Op 1 juli 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een tussenuitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en het UWV over de toekenning van een WIA-uitkering. Eiser, die eerder een uitkering op basis van de Werkloosheidswet ontving, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering na zich ziek te melden. Het UWV had deze aanvraag afgewezen, maar later, na bezwaar, alsnog een WIA-uitkering toegekend, gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 36,39%. Eiser ging in beroep tegen dit besluit, waarbij hij aanvoerde dat zijn lichamelijke klachten aan de rechterarm en elleboog onvoldoende waren meegewogen en dat hij leed aan een ernstige depressieve stoornis die zijn functioneren beïnvloedde.
De rechtbank heeft het beroep behandeld en geconcludeerd dat de motivering van het UWV op verschillende punten tekortschiet. De rechtbank merkte op dat de diagnose fibromyalgie, gesteld door een reumatoloog, niet was meegenomen in de beoordeling door het UWV. Ook was er onvoldoende onderbouwing voor de inschatting van de ernst van de stemmingsklachten en het ontbreken van een urenbeperking. De rechtbank heeft het UWV de gelegenheid gegeven om de gebreken in de motivering te herstellen, met een termijn van zes weken voor het indienen van een aanvullende motivering. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.