uitgesproken door de rechters S.W.M. Speekenbrink, V.M. Schotanus en R.T. Poort, in aanwezigheid van griffier K. Verdult.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02-268043-22
vonnis van de rechtbank d.d. 28 januari 2025
in de ontnemingszaak tegen
[betrokkene]
geboren op [geboortedag] 1961 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. J.M. Keizer, advocaat te Amsterdam

1.De procedure

Betrokkene is op 28 januari 2025 door de rechtbank veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van hennep tot de in die uitspraak vermelde straf.
De officier van justitie heeft ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel gevorderd.
De vordering is inhoudelijk behandeld op de zitting van 14 januari 2025, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat betrokkene een wederrechtelijk verkregen voordeel heeft behaald van € 1.027.914,94. Door betrokkene is geen ontzenuwende verklaring afgelegd over het wederrechtelijk verkregen voordeel dat zij door de hennepkwekerij zou hebben verkregen.

3.Het standpunt van de verdediging

Gelet op de bepleite integrale vrijspraak is de verdediging is van mening dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering.

4.Het oordeel van de rechtbank

Ontvankelijkheid
De rechtbank ziet, anders dan de verdediging, geen reden om de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering nu verdachte niet integraal is vrijgesproken van hetgeen haar ten laste is gelegd.
Wederrechtelijk verkregen voordeel
Bij vonnis van de rechtbank van 28 januari 2025 is bewezenverklaard dat betrokkene op 18 oktober 2022 opzettelijk 736 hennepplanten aanwezig heeft gehad. Van de overige ten laste gelegde feiten is betrokkene vrijgesproken. Nu de op 18 oktober 2022 aangetroffen oogst nog niet was voltooid heeft betrokkene hiervan geen wederrechtelijk voordeel verkregen. Niet is bewezenverklaard dat betrokkene enige betrokkenheid heeft gehad bij eerdere oogsten en hier wederrechtelijk voordeel van heeft verkregen. Concluderend acht de rechtbank het dan ook niet aannemelijk dat betrokkene enig voordeel heeft verkregen uit het door haar gepleegde strafbare feit of uit soortgelijke feiten en zij zal daarom de vordering van de officier van justitie afwijzen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst de vordering van de officier van justitie d.d. 29 november 2024, strekkende tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.W.M. Speekenbrink, voorzitter, mr. V.M. Schotanus en mr. R.T. Poort, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. Verdult, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 28 januari 2025.
Mr. R.T. Poort en mr. V.M. Schotanus zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.