ECLI:NL:RBZWB:2025:4050

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 juni 2025
Publicatiedatum
30 juni 2025
Zaaknummer
C/02/396114 / FA RK 22-1413
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Pulskens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar omgangsregeling en gezamenlijk gezag in een familiezaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 juni 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een omgangsregeling en gezamenlijk gezag over de minderjarige [minderjarige]. De man, vertegenwoordigd door mr. M.A. Stoffijn, verzoekt om een omgangsregeling waarbij [minderjarige] om de veertien dagen bij hem verblijft en gezamenlijk gezag. De vrouw, vertegenwoordigd door mr. W.H.A. de Koning, verzet zich tegen deze verzoeken en vraagt om ontzegging van de omgang. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sinds februari 2025 geen omgang meer is tussen de man en [minderjarige] en dat de communicatie tussen de ouders problematisch is. De rechtbank heeft besloten dat er onvoldoende informatie is om een definitieve beslissing te nemen en heeft een raadsonderzoek gelast om de situatie verder te onderzoeken. De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw tot ontzegging van de omgang afgewezen, omdat er geen ontzeggingsgrond aanwezig is. De rechtbank heeft de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om onderzoek te doen naar de belangen van [minderjarige] en de omgangsregeling. De behandeling van de verzoeken van de man is aangehouden tot 10 maart 2026.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/396114 / FA RK 22-1413
Datum uitspraak: 13 juni 2025
beschikking over gezag en een omgangsregeling
in de zaak van
[de man],
hierna: de man,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. M.A. Stoffijn te Waalwijk (voorheen: mr. W.C.G.M. van Hoof ),
tegen
[de vrouw],
hierna: de vrouw,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. W.H.A. de Koning in Schijndel,
over de minderjarige:
-
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2013, hierna: [minderjarige] .
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna: de Raad, de rechtbank over de verzoeken geadviseerd.

1.Het procesverloop

1.1
Het procesverloop bestaat uit de volgende stukken:
- het op 29 maart 2022 ontvangen verzoekschrift met producties;
- het F9-formulier van 5 april 2022 van mr. De Koning ;
- het e-mailbericht van 13 april 2022 van mr. De Koning ;
- het F4-formulier van 29 april 2022 van mr. Van Hoof ;
- het F4-formulier van 29 april 2022 van mr. De Koning ;
- het F4-formulier van 13 juni 2022 van mr. De Koning ;
- het F4-formulier van 5 juli 2022 van mr. De Koning ;
- het F4-formulier van 18 juli 2022 van mr. De Koning ;
- het F4-formulier van 1 augustus 2022 van mr. De Koning ;
- het F4-formulier van 19 september 2022 van mr. De Koning ;
- het F4-formulier van 3 oktober 2022 van mr. De Koning ;
- het F9-formulier van 25 oktober 2022 van mr. Van Hoof ;
- het op 1 februari 2023 ontvangen verweerschrift met producties;
- het F9-formulier van 14 februari 2023 van mr. De Koning ;
- het F9-formulier van 17 februari 2023 van mr. Van Hoof ;
- het F4-formulier van 10 juli 2023 van mr. De Koning ;
- het F9-formulier van 18 juli 2023 van mr. Van Hoof ;
- het F4-formulier van 25 juli 2023 van mr. De Koning ;
- het F4-formulier van 2 oktober 2023 van mr. De Koning ;
- het F4-formulier van 30 oktober 2023 van mr. De Koning ;
- het F9-formulier van 26 januari 2024 van mr. Van Hoof ;
- het F4-formulier van 7 mei 2024 van mr. De Koning ;
- het F9-formulier van 27 mei 2024 van mr. Van Hoof ;
- het F4-formulier van 20 januari 2025 van mr. De Koning ;
- het F4-formulier van 3 februari 2025 van mr. De Koning ;
- het F4-formulier van 11 februari 2025 van mr. De Koning ;
- het F4-formulier van 21 februari 2025 van mr. De Koning ;
- het op 27 februari 2025 ontvangen verweerschrift met producties;
- het F2-formulier van 14 maart 2024 van mr. Van Hoof ;
- het e-mailbericht van mr. Stoffijn van 18 maart 2024, waarin zij zich stelt als advocaat voor de man;
- het op 6 mei 2025 ontvangen aanvullende verzoek van de vrouw met producties 10 tot en met 18;
- het F9-formulier met bijlagen van 9 mei 2025 van mr. De Koning , betreffende producties 22 tot en met 25;
- het op 15 mei 2025 ontvangen verweerschrift tegen zelfstandige verzoeken, met producties 6 tot en met 17;
- het e-mailbericht met bijlage van 15 mei 2025 van mr. Stoffijn , betreffende een leesbare versie van productie 6.
