Op 19 juni 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling (tbs) van een betrokkene, geboren in 1945. De officier van justitie had op 2 mei 2025 verzocht om verlenging van de tbs met een jaar. De rechtbank constateerde dat de tbs op 1 juli 1999 was aangevangen en laatstelijk was verlengd op [geboortedag] 2024. Tijdens de zitting werd de betrokkene bijgestaan door zijn advocaat, mr. J.A.W. Knoester, en er waren deskundigen van de reclassering aanwezig. De reclassering adviseerde om de tbs niet te verlengen, omdat de betrokkene zich goed had ontwikkeld en stabiel functioneerde. De officier van justitie steunde dit advies en vroeg om afwijzing van de vordering. De verdediging voerde aan dat de betrokkene zijn leven goed had ingericht en dat er geen risico op recidive was. De rechtbank oordeelde dat, hoewel er nog sprake was van een stoornis, het risico op recidive als laag werd ingeschat. De rechtbank wees de vordering tot verlenging van de tbs af, omdat de veiligheid van anderen niet langer eiste dat de tbs werd verlengd. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. J.B. Polak, en is uitgesproken ter openbare zitting.