ECLI:NL:RBZWB:2025:4045

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 juni 2025
Publicatiedatum
30 juni 2025
Zaaknummer
C/02/431098 / FA RK 25-357
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van der Velde
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van het ouderlijk gezag in een echtscheidingsprocedure met een minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 juni 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van het ouderlijk gezag over een minderjarige. De vrouw, bijgestaan door haar advocaat mr. F.J.I. van den Branden, verzoekt om het eenhoofdig gezag over de minderjarige, geboren in 2013, terwijl de man zich verzet tegen dit verzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen in het verleden gehuwd zijn geweest en dat zij gezamenlijk het gezag over de minderjarige uitoefenen. De vrouw heeft aangevoerd dat er sprake is van een ernstig verstoorde communicatie tussen de ouders en dat de man al jaren geen contact heeft gehad met de minderjarige. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in de procedure geadviseerd, maar twijfelt of het in het belang van de minderjarige is om het verzoek van de vrouw toe te wijzen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de omstandigheden ten opzichte van de situatie bij de echtscheiding zijn gewijzigd en dat de vrouw ontvankelijk is in haar verzoek. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om het gezamenlijk gezag te beëindigen en het gezag alleen aan de vrouw toe te kennen, met de mogelijkheid voor de man om contact te herstellen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de beslissing onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ongeacht een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
Zaaknummer: C/02/431098 / FA RK 25-357
datum uitspraak: 30 juni 2025
beschikking betreffende wijziging ouderlijk gezag
in de zaak van
[de vrouw],
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. F.J.I. van den Branden,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
over de minderjarige:
-
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2013, hierna te noemen: [minderjarige] .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg (hierna te noemen: de Raad) in de procedure gekend om de rechtbank over het verzoek te adviseren.
1. Het verloop van het proces
1.1 In het dossier zitten het volgende stuk:
- het op 24 januari 2025 ontvangen verzoek met bijlagen.
1.2 De zaak is mondeling behandeld op de zitting van 1 mei 2025. Bij die gelegenheid zijn partijen verschenen. De vrouw werd bijgestaan door haar advocaat. Ook was bij de zitting aanwezig een vertegenwoordigster namens de Raad.
1.3 De minderjarige is de mogelijkheid geboden om haar mening kenbaar te maken. Zij heeft ervoor gekozen om de rechter een brief te schrijven.

2.De feiten

2.1
Partijen zijn gehuwd geweest. Bij beschikking van [datum 1] 2018 is in het huwelijk van partijen de echtscheiding uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand van de gemeente Hulst op [datum 2] 2018.
2.2
Uit het huwelijk van partijen is [minderjarige] geboren.
2.3
Partijen hebben gezamenlijk het gezag over [minderjarige] .
2.4
[minderjarige] verblijft bij de vrouw.

3.Het verzoek

3.1
De vrouw verzoekt bij beschikking, zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw te belasten met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] .
3.2
De man verzet zich tegen toewijzing van het verzoek en heeft ter zitting mondeling zijn bezwaren toegelicht.