1.2
Op 20 mei 2025 zijn de verzoeken behandeld tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren. Bij die behandeling waren aanwezig partijen met hun advocaten. Ook was aanwezig een medewerkster van de Raad.
1.3
De minderjarige [minderjarige] is in de gelegenheid gesteld om haar mening kenbaar te maken tijdens een zogenoemd kindgesprek. Hiervan heeft zij gebruik gemaakt op 13 mei 2025. De rechtbank heeft de aanwezigen voorgehouden wat [minderjarige] bij dit kindgesprek heeft verteld. Zij zijn daarna in de gelegenheid gesteld om daarop te reageren.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben een relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie is [minderjarige] geboren.
2.2
De man heeft [minderjarige] erkend.
2.3
De vrouw heeft van rechtswege alleen het gezag over [minderjarige] .
2.4
[minderjarige] woont bij de vrouw.
2.5
Tussen partijen staat vast dat de man en [minderjarige] elkaar sinds februari 2025 niet meer hebben gezien.

3.De verzoeken

3.1
De man verzoekt om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te bepalen dat hij en de vrouw voortaan gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen over de [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2013;
II. te bepalen dat in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken:
- [minderjarige] bij de man zal verblijven eenmaal per veertien dagen vanaf vrijdag, waarbij de man [minderjarige] bij de vrouw ophaalt op een met de vrouw in onderling overleg te bepalen tijdstip aan de hand van het tweemaandelijkse dienstrooster van de man, tot maandagochtend aanvang school;
- voorts [minderjarige] bij de man zal verblijven door de week gedurende gemiddeld twee dagen per week, op dagen en tijdstippen met de vrouw in onderling overleg af te stemmen aan de hand van het tweemaandelijkse dienstrooster van de man;
- gedurende Kerstmis, Pasen en Pinksteren verblijft [minderjarige] bij de ouder die conform de reguliere omgangsregeling zorgdraagt voor [minderjarige] , tenzij de ouders in onderling overleg anders bepalen;
- tijdens Oud en Nieuw verblijft [minderjarige] in de oneven jaren bij de vrouw en in de even jaren bij de man. In onderling overleg kan de andere ouder, bij verhindering, deze dagen de zorg voor [minderjarige] voor zijn/haar rekening nemen;
- tijdens de Islamitische feestdagen verblijft [minderjarige] bij de man, tenzij partijen in onderling overleg besluiten dat [minderjarige] op deze feestdagen bij de vrouw verblijft. De ouder waar [minderjarige] zal verblijven zorgt ervoor dat de school tijdig wordt ingelicht omtrent haar afwezigheid;
- op Moederdag is [minderjarige] bij de vrouw en op Vaderdag is [minderjarige] bij de man, ongeacht in wiens weekend deze dag valt. In onderling overleg kan de andere ouder op deze dag zorgdragen voor [minderjarige] ;
- [minderjarige] verblijft bij de ouder indien de betreffende ouder jarig is. In onderling overleg kan [minderjarige] bij de andere ouder verblijven;
- [minderjarige] is bij de ouder indien de familie van die ouder jarig is. Onder familie wordt verstaan: de grootouders. Voor verjaardagen van andere familieleden geldt de reguliere omgangsregeling. Ouders kunnen hierover in overleg andere afspraken maken;
- [minderjarige] verblijft de helft van de zomervakantie bij ieder van de ouders gedurende een aaneengesloten periode van drie weken. Uiterlijk 1 maart van ieder jaar zullen de ouders de verdeling van de zomervakantie in dat jaar schriftelijk hebben vastgelegd. Mochten partijen in onderling overleg niet tot overeenstemming komen over de verdeling, dan geldt in de even jaren de voorkeur van de vrouw en in de oneven jaren de voorkeur van de man;
- In de overige schoolvakanties verblijft [minderjarige] gedurende de helft bij ieder van de ouders, door partijen in onderling overleg te bepalen;
- Indien een van de ouders opvang/oppas voor [minderjarige] nodig heeft zal deze ouder in eerste instantie de andere ouder daarvoor benaderen.
Althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen zorgverdeling.
3.2
De vrouw is het niet eens met de verzoeken van de man en verzoekt deze verzoeken in eerste instantie (bij verweerschrift ontvangen op 1 februari 2023) af te wijzen.
Bij verweerschrift van 27 februari 2025 verzoekt de vrouw:
Primair:
de verzoeken van de man af te wijzen;
Subsidiair:
een raadsonderzoek te gelasten waarbij de Raad onderzoek zal doen naar de navolgende vragen:
- is gezamenlijk ouderlijk gezag in het belang van [minderjarige] ?
- welke omgangs- of zorgregeling is in het belang van [minderjarige] ?
3.3
De vrouw verzoekt, bij brief van 6 mei 2025, aanvullend om zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- te bepalen dat het recht op omgang tussen [minderjarige] en de man wordt ontzegd, dan wel dat de omgangsregeling wordt opgeschort voor onbepaalde tijd, dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen termijn.
3.4.
De man verweert zich tegen de (aanvullend) zelfstandige verzoeken van de vrouw en verzoekt deze af te wijzen.
3.5
Op de standpunten van partijen en het advies van de Raad wordt, voor zover nodig om de verzoeken te beoordelen, hierna ingegaan.

4.De standpunten

4.1
De man legt aan zijn verzoeken, samengevat, het volgende ten grondslag. Partijen hebben in 2020 met elkaar overleg gehad over een ouderschapsplan. Dit ouderschapsplan is echter nooit voltooid, omdat partijen het niet eens waren over de omgangsregeling.
De man verzoekt hem met het gezamenlijk gezag te belasten. Na onenigheid tussen partijen over een buitenlandvakantie kwam de man er achter dat hij geen gezag over [minderjarige] had. Hij heeft altijd gedacht dat hij na de erkenning van [minderjarige] ook belast was met het gezag. De man is sinds de geboorte van [minderjarige] actief bij haar betrokken. Gezamenlijk gezag is het wettelijk uitgangspunt en dit doet recht aan de betrokkenheid van de man. Vanaf het moment dat de man een nieuwe relatie kreeg, in 2017, werd de verstandhouding tussen partijen slechter. Waar de vrouw stelt dat de man haar zou bedreigen of heeft bedreigd als zij niet zou doen wat hij wil, betwist hij dit. Het is juist de vrouw die conflicten met de man zocht in het bijzijn van [minderjarige] . Dat de communicatie tussen partijen gebrekkig is, is eveneens onjuist. Volgens de man is er geen reden om hem niet met het gezamenlijk gezag te belasten, wat ook door de Raad en Sterk Huis wordt geconcludeerd.
Ten aanzien van de omgang tussen de man en [minderjarige] geldt dat de man hiervoor volledig afhankelijk is van de vrouw. Op dit moment ziet de man [minderjarige] niet. Dit is een herhaling van zetten. Immers, het is al eens gebeurd dat gemaakte afspraken niet doorgingen omdat de vrouw geen uitvoering wilde geven aan de omgang. Vanwege zijn werk als [buschauffeur] , was het voor de man eerder niet mogelijk om vaste dagen en tijdstippen vast te leggen. Inmiddels werkt de man niet meer en wenst hij zijn aandacht te vestigen op zijn kinderen. Van maart 2022 tot begin 2023 is er een gezinsadvocaat bij partijen betrokken geweest, waarna de zaak is overgedragen aan Sterk Huis. In 2024 is de omgang tussen de man en [minderjarige] hervat. Sterk Huis heeft sinds maart 2024 de hypothese dat [minderjarige] twee gezichten laat zien en zich anders voelt bij de man dan bij de vrouw. Sterk Huis heeft geadviseerd de omgang te behouden zoals deze was: een weekend per maand van vrijdagmiddag na school tot maandagochtend en iedere woensdagmiddag na school tot donderdagochtend. Ook zijn er afspraken gemaakt en vastgelegd in een ouderschapsplan. Dit ouderschapsplan is niet definitief, omdat de vrouw nog aanpassingen wenste. De omgangsregeling zoals vastgelegd in dit ouderschapsplan is tot 30 januari 2025 uitgevoerd. De vrouw heeft de man toen medegedeeld dat [minderjarige] voorlopig niet meer naar hem toe komt. Het stoort de man dat de vrouw hem op alle mogelijke manieren blijft zwartmaken. Zij ziet niet in wat dit met [minderjarige] doet. Dat [minderjarige] geen omgang met de man wil, doet hem pijn. De dingen die [minderjarige] in het kindgesprek naar voren brengt, bijvoorbeeld over haar kleding, herkent de man niet. De vrouw verzoekt om de omgang tussen de man en [minderjarige] op te schorten, echter zij onderbouwt niet waarom voortzetting van de omgang ernstig nadeel oplevert voor de geestelijke en/of lichamelijke ontwikkeling van [minderjarige] . Volgens de man is een opschorting juist in strijd met haar belang. Er moet acuut worden ingezet op contactherstel.
