ECLI:NL:RBZWB:2025:4018

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 juni 2025
Publicatiedatum
27 juni 2025
Zaaknummer
C/02/435472 / JE RK 25-902
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Duinhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 juni 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2009. De kinderrechter heeft de Stichting Jeugdbescherming West Zeeland als gezinsvoogd (GI) aangewezen. De ouders van de minderjarige zijn belast met het ouderlijk gezag, maar de minderjarige verblijft momenteel in een jeugdhulpaanbieder. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er nog steeds concrete bedreigingen zijn voor de ontwikkeling van de minderjarige, voortkomend uit een instabiele thuissituatie. De ouders en de minderjarige hebben ingestemd met een schriftelijke afdoening van het verzoek, waardoor een mondelinge behandeling niet nodig was. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd voor een jaar, met ingang van 27 juni 2025, en ook de machtiging tot uithuisplaatsing in de huidige accommodatie verlengd. De kinderrechter heeft benadrukt dat het belangrijk is dat er duidelijkheid komt over het woonperspectief van de minderjarige en dat de GI binnen een halfjaar een perspectiefbesluit moet nemen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de beslissing onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook in het geval van hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/435472 / JE RK 25-902
Datum uitspraak: 24 juni 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND,
gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen: de GI.
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2009 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [plaats 1] ,
advocaat: mr. M. Kalle te Middelburg.
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [plaats 2] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen van 16 mei 2025, ontvangen op 16 mei 2025;
  • het e-mailbericht van de GI van 12 juni 2025;
  • het e-mailbericht met bijlagen van de GI van 16 juni 2025;
  • het e-mailbericht van mr. Kalle van 16 juni 2025;
  • de toetsing voorgenomen besluit verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing na twee jaar van de Raad voor de Kinderbescherming van 18 juni 2025, ontvangen op 18 juni 2025;

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
Bij beschikking van 27 december 2018 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI
met ingang van 27 december 2018 en tot 27 december 2019. Deze maatregel is daarna
steeds verlengd, voor het laatst tot 27 juni 2025.
2.3.
Bij beschikking van 6 november 2019 is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing
van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, te weten een gezinshuis,
verleend met ingang van 6 november 2019 en tot 20 november 2019.
2.4.
Bij beschikking van 14 november 2019 is een spoedmachtiging verleend om
[minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor
jeugdhulp met ingang van 14 november 2019 en tot 28 november 2019.
2.5.
Bij beschikking van 18 november 2019 is een machtiging verleend om [minderjarige] te
doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp met
ingang van 18 november 2019 en tot 21 december 2019. Deze machtiging is daarna steeds
opnieuw verleend, voor het laatst tot 27 december 2020.
2.6.
Bij beschikking van 21 december 2020 is een voorwaardelijke machtiging
verleend om [minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie
voor jeugdhulp met ingang van 26 december 2020 en tot 26 maart 2021. Tevens is bij deze
beschikking een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een
jeugdhulpaanbieder verleend met ingang van 26 december 2020 en tot 27 juni 2021. Deze
machtiging is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 27 juni 2022.
2.7.
Bij beschikking van 22 juni 2022 is de machtiging tot uithuisplaatsing in een
accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, te weten [accommodatie 1] , behandelgroep
[groep] verlengd met ingang van 27 juni 2022 en tot 27 juni 2023.
2.8.
Bij beschikking van 20 juni 2023 is de machtiging tot uithuisplaatsing in een
accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, te weten [accommodatie 1] , behandelgroep
[groep] , verlengd met ingang van 27 juni 2023 en tot 15 juli 2023. Tevens is bij deze
beschikking een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een
jeugdhulpaanbieder, te weten [accommodatie 2] , verleend met ingang van 15 juli 2023 en tot 27 juni 2024.
2.9.
Bij beschikking van 26 juni 2024 is de machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, te weten [accommodatie 2] , verlengd met ingang van 27 juni 2024 en tot 27 juni 2025.
2.10.
Op basis van die machtiging verblijft [minderjarige] bij [accommodatie 2] .