4.De standpunten

4.1
Ter onderbouwing van het verzoek stelt de vrouw dat partijen een bewogen huwelijk hebben gehad en dat zich ook na de echtscheiding nog incidenten hebben voorgedaan waar de politie bij betrokken is geraakt. In het kader van de echtscheidingsprocedure heeft de Raad in 2017 een rapport opgesteld op basis waarvan een voorlopige zorgregeling is vastgesteld. De man heeft toen acht keer omgang gehad met [minderjarige] onder begeleiding van [jeugdzorg] omdat het volgens de Raad op dat moment onduidelijk was of de man in staat zou zijn om op een veilige en gestructureerde wijze vorm te geven aan contact met [minderjarige] . Na afloop van dit traject in juni 2019 is een eindrapportage opgesteld met het advies om de hulpverlening over te dragen. Na de stopzetting van de begeleiding door [jeugdzorg] heeft er geen contact meer plaatsgevonden tussen de man en [minderjarige] , fysiek noch op andere wijze. Uit de uitspraak van het gerechtshof in een andere procedure van partijen volgt dat het gebrek aan contact tussen de man en [minderjarige] op dat moment niet te wijten viel aan de vrouw, die steeds haar volledige medewerking heeft verleend aan de (begeleide) contactmomenten. [1] Niet alleen tussen de man en [minderjarige] , maar ook tussen de man en de vrouw heeft sinds 2018 geen enkel contact meer plaatsgevonden. Er is dus feitelijk geen sprake van gezamenlijke uitoefening van het gezag. Door de gebeurtenissen tussen partijen en de problematiek van de man is er sprake van een ernstig verstoorde oudercommunicatie. Omdat de man al jarenlang geen enkele invulling aan het ouderlijk gezag heeft gegeven, heeft hij volgens de vrouw geen beeld bij [minderjarige] en wat zij nodig heeft, en kan daarom geen gezagsbeslissingen over haar nemen. De vrouw meent dat het niet realistisch is om te verwachten dat de man in de toekomst wel structureel contact met [minderjarige] zal hebben.
4.2
De man erkent dat hij [minderjarige] nu ongeveer vijf jaar niet meer heeft gezien of gesproken. Hij heeft destijds bewust een ‘stopknop’ ingedrukt omdat het begeleide contact zowel voor hemzelf als voor [minderjarige] belastend was. Volgens de man was het voor [minderjarige] verwarrend wie haar vader was omdat ze de nieuwe partner van de vrouw vaker zag dan de man. Door de stopknop in te drukken heeft de man zijns inziens alle betrokkenen op dat moment rust gegeven. Hij heeft altijd de intentie gehad om op enig moment weer contact op te nemen met [minderjarige] en om uit te leggen hoe het allemaal is gegaan. Met het verzoek om eenhoofdig gezag is de vrouw hem net voor geweest; hij was van plan geweest om volgend jaar, nadat hij een bedrijf zou hebben opgezet, het contact met [minderjarige] te hervatten. Het is in de praktijk voor de man ook niet eenvoudig om contact op te nemen of om bijvoorbeeld een kaartje te sturen voor [minderjarige] ’s verjaardag, omdat de vrouw op een geheim adres verblijft. Zij staat het contact dus in de weg. De man bestrijdt dat [minderjarige] klem of verloren zou kunnen raken, aangezien hij zich op geen enkele manier verzet tegen de gezagsbeslissingen die de vrouw heeft genomen of nog zal nemen.
4.3
De Raad geeft aan dat het uitgangspunt van de wet is dat ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen over minderjarige kinderen. Van dit uitgangspunt wordt alleen in zwaarwegende omstandigheden afgeweken. Voor de ontwikkeling van een kind is het immers van belang om indien mogelijk contact te hebben met beide ouders. De Raad erkent dat uit de moeite die de man heeft genomen om - ondanks de reistijd - bij de zitting aanwezig te zijn, blijkt dat hij gemotiveerd is om een rol te (blijven) spelen in het leven van [minderjarige] . Anderzijds is het de vraag in hoeverre de man nog kan weten wat in het belang is van [minderjarige] , nu hij al zo lang uit haar leven is verdwenen. De Raad twijfelt daarom of het in het belang is van [minderjarige] om op dit moment het verzoek van de vrouw om met het eenhoofdig gezag te worden belast in te willigen, of dat er toch aanleiding is om de zaak aan te houden en eerst het contact tussen de man en [minderjarige] weer op te bouwen. De Raad benadrukt dat het, ongeacht de uitkomst van deze procedure, mogelijk is om een begin te maken met contactherstel tussen de man en [minderjarige] .