De man zet vraagtekens bij de meerwaarde van een raadsonderzoek. Er is al hulpverlening bij het gezin betrokken (geweest), waaronder Sterk Huis en [hulpverlening] , en vanuit deze hulpverlening is al veel informatie beschikbaar. Bovendien duurt een raadsonderzoek lang.
4.2
Door en namens de vrouw wordt, samengevat, het volgende aangevoerd. De man is allesbehalve actief betrokken geweest bij de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Sinds de geboorte van [minderjarige] staat de vrouw er alleen voor. De vrouw probeerde de man bij de opvoeding te betrekken, maar de man liet het steeds afweten. In de visie van de vrouw doet gezamenlijk gezag geen recht aan de rol van de man als vader. Gezamenlijk gezag is niet in het belang van [minderjarige] . De vrouw vreest dat de man gezagsbeslissingen zal blokkeren, ten gevolge waarvan partijen zullen moeten procederen. Daarnaast is de man vaak niet als ouder beschikbaar, omdat hij regelmatig in het buitenland is. Bovendien is er sprake van communicatieproblematiek tussen partijen, wat als contra-indicatie is aan te merken. De communicatie is dermate slecht dat de vrouw vreest dat gezagsbeslissingen niet tijdig kunnen worden gemaakt. Het lukt partijen namelijk niet om met elkaar te overleggen. De vrouw moet doen wat de man wil en gebeurt dit niet, dan volgen er vanuit de man bedreigingen. Hij accepteert geen ‘nee’. Daar komt nog bij dat de man geen verantwoordelijkheid voor [minderjarige] neemt. Zo had hij de vrouw niet gemeld dat [minderjarige] met een derde, die de vrouw niet kent, naar het buitenland zou reizen. Wanneer er gezamenlijk gezag zou zijn, dan komt [minderjarige] klem te zitten tussen haar ouders en dat moet worden voorkomen.
Ten aanzien van de omgang tussen de man en [minderjarige] geldt dat er geen vaste omgangsregeling is. De vrouw heeft inspanningen verricht om een omgangsregeling tot stand te brengen, maar de man wilde dit niet. Uiteindelijk, bij de gezinsadvocaat, hebben partijen afspraken met elkaar gemaakt. Er is een omgangsregeling afgesproken waarbij de man en [minderjarige] elke woensdagmiddag alsmede eenmaal per maand van vrijdag tot maandagochtend omgang met elkaar hebben. Het verzoek wat de man nu doet, begrijpt de vrouw niet; [minderjarige] is nooit in die frequentie bij de man geweest. Bovendien heeft de door de man verzochte regeling geen duidelijkheid en structuur.
Inmiddels is er geen omgang tussen de man en [minderjarige] . Hierin speelt een rol dat er inmiddels meerdere incidenten tussen partijen zijn geweest waar [minderjarige] getuige van was. Zij is hierdoor bang geworden voor de man. Daarnaast zijn er cultuurverschillen en is het voor [minderjarige] lastig om zich aan te passen. De kleding die de vrouw heeft gekocht, mag zij bij de man niet dragen. Ook heeft de man diverse opmerkingen gemaakt over de vriendenkring van [minderjarige] en vertelt [minderjarige] over de ruzies bij de man thuis. Er is hulpverlening geweest vanuit Sterk Huis voor het contact en vanuit [hulpverlening] is er een ambulant begeleider voor [minderjarige] .