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Tevens verzoekt de GI de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, te weten [accommodatie 2] , te verlengen voor de duur van een jaar. De GI verzoekt de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De beoordeling

4.1.
De mondelinge behandeling van het verzoek stond gepland op 18 juni 2025 om 14.15 uur. Bij e-mailbericht van 12 juni 2025 heeft de GI aangegeven dat beide ouders en [minderjarige] niet aanwezig zullen zijn tijdens de mondelinge behandeling en dat zij verzoeken om de zaak schriftelijk af te doen. Uit het e-mailbericht van de moeder aan de GI van 12 juni 2025 volgt dat de moeder het eens is met het verzoek van de GI, dat zij niet aanwezig zal zijn tijdens de mondelinge behandeling en dat zij instemt met een schriftelijke afdoening van het verzoek. Dit is door haar advocaat, mr. Kalle, op 16 juni 2025 per e-mailbericht bevestigd. Ook de vader heeft bij e-mailbericht aan de GI van 12 juni 2025 aangegeven dat hij niet naar de mondelinge behandeling zal komen. Uit het e-mailbericht van de [minderjarige] aan de GI van 12 juni 2025 blijkt dat ook [minderjarige] het eens is met het verzoek en dat hij hoopt dat hij niet naar de rechtbank hoeft te komen. Op basis van de overgelegde stukken en de instemmingen van de GI, (de advocaat van) de moeder, de vader en [minderjarige] vindt de kinderrechter een mondelinge behandeling niet nodig.
4.2.
Op grond van de stukken stelt de kinderrechter vast dat er nog steeds concrete bedreigingen in de ontwikkeling van [minderjarige] zijn, zoals vermeld in het verzoekschrift. Die concrete bedreigingen komen voort uit de instabiele situatie thuis; het ontbreekt [minderjarige] aan voorspelbaarheid en structuur. Hij is van oordeel dat dat echt anders moet en dat de situatie voor [minderjarige] spoedig moet gaan verbeteren. De kinderrechter is in dit verband van oordeel dat de situatie - waarin [minderjarige] in een loyaliteitsconflict zit door de spanningen tussen zijn ouders en het [accommodatie 2] - te lang duurt. Dit geldt ook voor de situatie waarin [minderjarige] geen contact met de ene ouder kan hebben (op dit moment de vader) als hij contact met de andere ouder heeft (op dit moment de moeder). Bovendien zal nu ook duidelijkheid over zijn (woon)perspectief moeten ontstaan. Het is belangrijk dat er rust en duidelijk voor [minderjarige] komt. Gelet hierop is voldaan aan de grond voor de ondertoezichtstelling als bedoeld in artikel 1:255, eerste lid, Burgerlijk Wetboek (BW). Daarom zal de kinderrechter het verzoek toewijzen en de ondertoezichtstelling voor een jaar verlengen, te weten met ingang van 27 juni 2025 en tot 27 juni 2026 (artikel 1:260, eerste lid, BW). Hierbij heeft de kinderrechter ook meegewogen dat de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: Raad) een verlenging van de maatregelen noodzakelijk vindt, zoals volgt uit de toetsing van 18 juni 2025 in het kader van artikel 1:265j, derde lid, BW.
4.3.
Daarnaast is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, te weten [accommodatie 2] , in het belang van zijn opvoeding en verzorging is en dat daarmee is voldaan aan artikel 1:265b lid 2 BW. Uit de stukken volgt dat [minderjarige] bij [accommodatie 2] op zijn plek zit, dat hij veiligheid ervaart en aan ontwikkelen toekomt. Zelf wil [minderjarige] ook bij [accommodatie 2] blijven wonen. Om die redenen en gezien de toetsing van de Raad zoals bedoeld in artikel 1:265j, derde lid, BW zal de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, te weten [accommodatie 2] , voor een jaar verlengen, te weten met ingang van 27 juni 2025 en tot 27 juni 2026 (artikel 1:265c, tweede lid, BW).
De kinderrechter merkt hierbij op dat de GI binnen een halfjaar het perspectiefbesluit moet hebben genomen, zodat voor iedereen en vooral voor [minderjarige] zelf duidelijk is waar [minderjarige] blijvend mag opgroeien. In navolging op het genomen perspectiefbesluit verwacht de kinderrechter van de GI dat zij direct de nodige actie zal ondernemen. De kinderrechter geeft in dat kader mee dat hij het er van harte mee eens is dat [minderjarige] bij [accommodatie 2] op een goede plek zit.
4.4.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
4.5.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

De kinderrechter:
5.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 27 juni 2025 en tot 27 juni 2026;
5.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, te weten [accommodatie 2] , met ingang van 27 juni 2025 en tot 27 juni 2026;
5.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. Duinhof, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2025, in aanwezigheid van mr. Vork als griffier.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.