5.De beoordeling

Juridisch kader
5.1
De rechter kan op grond van het bepaalde in artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen en bepalen dat het gezag aan één ouder toekomt, als zich een wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat het eerste en derde lid van artikel 251a BW van overeenkomstige toepassing zijn. Dat artikel bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of;
wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Gewijzigde omstandigheden
5.2
De rechtbank dient eerst te beoordelen of er sprake is van gewijzigde omstandigheden. Tussen partijen is niet in geschil dat de omstandigheden zijn gewijzigd ten opzichte van de situatie zoals die was ten tijde van het uiteengaan van partijen. Ook de rechtbank ziet dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden. Zo hebben de man en [minderjarige] ongeveer vijf jaar geleden voor het laatst contact met elkaar gehad. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheden ten opzichte van de situatie zoals die was ten tijde van het uiteengaan van partijen dermate zijn gewijzigd dat de vrouw ontvankelijk is in haar verzoek.
Aanhouden
5.3
De rechtbank heeft geen aanleiding om deze zaak in afwachting van mogelijk contactherstel aan te houden, zoals de Raad in overweging heeft gegeven en de man heeft bepleit. Ten eerste staat de gezagskwestie los van de vraag of er weer contact kan zijn. Ten tweede hebben zich blijkens de stukken tussen partijen zodanige echtscheidingsproblemen voorgedaan dat het onwaarschijnlijk is dat binnen een afzienbare periode weer zodanig contact kan ontstaan tussen partijen onderling dat zij als ouders gezamenlijk invulling kunnen geven aan het ouderlijk gezag.
Wijziging gezag
5.4
Hoewel gezamenlijk gezag het uitgangspunt is in de wet, kan hier onder zwaarwegende omstandigheden van worden afgeweken. De rechtbank is met de Raad van oordeel dat niet is gebleken dat de minderjarige in dit geval riskeert klem of verloren te raken tussen haar ouders. De man verzet zich immers niet tegen gezagsbeslissingen van de vrouw en hoewel de vrouw heeft aangegeven dat ze soms vreest voor de gevolgen van het ontbreken van een handtekening van de man (bijvoorbeeld bij het inschrijven op school), heeft dit in de praktijk niet eerder tot problemen geleid. [minderjarige] heeft in haar brief aangegeven dat zij boos en verdrietig is om het totale ontbreken van contact met haar vader, maar hieruit valt niet af te leiden dat zij zodanig lijdt onder de situatie dat gevreesd moet worden dat zij klem of verloren raakt. Aan de vereisten van het criterium omschreven in artikel 1:251a, lid 1, onder a BW is daarom niet voldaan.
5.5
De rechtbank oordeelt dat het in deze zaak wel op andere gronden in het belang van het kind noodzakelijk is om de vrouw met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] te belasten (artikel 1:251a, lid 1, onder b BW). Zij betrekt hierbij wat is bepaald in artikel 1:247 lid 1, BW. Volgens dit artikel houdt het ouderlijke gezag een aantal bevoegdheden in die nodig zijn voor de opvoeding en verzorging, zoals onder andere de bevoegdheid om belangrijke beslissingen in het leven van het kind (zoals de schoolkeuze en medische zaken) te nemen. Om invulling te kunnen geven aan het gezag moet een ouder belangstelling hebben voor zijn kind, bekend zijn met zijn ontwikkeling en weten wat er in de minderjarige omgaat. In dit kader overweegt de rechtbank dat de man al ongeveer vijf jaar op geen enkele manier bij het leven van [minderjarige] betrokken is. Bij de intrekking van zijn verzoek tot vaststelling van een zorgregeling heeft de man via zijn voormalige advocaat het volgende laten noteren: “
Cliënt is moegestreden en hij heeft na lang wikken en wegen met pijn in zijn hart besloten de door hem ervaren strijd op te geven en zijn verzoek in te trekken, zodat alle partijen rust krijgen.” Uit de gekozen formulering blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de man voornemens was om slechts voor beperkte tijd een stap terug te zetten. In de praktijk heeft hij op geen enkele manier contact opgenomen met [minderjarige] of met de vrouw, terwijl dat bij voorbeeld via zijn voormalige advocaat mogelijk was geweest. Ook nu nog stelt de man het opnemen van contact met [minderjarige] afhankelijk van onzekere toekomstige gebeurtenissen, als het opzetten van een eigen bedrijf. In deze omstandigheden oordeelt de rechtbank dat aan het enkele feit dat de man ter zitting is verschenen niet zoveel gewicht kan worden toegekend dat daaruit blijkt dat hij inhoud kan en wil geven aan het ouderlijk gezag over [minderjarige] . [minderjarige] is nu twaalf jaar en de man heeft haar sinds ze zes of zeven jaar was, voornamelijk als gevolg van zijn eigen keuzes, niet meer gezien of gesproken. De man kan daarom op dit moment niet oordelen welke gezagsbeslissingen in het belang van [minderjarige] zijn. Het verzoek van de vrouw om haar alleen met het gezag te belasten zal dan ook worden toegewezen.
5.6
Zoals de Raad tijdens de zitting terecht heeft opgemerkt, staat deze beslissing er niet aan in de weg dat partijen alsnog proberen het contact tussen de man en [minderjarige] te herstellen. De vrouw heeft aangegeven dat zij hier ook voor openstaat. Het zou op de weg van de man liggen om een eerste stap te zetten en daarbij de wensen en verwachtingen van [minderjarige] leidend te laten zijn.
5.7
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1
beëindigt het gezamenlijk gezag van partijen over de [minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2013 in [geboorteplaats] , en bepaalt dat het gezag over [minderjarige] voortaan alleen aan de vrouw toekomt;
6.2
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van der Velde, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. Vork, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2025.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.Beschikking van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 25 juli 2019 in zaak C/02/346038 / FA RK 18-3106
2.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.