De vrouw is voorstander van een raadsonderzoek, zodat nader kan onderzocht welke omgangsregeling in het belang van [minderjarige] is en waar haar weestand tegen omgang met de man vandaan komt. Dit raadsonderzoek is nodig, omdat de hulpverlening met de informatie van heden een onvolledig beeld heeft van de situatie.
4.3
De Raad adviseert de rechtbank, samengevat, als volgt. De Raad heeft gezien dat Sterk Huis geen belemmering ziet om de man met het gezamenlijk gezag te belasten. Hoewel de informatie van Sterk Huis dateert van juli 2024, kan de Raad Sterk Huis hierin volgen. De Raad ziet niet bij voorbaat dat er sprake is van het risico op klem of verloren raken van [minderjarige] . Dat het tussen de ouders niet optimaal verloopt, dat ziet de Raad wel.
Ten aanzien van de omgang tussen de man en [minderjarige] adviseert de Raad om een raadsonderzoek te gelasten. Duidelijk is dat er hulpverlening nodig is. De hulpverlening kan worden ingezet (en gecontinueerd) tijdens een raadsonderzoek. Uit het raadsonderzoek moet duidelijk worden welke omgangsregeling in het belang van [minderjarige] is. De Raad is het met de man eens dat moet worden gewerkt aan contactherstel. Dit kan binnen de bestaande hulpverlening worden opgepakt.

5.De beoordeling

Relatieve bevoegdheid
5.1
Nu de gewone verblijfplaats van [minderjarige] ten tijde van de indiening van het verzoekschrift in dit arrondissement lag, is de rechtbank Zeeland-West-Brabant relatief bevoegd om kennis te nemen van de verzoeken van de man. Dat [minderjarige] en de vrouw inmiddels woonachtig zijn buiten het arrondissement van deze rechtbank, doet aan de bevoegdheid van deze rechtbank niets af. De rechtbank volgt hierin dus het standpunt van de man.
Raadsonderzoek
5.2
Gelet op de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling acht de rechtbank zich op dit moment onvoldoende geïnformeerd om een beslissing te kunnen geven op de verzoeken van de man. De rechtbank ziet aanleiding een onderzoek door de Raad te gelasten en overweegt daartoe als volgt.
5.3
Zoals bij de mondelinge behandeling is gebleken, kan de Raad de rechtbank niet adviseren over een omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] . De door partijen overgelegde stukken, zoals verslaglegging van Sterk Huis, zijn door recente gebeurtenissen niet meer actueel, en daarmee is de beschikbare informatie onvolledig. Op dit moment is er tussen de man en [minderjarige] geen omgang. [minderjarige] laat weerstand zien tegen omgang met de man en heeft ook tijdens het kindgesprek hiertegen bezwaren geuit. Met de Raad ziet de rechtbank de noodzaak van onderzoek hiernaar. Partijen hebben inmiddels op meerdere wijzen getracht om overeenstemming met elkaar te bereiken. Ook hebben zij verschillende vormen van hulpverlening doorlopen, echter dit heeft geen blijvend resultaat gehad. Een verwijzing naar het Uniform Hulpaanbod, wat de Raad tijdens de mondelinge behandeling ook heeft voorgesteld, ziet de rechtbank tussen partijen als een gepasseerd station. Bovendien, als hulpverlening niet zou lukken, komt de Raad daarna pas in beeld, terwijl het in het belang van [minderjarige] is dat het raadsonderzoek spoedig wordt opgepakt.
5.4
Ten aanzien van het verzoek van de man om hem met het gezamenlijk gezag te belasten, geldt eveneens dat de rechtbank daarover onvoldoende is geïnformeerd om een definitieve beslissing te kunnen nemen. Hoewel de Raad het advies van Sterk Huis volgt, dateert de informatie van Sterk Huis van juli 2024, zijnde bijna een jaar geleden. Bovendien is de situatie rigoureus veranderd omdat er tussen de man en [minderjarige] inmiddels geen omgang meer is, [minderjarige] weerstand laat zien tegen de man én het partijen, ondanks inzet van hulpverlening (zoals van de gemeente en een gezinsadvocaat), niet is gelukt om samen tot overeenstemming te komen. De rechtbank ziet noodzaak om onderzoek te laten verrichten naar de vraag of de nieuwe situatie het advies van de Raad anders maakt en in hoeverre de slechte communicatie tussen partijen effect heeft op [minderjarige] en de eventueel door partijen te maken gezamenlijke gezagsbeslissingen.
5.5
Dit leidt ertoe dat de rechtbank de Raad, locatie Breda, daarom zal verzoeken om een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de volgende vragen:
1. Bestaat er, als de ouders samen het gezag krijgen een onacceptabel risico dat [minderjarige] erg klem komt te zitten tussen de ouders en het er niet naar uitziet dat dit binnen korte tijd voldoende zal verbeteren of is het om een andere reden in het belang van [minderjarige] om af te wijken van het uitgangspunt in de wet dat de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen?
2. Welke omgangsregeling c.q. verdeling van de zorg- en opvoedingstaken door de ouders past het beste bij de belangen van [minderjarige] ?
3. Welke vorm van contact met de man past het beste bij de belangen van [minderjarige] ?
4. Hoe moet die regeling eruit gaan zien (aard, duur en frequentie)?
5. Zijn er contra-indicaties voor omgang en zo ja, welke?
6. In hoeverre zijn deze contra-indicaties op te heffen; hoe, onder welke voorwaarden en op welke termijn?
7. Geeft het onderzoek de Raad aanleiding partijen en/of [minderjarige] hulpverlening aan te bevelen? Zo ja, in welke vorm?
8. Welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen, zijn niet in voorgaande vragen aan de orde gesteld en zijn wel van belang om te vermelden?
5.6
In afwachting van de rapportage van de Raad zal de behandeling van de verzoeken van de man worden aangehouden voor de duur van negen maanden. De rechtbank wenst uiterlijk op de hierna te noemen pro forma datum in ieder geval geïnformeerd te worden over (de voortgang van) het onderzoek van de Raad, ook als het raadsrapport op dat moment nog niet klaar is. Na binnenkomst van het raadsrapport zullen partijen in de gelegenheid worden gesteld om daarop te reageren en het verder gewenste procesverloop kenbaar te maken.
Ontzegging van het recht op omgang
5.7
Omtrent het verzoek van de vrouw tot ontzegging van de omgang oordeelt de rechtbank als volgt.
5.8
In artikel 1:377a BW staat dat een ouder zonder gezag over het kind recht heeft op omgang met het kind. De rechtbank kan op verzoek van één ouder of op verzoek van de ouders samen een omgangsregeling vaststellen. De rechtbank kan een ouder ook het recht op omgang ontzeggen. Dat kan alleen als er sprake is van één van de volgende omstandigheden:
- omgang zou schadelijk zijn voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind;
- de ouder is ongeschikt of niet in staat tot omgang met het kind;
- het kind is twaalf jaar of ouder en heeft laten weten dat hij echt geen contact met de ouder wil;
- er is een andere redenen waarom omgang in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.9
De rechtbank is van oordeel dat omgang tussen de man en [minderjarige] in beginsel in haar belang is. In de afgelopen jaren is hier ook continue op ingezet en de instanties die bij het gezin betrokken zijn hebben eerder geen aanleiding gezien om niet te werken aan de omgang tussen de man en [minderjarige] . De rechtbank is dan ook van oordeel dat er van een ontzeggingsgrond op dit moment geen sprake is. Dit betekent dat dit verzoek van de vrouw zal worden afgewezen. Daar komt bij dat de rechtbank het voor nu te verstrekkend acht om geen omgang tussen de man en [minderjarige] toe te staan. Wanneer, door inzet van hulpverlening, [minderjarige] weer klaar is voor omgang met de man en de situatie omgang weer toelaat, moet hiervoor geen belemmering bestaan. Ook gelet daarop is ontzegging van de omgang op dit moment niet passend.
5.1
Al het voorgaande betekent dat als volgt wordt beslist.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming, locatie Breda, een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de in rechtsoverweging 5.5 vermelde vragen en daarover te rapporteren en te adviseren, welk rapport vóór hierna te noemen pro forma datum bij de rechtbank dient te worden ingediend, zulks onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen;
6.2
houdt de verzoeken van de man aan tot
dinsdag 10 maart 2026 PRO FORMA;
6.3
wijst af het verzoek van de vrouw om te bepalen dat het recht op omgang tussen [minderjarige] en de man wordt ontzegd of opgeschort;
6.4
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beschikking is gegeven door mr. Pulskens, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2025 in aanwezigheid van mr. Vos als griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.